Hoofdstuk vijf
De ware God voorzegt bevrijding
1, 2. (a) Welke vragen werpt Jehovah op? (b) Hoe zal Jehovah bewijzen dat alleen hij de ware God is?
’WIE is de ware God?’ Die vraag is door de eeuwen heen gesteld. Wat verwonderlijk dan dat in het boek Jesaja Jehovah zelf die vraag opwerpt! Hij nodigt mensen uit zich af te vragen: ’Is Jehovah de enige ware God? Of is er een ander die zijn positie kan aanvechten?’ Na de discussie op gang gebracht te hebben, verschaft Jehovah redelijke criteria om vast te stellen wie de ware God is. De geboden redenatie voert oprechte mensen tot één onontkoombare conclusie.
2 In de dagen van Jesaja doet men alom aan beeldenaanbidding. In de openhartige en heldere discussie die in hoofdstuk 44 van Jesaja’s profetische boek opgetekend staat, wordt duidelijk gemaakt hoe zinloos beeldenaanbidding is. Toch is Gods eigen volk in de strik van afgodenaanbidding geraakt. Vandaar dat de Israëlieten, zoals uit vorige hoofdstukken van Jesaja is gebleken, krachtig streng onderricht wacht. Maar liefdevol geeft Jehovah de natie de geruststelling dat hoewel hij de Babyloniërs zal toestaan zijn volk in ballingschap te voeren, hij hen op zijn eigen bestemde tijd zal bevrijden. De vervulling van de profetieën van bevrijding uit ballingschap en van herstel van de zuivere aanbidding zal er geen twijfel over laten bestaan dat alleen Jehovah de ware God is, tot schande van allen die de levenloze goden van de naties aanbidden.
3. Hoe helpen Jesaja’s profetische woorden christenen in deze tijd?
3 De profetieën in dit deel van Jesaja en hun vervulling in oude tijden zijn geloofversterkend voor hedendaagse christenen. Bovendien hebben Jesaja’s profetische woorden een vervulling in onze tijd en zelfs in de toekomst. En bij die gebeurtenissen zijn een nog grotere bevrijder en bevrijding betrokken dan de voor Gods volk uit de oudheid voorzegde bevrijder en bevrijding.
Hoop voor wie Jehovah toebehoren
4. Hoe moedigt Jehovah Israël aan?
4 Hoofdstuk 44 begint positief. Israël wordt eraan herinnerd dat het door God is verkozen, van de omringende naties is afgezonderd om zijn knecht te worden. De profetie zegt: „En nu, luister, o Jakob, mijn knecht, en gij, o Israël, die ik verkozen heb. Dit heeft Jehovah gezegd, uw Maker en uw Formeerder, die u zelfs van de buik af bleef helpen: ’Wees niet bevreesd, o mijn knecht Jakob, en gij, Jeschurun, die ik verkozen heb’” (Jesaja 44:1, 2). Jehovah heeft Israël als het ware vanaf de moederschoot verzorgd, vanaf het moment dat Israël na de uittocht uit Egypte een natie werd. Hij noemt zijn volk collectief „Jeschurun”, wat „Oprechte” betekent, een titel waaruit genegenheid en tederheid spreekt. De naam herinnert er ook aan dat de Israëlieten oprecht moeten blijven, iets waarin zij vaak tekort zijn geschoten.
5, 6. Welke verfrissende voorzieningen treft Jehovah voor Israël, en met welk resultaat?
5 Wat aangenaam en verfrissend zijn Jehovah’s volgende woorden! Hij zegt: „Ik zal water uitgieten op de dorstige en druppelende stromen op de droge plaats. Ik zal mijn geest uitgieten op uw zaad, en mijn zegen op uw nakomelingen. En zij zullen stellig uitspruiten als tussen het groene gras, als populieren aan de watergreppels” (Jesaja 44:3, 4). Zelfs in een warm, droog land kunnen groepjes bomen het goed doen aan waterbronnen. Wanneer Jehovah zijn levengevende waarheidswateren geeft en zijn heilige geest uitstort, zal Israël het heel goed doen, als bomen aan irrigatiekanalen (Psalm 1:3; Jeremia 17:7, 8). Jehovah zal zijn volk de kracht geven om zich te kwijten van hun taak ervan te getuigen dat hij de ware God is.
6 Eén resultaat van deze uitstorting van heilige geest zal een hernieuwde waardering bij sommigen zijn voor Israëls band met Jehovah. Wij lezen dan ook: „Deze zal zeggen: ’Ik behoor Jehovah toe.’ En die zal zich noemen naar de naam Jakob, en een ander zal op zijn hand schrijven: ’Jehovah toebehorend.’ En met de naam Israël zal men zich betitelen” (Jesaja 44:5). Ja, het zal een eer zijn de naam Jehovah te dragen, omdat zal blijken dat hij de enige ware God is.
Een uitdaging aan de goden
7, 8. Hoe daagt Jehovah de goden van de naties uit?
7 Onder de Mozaïsche wet kon een terugkoper — meestal een naaste mannelijke bloedverwant — iemand uit slavernij loskopen (Leviticus 25:47-54; Ruth 2:20). Jehovah identificeert zich nu als Israëls Loskoper — degene die de natie zal verlossen, een beschamende ervaring voor Babylon en al zijn goden (Jeremia 50:34). Hij daagt de valse goden en hun aanbidders uit met de woorden: „Dit heeft Jehovah gezegd, de Koning van Israël en zijn Terugkoper, Jehovah der legerscharen: ’Ik ben de eerste en ik ben de laatste, en buiten mij is er geen God. En wie is er als ik? Laat hij het uitroepen, opdat hij het moge vertellen en het mij moge voorleggen. Laten zij van hun kant vanaf de tijd dat ik het volk van weleer gesteld heb, zowel de toekomstige dingen als de dingen die op het punt staan te komen, vertellen. Hebt geen angst en staat niet verstomd. Heb ik het u niet van die tijd af ieder afzonderlijk doen horen en aangekondigd? En gij zijt mijn getuigen. Bestaat er een God buiten mij? Neen, er is geen Rots. Ik heb er geen erkend.’” — Jesaja 44:6-8.
8 Jehovah daagt de goden uit hun argumenten aan te dragen. Kunnen ze de dingen die niet zijn, roepen alsof ze er zijn, toekomstige gebeurtenissen zo nauwkeurig voorspellen dat het lijkt alsof ze al plaatsvinden? Alleen ’de eerste en de laatste’, die al bestond voordat alle valse goden werden bedacht en er nog zal zijn wanneer ze al lang vergeten zijn, kan zoiets doen. Het hoeft zijn volk niet te beangstigen van deze waarheid te getuigen, omdat het de steun heeft van Jehovah, die zo onwankelbaar is als een zware rots! — Deuteronomium 32:4; 2 Samuël 22:31, 32.
De zinloosheid van beeldenaanbidding
9. Was het verkeerd als de Israëlieten enige soort afbeelding van iets wat leeft vervaardigden? Leg dat uit.
9 Jehovah’s uitdaging aan de valse goden doet denken aan het tweede van de Tien Geboden. Dat gebod vermeldde duidelijk: „Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen” (Exodus 20:4, 5). Natuurlijk betekende dit verbod niet dat de Israëlieten geen decoratieve afbeeldingen van dingen mochten vervaardigen. Jehovah zelf schreef voor, afbeeldingen van planten en cherubs in de tabernakel aan te brengen (Exodus 25:18, 33; 26:31). Die mochten echter niet vereerd of aanbeden worden. Niemand mocht tot die afbeeldingen bidden of er offers aan brengen. Het door God geïnspireerde gebod verbood het vervaardigen van enig soort beeld om het als voorwerp van aanbidding te gebruiken. Het aanbidden van beelden of er in verering voor neerbuigen komt neer op afgoderij. — 1 Johannes 5:21.
10, 11. Waarom beziet Jehovah beelden als iets schandelijks?
10 Jesaja beschrijft nu de nutteloosheid van levenloze beelden en de schande die degenen wacht die ze maken: „De formeerders van het gesneden beeld zijn allen een onwerkelijkheid, en hun lievelingen zelf zullen geen baat verschaffen; en als hun getuigen zien zij niets en weten niets, opdat zij beschaamd worden. Wie heeft een god geformeerd of louter een gegoten beeld gemaakt? Het heeft totaal niet gebaat. Zie! Al zijn deelgenoten zelf zullen beschaamd worden, en de kunsthandwerkers zijn uit de aardse mensen. Zij zullen allen bijeenkomen. Zij zullen blijven staan. Zij zullen in angst verkeren. Zij zullen tevens beschaamd worden.” — Jesaja 44:9-11.
11 Waarom vindt God deze beelden zo schandelijk? In de eerste plaats is het onmogelijk om met stoffelijke dingen een nauwkeurige afbeelding van de Almachtige te maken (Handelingen 17:29). Bovendien is het aanbidden van iets wat geschapen is in plaats van de Schepper een belediging voor Jehovah als God. En is het in feite niet beneden de waardigheid van de mens, die „naar Gods beeld” is geschapen? — Genesis 1:27; Romeinen 1:23, 25.
12, 13. Waarom kan een mens geen beeld maken dat het waard is aanbeden te worden?
12 Kan iets stoffelijks hoe dan ook heiligheid verwerven omdat het is verwerkt tot iets dat aanbeden moet worden? Jesaja brengt onder onze aandacht dat het maken van een beeld niets dan mensenwerk is. Het gereedschap en de techniek van een maker van beelden zijn dezelfde als die van enige andere handwerksman: „Wat de kunsthandwerker in ijzer met het snijwerktuig betreft, hij is eraan bezig geweest bij kolengloed; en met de hamers gaat hij er vorm aan geven, en hij blijft eraan bezig met zijn krachtige arm. Ook is hij hongerig geworden en dus zonder kracht. Hij heeft geen water gedronken, dus wordt hij vermoeid. Wat de kunsthandwerker in hout betreft, hij heeft het meetsnoer gespannen, hij tekent het af met roodkrijt, hij bewerkt het met een houtschaaf, en met een passer blijft hij het aftekenen, en geleidelijk maakt hij het als de afbeelding van een man, als een prachtexemplaar van een mens, om in een huis te wonen.” — Jesaja 44:12, 13.
13 De ware God heeft alle levende schepselen op aarde gemaakt, de mens inbegrepen. Het bewuste leven vormt een schitterend getuigenis dat Jehovah de ware God is, maar natuurlijk is alles wat Jehovah heeft geschapen inferieur aan hem. Is het mogelijk dat de mens hem overtreft in bekwaamheid? Kan hij iets maken wat superieur is aan hemzelf — zo superieur dat het zijn verering waard is? Wanneer een man een beeld maakt, wordt hij moe, krijgt hij honger en dorst. Dat zijn menselijke beperkingen, maar er blijkt in ieder geval uit dat de man leeft. Het beeld dat hij maakt kan er als een man uitzien. Het kan zelfs prachtig zijn. Maar het is levenloos. Beelden zijn in geen enkel opzicht goddelijk. Verder is er nooit een gesneden beeld ’uit de hemel gevallen’, alsof het zijn oorsprong vond bij iets meer dan de sterfelijke mens. — Handelingen 19:35.
14. Waarom zijn de makers van beelden volkomen afhankelijk van Jehovah?
14 Jesaja maakt vervolgens duidelijk dat de makers van beelden volkomen afhankelijk zijn van natuurlijke processen en materialen die Jehovah heeft geschapen: „Er is er een wiens werk het is ceders om te hakken; en hij neemt een zekere boomsoort, ja, een statige boom, en hij laat die sterk voor zich worden onder de bomen van het woud. Hij heeft de laurierboom geplant, en het is de stromende regen die ervoor blijft zorgen dat hij groot wordt. En hij is voor de mens iets geworden om daarmee een vuur brandende te houden. Hij neemt er dus een deel van om zich te warmen. Ja, hij legt een vuur aan en bakt zowaar brood. Ook werkt hij aan een god waarvoor hij zich kan neerbuigen. Hij heeft er een gesneden beeld van gemaakt en hij werpt zich ervoor neer. De helft ervan verbrandt hij werkelijk in een vuur. Op de helft ervan roostert hij het vlees dat hij eet goed gaar en hij wordt verzadigd. Ook warmt hij zich en zegt: ’Ha! Ik heb mij gewarmd. Ik heb het vuurschijnsel gezien.’ Maar het overige ervan maakt hij warempel tot een gòd, tot zijn gesneden beeld. Hij werpt zich ervoor neer en buigt zich en bidt tot het beeld en zegt: ’Bevrijd mij, want gij zijt mijn god.’” — Jesaja 44:14-17.
15. Van welk totale gebrek aan verstand geeft een maker van beelden blijk?
15 Kan een niet-verbrand stuk brandhout iemand bevrijden? Natuurlijk niet. Alleen de ware God kan bevrijding brengen. Hoe kunnen mensen onbezielde dingen verafgoden? Jesaja maakt duidelijk dat het feitelijke probleem in iemands hart schuilt: „Zij zijn niets te weten gekomen en zij verstaan niets, want hun ogen zijn bestreken, zodat zij niet zien, hun hart, zodat zij geen inzicht hebben. En niemand maakt zijn hart indachtig of heeft kennis of verstand om te zeggen: ’De helft ervan heb ik verbrand in een vuur, en op de kolen ervan heb ik ook brood gebakken; ik rooster vlees en eet. Maar zal ik van de rest ervan louter iets verfoeilijks maken? Zal ik mij voor het uitgedroogde hout van een boom neerwerpen?’ Hij voedt zich met as. Zijn eigen hart, dat iets voorgespiegeld heeft gekregen, heeft hem op een dwaalspoor gebracht. En hij bevrijdt zijn ziel niet, noch zegt hij: ’Heb ik geen leugen in mijn rechterhand?’” (Jesaja 44:18-20) Ja, zich inbeelden dat afgoderij in geestelijk opzicht iets goeds kan bewerken, is als het eten van as in plaats van voedzaam voedsel.
16. Hoe is afgoderij begonnen, en wat maakt afgoderij mogelijk?
16 Afgoderij heeft in feite haar oorsprong gevonden in de hemel, toen het machtige geestelijke schepsel dat Satan werd, de aanbidding begeerde die alleen Jehovah toekomt. Zo sterk was Satans verlangen dat hij erdoor van God vervreemdde. Dat was in feite het begin van afgoderij, want de apostel Paulus zei dat begerigheid hetzelfde is als afgoderij (Jesaja 14:12-14; Ezechiël 28:13-15, 17; Kolossenzen 3:5). Satan bracht het eerste mensenpaar tot het koesteren van zelfzuchtige gedachten. Eva begeerde wat Satan haar aanbood: ’Uw ogen zullen stellig geopend worden en gij zult stellig als God zijn, kennend goed en kwaad.’ Jezus verklaarde dat hebzucht uit het hart voortkomt (Genesis 3:5; Markus 7:20-23). Afgoderij wordt mogelijk wanneer een hart verdorven is. Wat belangrijk is het dus voor ons allemaal om ’ons hart te beveiligen’, nooit toe te laten dat iemand of iets daarin de plaats inneemt waarop Jehovah recht heeft! — Spreuken 4:23; Jakobus 1:14.
Jehovah doet een beroep op harten
17. Wat moet Israël ter harte nemen?
17 Jehovah smeekt de Israëlieten vervolgens toch te bedenken dat zij in een bevoorrechte, verantwoordelijke positie verkeren. Ze zijn zijn getuigen! Hij zegt: „Denk aan deze dingen, o Jakob, en gij, o Israël, want gij zijt mijn knecht. Ik heb u geformeerd. Gij zijt een knecht die mij toebehoort. O Israël, gij zult van mijn kant niet vergeten worden. Ik wil als met een wolk uw overtredingen uitwissen, en als met een wolkgevaarte uw zonden. Keer toch terug tot mij, want ik wil u terugkopen. Heft een vreugdegeroep aan, gij hemelen, want Jehovah is handelend opgetreden! Juicht in triomf, gij onderste delen der aarde! Wordt vrolijk, gij bergen, met vreugdegeroep, gij woud en al gij bomen daarin! Want Jehovah heeft Jakob teruggekocht, en in Israël spreidt hij zijn luister tentoon.” — Jesaja 44:21-23.
18. (a) Waarom heeft Israël reden zich te verheugen? (b) Hoe kunnen Jehovah’s dienstknechten in deze tijd zijn voorbeeld van barmhartigheid navolgen?
18 Israël heeft niet Jehovah geformeerd. Hij is geen door mensen gemaakte god. In plaats daarvan heeft Jehovah Israël geformeerd om zijn uitverkoren knecht te zijn. En hij zal nogmaals bewijzen dat hij de ware God is wanneer hij de natie bevrijdt. Hij richt zich vol tederheid tot zijn volk, verzekert hun dat als ze berouw hebben, hij hun zonden volkomen zal bedekken, hun overtredingen als achter ondoordringbare wolken zal verbergen. Wat een reden voor Israël om zich te verheugen! Jehovah’s voorbeeld motiveert zijn hedendaagse dienstknechten om zijn barmhartigheid na te volgen. Dat kunnen ze doen door te proberen dwalenden te helpen — te proberen hen zo mogelijk geestelijk weer terecht te brengen. — Galaten 6:1, 2.
De climax van de test
19, 20. (a) Op welke manier laat Jehovah zijn betoog tot een climax komen? (b) Welke hartverwarmende dingen profeteert Jehovah voor zijn volk, en wie zal zijn werktuig zijn voor de totstandbrenging ervan?
19 Jehovah laat zijn betoog nu tot een krachtige climax komen. Hij staat op het punt zijn eigen reactie te geven op de zwaarste test op het God-zijn — het vermogen de toekomst nauwkeurig te voorzeggen. Een bijbelgeleerde noemde de volgende vijf verzen van Jesaja hoofdstuk 44 een „gedicht op de superioriteit van de God van Israël”, ontegenzeglijk de enige Schepper, de enige Onthuller van de toekomst en Israëls hoop op bevrijding. De passage zwelt aan in een dramatisch crescendo tot ten slotte de naam van de man wordt bekendgemaakt die de natie uit Babylon zou bevrijden.
20 „Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper en uw Formeerder van de buik af: ’Ik, Jehovah, ben het die alles doet, die de hemelen uitspande, geheel alleen, de aarde uitspreidde. Wie was bij mij? Ik ben het die de tekenen van de ijdele zwetsers verijdelt, die zelfs waarzeggers waanzinnig doet handelen; die wijzen achterwaarts doet wijken, en die zelfs hun kennis in dwaasheid verandert; die het woord van zijn knecht doet uitkomen, en die de raad van zijn eigen boden volledig ten uitvoer brengt; die van Jeruzalem zegt: „Ze zal bewoond worden”, en van de steden van Juda: „Ze zullen herbouwd worden, en haar ruïnes zal ik oprichten”; die tot de waterdiepte zegt: „Verdamp; en al uw rivieren zal ik droogleggen”; die van Cyrus zegt: „Hij is mijn herder, en al mijn welbehagen zal hij volledig ten uitvoer brengen”; zelfs door mijnerzijds van Jeruzalem te zeggen: „Ze zal herbouwd worden”, en van de tempel: „Gij zult gegrondvest worden.”’” — Jesaja 44:24-28.
21. Welke waarborg verschaffen Jehovah’s woorden?
21 Ja, Jehovah is niet alleen in staat toekomstige gebeurtenissen te voorzeggen maar heeft ook de macht om zijn onthulde voornemen in zijn geheel te verwezenlijken. Deze verklaring zal als een bron van hoop voor Israël dienen. Ze is een waarborg dat hoewel de Babylonische legers het land zullen verwoesten, Jeruzalem en zijn onderhorige steden zullen herrijzen en de ware aanbidding er opnieuw vaste voet zal krijgen. Maar hoe?
22. Beschrijf hoe de Eufraat verdampt.
22 Niet-geïnspireerde waarzeggers durven gewoonlijk niet te specifiek te zijn in hun voorspellingen uit angst dat de tijd zal uitwijzen dat zij het bij het verkeerde eind hebben. Jehovah daarentegen onthult via Jesaja zelfs de naam van de man die hij zal gebruiken om zijn volk uit de ballingschap te bevrijden opdat het naar huis kan gaan om Jeruzalem en de tempel te herbouwen. Zijn naam is Cyrus, thans bekend als Cyrus de Grote van Perzië. Jehovah geeft ook details van de strategie die Cyrus zal volgen om door Babylons kolossale en ingewikkelde verdedigingsstelsel heen te komen. Babylon zal beschermd worden door hoge muren en door waterwegen die door en rond de stad lopen. Cyrus zal een belangrijk element in dat stelsel, de rivier de Eufraat, in zijn voordeel weten aan te wenden. Volgens de oude geschiedschrijvers Herodotus en Xenophon leidde Cyrus de wateren van de Eufraat op een stroomopwaarts van Babylon gelegen plek om totdat het peil van de rivier dermate gezakt was dat zijn soldaten erdoorheen konden waden. Wat zijn vermogen Babylon te beschermen betreft, verdampt de machtige Eufraat.
23. Welk verslag bestaat er van de vervulling van de profetie dat Cyrus Israël zou bevrijden?
23 Hoe staat het met de belofte dat Cyrus Gods volk zal laten gaan en dat hij ervoor zal zorgen dat Jeruzalem en de tempel herbouwd worden? Cyrus zelf verklaart in een officiële proclamatie die in de bijbel bewaard is gebleven: „Dit heeft Cyrus, de koning van Perzië, gezegd: ’Alle koninkrijken van de aarde heeft Jehovah, de God van de hemel, mij gegeven, en hijzelf heeft mij opgedragen hem een huis te bouwen in Jeruzalem, dat in Juda is. Al wie er onder u is van heel zijn volk, moge zijn God met hem blijken te zijn. Laat hij dus optrekken naar Jeruzalem, dat in Juda is, en het huis van Jehovah, de God van Israël — hij is de ware God — hetwelk in Jeruzalem was, herbouwen’” (Ezra 1:2, 3). Jehovah’s woord bij monde van Jesaja gaat volledig in vervulling!
Jesaja, Cyrus en hedendaagse christenen
24. Welk verband bestaat er tussen het uitgaan van Artaxerxes’ gebod „om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen” en de komst van de Messias?
24 Het 44ste hoofdstuk van Jesaja verheerlijkt Jehovah als de ene ware God en de Bevrijder van zijn volk uit de oudheid. Bovendien is de profetie van grote betekenis voor elk van ons in deze tijd. Cyrus’ in 538/537 v.G.T. uitgevaardigde decreet om Jeruzalems tempel te herbouwen, was de aanzet tot gebeurtenissen die hun hoogtepunt bereikten in de vervulling van een andere opmerkelijke profetie. Cyrus’ decreet werd gevolgd door dat van een latere heerser, Artaxerxes, die verordende dat de stad Jeruzalem herbouwd moest worden. Het boek Daniël onthulde dat „er vanaf het uitgaan van het woord om Jeruzalem te herstellen en te herbouwen [in 455 v.G.T.] tot op Messias de Leider” 69 „weken” van elk 7 jaar zouden verstrijken (Daniël 9:24, 25). Die profetie is eveneens uitgekomen. Precies op schema in het jaar 29 G.T., 483 jaar nadat Artaxerxes’ verordening in het Beloofde Land van kracht was geworden, werd Jezus gedoopt en begon hij zijn aardse bediening.a
25. Waarop duidt de door Cyrus bewerkstelligde val van Babylon in moderne tijden?
25 De vrijlating van loyale joden uit hun ballingschap, mogelijk gemaakt door de val van Babylon, schaduwde de vrijlating in 1919 af van gezalfde christenen uit geestelijke ballingschap. Die vrijlating was het bewijs dat een ander Babylon, beschreven als een hoer, Babylon de Grote — een symbool van alle valse religies van de wereld collectief gezien — gevallen was. Zoals in het boek Openbaring opgetekend staat, voorzag de apostel Johannes haar val (Openbaring 14:8). Hij voorzag ook haar plotselinge vernietiging. Johannes’ beschrijving van de vernietiging van dat wereldrijk vol afgoden heeft wel wat weg van Jesaja’s beschrijving van Cyrus’ geslaagde verovering van de oude stad Babylon. Net zoals Babylons beschermende waterwegen het niet tegen Cyrus konden beveiligen, zullen de ’wateren’ van de mensheid die Babylon de Grote steunen en beschermen, ’opgedroogd’ zijn voordat ze terecht vernietigd wordt. — Openbaring 16:12.b
26. Hoe versterkt Jesaja’s profetie en de vervulling ervan ons geloof?
26 Vanuit ons perspectief, ruim twee en een half millennium nadat Jesaja zijn profetie heeft uitgesproken, kunnen wij zien dat God inderdaad „de raad van zijn eigen boden volledig ten uitvoer brengt” (Jesaja 44:26). De vervulling van Jesaja’s profetie is dan ook een opvallend voorbeeld van de betrouwbaarheid van alle profetieën in de Heilige Schrift.
[Voetnoten]
a Zie hoofdstuk 11 van het boek Schenk aandacht aan Daniëls profetie!, uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap.
b Zie de hoofdstukken 35 en 36 van het boek De Openbaring — Haar grootse climax is nabij!, uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap.
[Illustratie op blz. 63]
Kan een niet-verbrand stuk brandhout iemand bevrijden?
[Illustratie op blz. 75]
Cyrus vervult een profetie door de wateren van de Eufraat om te leiden