Hoofdstuk negen
Jehovah onderwijst ons tot ons welzijn
1. Hoe reageren wijzen op Jehovah’s woorden?
WANNEER Jehovah spreekt, wordt er door hen die wijs zijn met groot respect geluisterd, en zij geven gehoor aan zijn woorden. Alles wat Jehovah zegt, is tot ons nut en hij interesseert zich intens voor ons welzijn. Wat hartverwarmend is het bijvoorbeeld, te zien hoe Jehovah zich tot zijn verbondsvolk uit de oudheid richtte: „O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken!” (Jesaja 48:18) De bewezen waarde van Gods leringen moet ons ertoe bewegen naar hem te luisteren en zijn leiding te volgen. Het verslag van vervulde profetieën neemt elke twijfel weg aan Jehovah’s vaste besluit zijn beloften gestand te doen.
2. Voor wie werden de woorden van Jesaja 48 opgetekend, en wie nog meer kunnen er hun voordeel mee doen?
2 De woorden van het 48ste hoofdstuk van het boek Jesaja werden kennelijk geschreven ten behoeve van de joden die ballingen in Babylon zouden zijn. Verder bevatten deze woorden een boodschap waaraan hedendaagse christenen niet voorbij kunnen gaan. In Jesaja hoofdstuk 47 voorzei de bijbel de val van Babylon. Nu beschrijft Jehovah wat hij met de joodse ballingen in die stad voorheeft. Jehovah is bedroefd over de huichelachtigheid van zijn uitverkoren volk en hun hardnekkige weigering in zijn beloften te geloven. Toch wil hij hen onderrichten tot hun welzijn. Hij voorziet een periode van loutering die zal leiden tot het herstel van een getrouw overblijfsel in hun eigen land.
3. Wat mankeerde er aan Juda’s aanbidding?
3 Wat is Jehovah’s volk ver afgeweken van de zuivere aanbidding! Jesaja’s beginwoorden stemmen ernstig: „Hoort dit, o huis van Jakob, gij die u noemt naar de naam Israël en die zelfs uit de wateren van Juda zijt voortgekomen, gij die zweert bij de naam van Jehovah en die zelfs gewag maakt van de God van Israël, niet in waarheid en niet in rechtvaardigheid. Want zij hebben zich genoemd als afkomstig zijnde uit de heilige stad, en op de God van Israël hebben zij gesteund, Jehovah der legerscharen is zijn naam” (Jesaja 48:1, 2). Wat huichelachtig! ’Zweren bij de naam van Jehovah’ is duidelijk niets anders dan Gods naam voor de vorm gebruiken (Zefanja 1:5). Vóór hun ballingschap in Babylon aanbaden de joden Jehovah in „de heilige stad”, Jeruzalem. Maar hun aanbidding was onoprecht. Hun hart was ver van God verwijderd en hun daden van aanbidding waren „niet in waarheid en niet in rechtvaardigheid”. Zij bezaten niet het geloof van de patriarchen. — Maleachi 3:7.
4. Wat voor aanbidding behaagt Jehovah?
4 Jehovah’s woorden herinneren ons eraan dat aanbidding geen formaliteit mag zijn maar uit het hart moet komen. Louter symbolische dienst — misschien slechts verricht om anderen te behagen of te imponeren — is iets anders dan „daden van godvruchtige toewijding” (2 Petrus 3:11). Dat iemand zichzelf een christen noemt, maakt op zich zijn aanbidding niet aanvaardbaar voor God (2 Timotheüs 3:5). Erkennen dat Jehovah bestaat is van essentieel belang, maar het is slechts een begin. Jehovah wenst aanbidding die van ganser harte geschonken wordt, met innige liefde en waardering als drijfveer. — Kolossenzen 3:23.
Nieuwe dingen voorzegd
5. Wat zijn enkele van „de eerste dingen” die Jehovah heeft voorzegd?
5 Misschien moet het geheugen van die joden in Babylon opgefrist worden. Daarom herinnert Jehovah hen er nogmaals aan dat hij de God van ware profetie is: „De eerste dingen heb ik zelfs van die tijd af verteld, en uit mijn eigen mond zijn ze uitgegaan, en ik liet ze voortdurend horen. Plotseling handelde ik, en toen kwamen de dingen tot stand” (Jesaja 48:3). „De eerste dingen” zijn dingen die God al bewerkstelligd heeft, zoals de bevrijding van de Israëlieten uit Egypte en dat hij hun het Beloofde Land als erfdeel gegeven heeft (Genesis 13:14, 15; 15:13, 14). Zulke voorzeggingen gaan uit Gods mond uit; ze zijn van goddelijke oorsprong. God laat mensen zijn verordeningen horen, en wat zij horen, moet hen tot gehoorzaamheid bewegen (Deuteronomium 28:15). Hij handelt plotseling om te doen wat hij voorzegd heeft. Het feit dat Jehovah de Almachtige is, maakt het zeker dat zijn voornemen vervuld wordt. — Jozua 21:45; 23:14.
6. In welke mate zijn de joden „onhandelbaar en weerspannig” geworden?
6 Jehovah’s volk is „onhandelbaar en weerspannig” geworden (Psalm 78:8). Hij vertelt hun ronduit: ’Gij zijt hard en uw nek is een ijzeren pees en uw voorhoofd is koper’ (Jesaja 48:4). Net als metalen zijn de joden onbuigzaam — zij geven niet mee. Dat is één reden waarom Jehovah dingen openbaart voordat ze gebeuren. Anders zal zijn volk over de dingen die Jehovah heeft gedaan, zeggen: „Mijn eigen afgod heeft ze gedaan, en mijn eigen gesneden beeld en mijn eigen gegoten beeld hebben ze bevolen” (Jesaja 48:5). Zal dat wat Jehovah nu zegt enig effect hebben op de ontrouwe joden? God zegt tegen hen: „Gij hebt gehoord. Aanschouw het alles. Wat ulieden betreft, zult gij het niet vertellen? Ik heb u nieuwe dingen doen horen vanaf de tegenwoordige tijd, ja, opgespaarde dingen, die gij niet hebt geweten. In de tegenwoordige tijd moeten ze geschapen worden, en niet van die tijd af, ja, dingen die gij vóór vandaag niet hebt gehoord, opdat gij niet zegt: ’Zie! Ik heb ze al geweten.’” — Jesaja 48:6, 7.
7. Wat zullen de verbannen joden moeten toegeven, en wat kunnen zij verwachten?
7 Lang van tevoren heeft Jesaja de voorzegging over de val van Babylon opgetekend. Als ballingen in Babylon krijgen de joden nu profetisch het gebod bij de vervulling van de voorzegging stil te staan. Kunnen zij ontkennen dat Jehovah de God van vervulde profetieën is? En moeten de inwoners van Juda, omdat zij gezien en gehoord hebben dat Jehovah een God van waarheid is, deze waarheid niet ook aan anderen bekendmaken? Jehovah’s geopenbaarde woord voorzegt nieuwe dingen die nog niet gebeurd zijn, zoals Cyrus’ verovering van Babylon en de vrijlating van de joden (Jesaja 48:14-16). Zulke verrassende gebeurtenissen komen ogenschijnlijk plotseling en onverwacht. Niemand had ze kunnen voorzien door slechts de ontwikkelingen in de wereldtoestanden te beschouwen. Ze komen alsof ze uit niets zijn geschapen. Wie brengt deze gebeurtenissen teweeg? Omdat Jehovah ze zo’n 200 jaar van tevoren voorzegt, ligt het antwoord voor de hand.
8. Op welke nieuwe dingen hopen hedendaagse christenen, en waarom hebben zij het volste vertrouwen in Jehovah’s profetische woord?
8 Bovendien volbrengt Jehovah zijn woord volgens zijn eigen tijdschema. Vervulde profetieën vormen niet alleen voor de joden in oude tijden het bewijs dat hij de ware God is maar ook voor hedendaagse christenen. Het verslag van talrijke profetieën die in het verleden in vervulling zijn gegaan — „de eerste dingen” — vormt een verzekering dat de nieuwe dingen die Jehovah heeft beloofd — de komende „grote verdrukking”, de overleving van die verdrukking door „een grote schare”, de „nieuwe aarde” en nog veel meer — werkelijkheid zullen worden (Openbaring 7:9, 14, 15; 21:4, 5; 2 Petrus 3:13). Die verzekering motiveert rechtgeaarde mensen in deze tijd om geestdriftig over hem te spreken. Zij delen de gevoelens van de psalmist, die zei: „Ik heb het goede nieuws van rechtvaardigheid verteld in de grote gemeente. Zie! Mijn lippen weerhoud ik niet.” — Psalm 40:9.
Jehovah oefent zelfbeheersing
9. Hoe is de natie Israël een „overtreder van de buik af” geweest?
9 De ongelovige reactie van de joden op Jehovah’s profetieën heeft hen ervan weerhouden acht te slaan op zijn waarschuwingen. Daarom zegt hij vervolgens tegen hen: „Bovendien hebt gij niet gehoord, noch hebt gij geweten, noch is van die tijd af uw oor geopend geweest. Want ik weet maar al te goed dat gij zonder mankeren trouweloos bleeft handelen, en een ’overtreder van de buik af’ zijt gij genoemd” (Jesaja 48:8). Juda heeft zijn oor toegesloten voor Jehovah’s blijde tijdingen (Jesaja 29:10). Uit de manier waarop Gods verbondsvolk heeft gehandeld, blijkt dat de natie een „overtreder van de buik af” is. Vanaf haar geboorte en haar hele geschiedenis door heeft de natie Israël een reputatie van weerspannigheid opgebouwd. Overtreding en trouweloosheid zijn ingewortelde gebreken van het volk, geen zonden die af en toe eens voorkomen. — Psalm 95:10; Maleachi 2:11.
10. Waarom zal Jehovah zich bedwingen?
10 Is alle hoop verloren? Nee. Juda mag dan weerspannig en trouweloos zijn geweest, Jehovah is altijd loyaal en trouw. Om de eer van zijn eigen grote naam zal hij het uitstorten van zijn gramschap beperkt houden. Hij zegt: „Ter wille van mijn naam zal ik mijn toorn inhouden, en om mijn lof zal ik mij jegens u bedwingen, opdat men u niet afsnijdt” (Jesaja 48:9). Wat een contrast! Jehovah’s volk, zowel Israël als Juda, is hem ontrouw geweest. Maar Jehovah zal zijn naam heiligen, dusdanig handelen dat zijn naam wordt geloofd en geëerd. Om die reden zal hij zijn uitverkoren volk niet afsnijden. — Joël 2:13, 14.
11. Waarom zal God niet toelaten dat zijn volk volkomen vernietigd wordt?
11 Rechtgeaarden onder de verbannen joden worden wakker geschud door Gods berisping en nemen het vaste besluit acht te slaan op zijn leringen. Voor die mensen is de volgende uitspraak bijzonder geruststellend: „Zie! Ik heb u gelouterd, maar niet in de vorm van zilver. Ik heb u gekozen in de smeltoven der ellende. Om mijnentwil, om mijnentwil zal ik handelen, want hoe zou men zich kunnen laten ontwijden? En aan geen ander zal ik mijn eigen heerlijkheid geven” (Jesaja 48:10, 11). De zware beproevingen — in de „smeltoven der ellende” bij wijze van spreken — die met Jehovah’s toelating over zijn volk zijn gekomen, hebben hen getoetst en gelouterd, onthuld wat er in hun hart leeft. Iets soortgelijks gebeurde eeuwen voordien toen Mozes tegen hun voorouders zei: „Jehovah, uw God, [heeft] u deze veertig jaar in de wildernis . . . doen gaan, om u te vernederen, om u op de proef te stellen ten einde te weten wat er in uw hart was” (Deuteronomium 8:2). Ondanks hun weerspannige houding vernietigde Jehovah de natie destijds niet, en hij zal de natie nu evenmin volkomen vernietigen. Zo zullen zijn naam en eer hooggehouden worden. Indien zijn volk door de Babyloniërs weggevaagd zou worden, zou hij ontrouw zijn aan zijn verbond en zou zijn naam ontheiligd worden. Het zou erop lijken dat de God van Israël niet bij machte is zijn volk te redden. — Ezechiël 20:9.
12. Hoe werden ware christenen tijdens de Eerste Wereldoorlog gelouterd?
12 Ook in moderne tijden is het nodig geweest dat Jehovah’s volk gelouterd werd. Reeds in de vroege dagen van de twintigste eeuw dienden velen van de kleine groep Bijbelonderzoekers God uit het oprechte verlangen hem te behagen, maar sommigen hadden verkeerde motieven, zoals het verlangen naar prominentie. Voordat die kleine groep zich aan de spits kon stellen van de wereldwijde prediking van het goede nieuws die voor de tijd van het einde was voorzegd, zouden zij gelouterd moeten worden (Mattheüs 24:14). De profeet Maleachi profeteerde dat er nu juist zo’n louteringswerk zou plaatsvinden in samenhang met Jehovah’s komst tot zijn tempel (Maleachi 3:1-4). Zijn woorden gingen in 1918 in vervulling. Ware christenen hadden in de hitte van de Eerste Wereldoorlog een periode van vurige beproeving doorgemaakt, en die beproeving bereikte haar hoogtepunt in de gevangenzetting van Joseph F. Rutherford, de toenmalige president van het Wachttorengenootschap, en enkele anderen op leidinggevende posten. Die oprechte christenen hadden baat bij het louteringsproces. Na de Eerste Wereldoorlog waren zij vastberadener dan ooit om hun grote God te dienen op elke manier die hij aangaf.
13. Hoe heeft Jehovah’s volk in de jaren sinds de Eerste Wereldoorlog op vervolging gereageerd?
13 Sinds die tijd hebben Jehovah’s Getuigen herhaaldelijk de meest boosaardige vormen van vervolging meegemaakt. Zij zijn daardoor niet gaan twijfelen aan het woord van hun Schepper. In plaats daarvan hebben zij nota genomen van de woorden van de apostel Petrus tot vervolgde christenen in zijn tijd: ’Gij zijt bedroefd door velerlei beproevingen, opdat de beproefde hoedanigheid van uw geloof een reden tot lof en heerlijkheid en eer bevonden moge worden bij de openbaring van Jezus Christus’ (1 Petrus 1:6, 7). Vurige vervolging verwoest de rechtschapenheid van ware christenen niet. In plaats daarvan brengt ze de zuiverheid van hun motieven aan het licht. Ze voegt aan hun geloof een beproefde hoedanigheid toe en laat de diepte van hun toewijding en liefde zien. — Spreuken 17:3.
’Ik ben de eerste, ik ben de laatste’
14. (a) In welke zin is Jehovah „de eerste” en „de laatste”? (b) Welke machtige werken heeft Jehovah met zijn „hand” tot stand gebracht?
14 Nu doet Jehovah een vurig beroep op zijn verbondsvolk: „Luister naar mij, o Jakob, en gij Israël, mijn geroepene. Ik ben Dezelfde. Ik ben de eerste. Bovendien ben ik de laatste. Bovendien is het mijn hand die de aarde heeft gegrondvest, en mijn rechterhand die de hemelen heeft uitgespannen. Ik roep ze toe, opdat ze te zamen in stand blijven” (Jesaja 48:12, 13). In tegenstelling tot de mens is God eeuwig en verandert hij niet (Maleachi 3:6). In Openbaring verklaart Jehovah: „Ik ben de Alfa en de Omega, de eerste en de laatste, het begin en het einde” (Openbaring 22:13). Vóór Jehovah was er geen almachtige God en na hem zal er geen zijn. Hij is het Opperwezen en de Eeuwige, de Schepper. Zijn „hand” — zijn aangewende macht — heeft de aarde gegrondvest en de sterrenhemel uitgespannen (Job 38:4; Psalm 102:25). Wanneer hij zijn scheppingen roept, staan ze klaar om hem te dienen. — Psalm 147:4.
15. In welke zin en met welke bedoeling heeft Jehovah Cyrus „liefgehad”?
15 Er wordt tot zowel joden als niet-joden een gewichtige uitnodiging gericht: „Schaart u bijeen, gij allen, en hoort. Wie onder hen heeft deze dingen verteld? Jehovah zelf heeft hem liefgehad. Hij zal zijn welbehagen doen ten aanzien van Babylon, en zijn eigen arm zal over de Chaldeeën zijn. Ik — ikzelf heb gesproken. Bovendien heb ik hem geroepen. Ik heb hem doen komen, en zijn weg zal succesvol worden gemaakt” (Jesaja 48:14, 15). Jehovah alleen is almachtig en in staat gebeurtenissen nauwkeurig te voorzeggen. Niemand onder „hen”, de waardeloze afgoden, is in staat deze dingen te vertellen. Jehovah, niet de afgoden, heeft „hem liefgehad”, te weten Cyrus; Jehovah heeft hem namelijk uitverkoren voor een specifiek doel (Jesaja 41:2; 44:28; 45:1, 13; 46:11). Hij heeft Cyrus’ verschijning op het wereldtoneel voorzien en hem uitgekozen als de toekomstige veroveraar van Babylon.
16, 17. (a) Waarom kan er gezegd worden dat God zijn voorzeggingen niet in het geheim heeft gegeven? (b) Hoe heeft Jehovah zijn voornemens in deze tijd bekendgemaakt?
16 Op uitnodigende toon vervolgt Jehovah: „Nadert tot mij. Hoort dit. Van de aanvang af heb ik geenszins in een schuilplaats gesproken. Van de tijd af dat het gebeurde, ben ik daar geweest” (Jesaja 48:16a). Van Jehovah afkomstige voorzeggingen zijn niet in het geheim gedaan of slechts aan een paar ingewijden bekendgemaakt. Jehovah’s profeten spraken ronduit in naam van God (Jesaja 61:1). Zij maakten in het openbaar Gods wil bekend. De gebeurtenissen in verband met Cyrus bijvoorbeeld waren niet nieuw voor God of onvoorzien door hem. Zo’n 200 jaar van tevoren voorzei God ze vrijuit bij monde van Jesaja.
17 Op dezelfde manier doet Jehovah thans niet geheimzinnig over zijn voornemens. Miljoenen mensen in honderden landen en eilandgebieden laten van huis tot huis, op straat en overal elders waar dat mogelijk is, de waarschuwing horen voor het komende einde van dit samenstel van dingen maar ook het goede nieuws van toekomstige zegeningen onder Gods koninkrijk. Jehovah is beslist een God die zijn voornemens kenbaar maakt.
’Schenk aandacht aan mijn geboden!’
18. Wat is Jehovah’s wens ten aanzien van zijn volk?
18 Onder inspiratie van Jehovah’s geest verklaart de profeet: „De Soevereine Heer Jehovah zelf heeft mij gezonden, ja, zijn geest. Dit heeft Jehovah gezegd, uw Terugkoper, de Heilige Israëls: ’Ik, Jehovah, ben uw God, die u leert uzelf baat te verschaffen, die u doet treden op de weg die gij dient te bewandelen’” (Jesaja 48:16b, 17). Deze liefdevolle uiting van Jehovah’s zorg moet de natie Israël ervan verzekeren dat God hen uit Babylon gaat bevrijden. Hij is hun Terugkoper (Jesaja 54:5). Het is Jehovah’s innige wens dat de Israëlieten hun band met hem herstellen en aandacht schenken aan zijn geboden. De ware aanbidding is gebaseerd op gehoorzaamheid aan goddelijke instructies. De Israëlieten kunnen de juiste weg alleen bewandelen als zij in ’de weg die zij dienen te bewandelen’ onderricht worden.
19. Welk innige beroep doet Jehovah op de Israëlieten?
19 Jehovah’s wens dat zijn volk rampspoed vermijdt en van het leven geniet, wordt prachtig onder woorden gebracht: „O indien gij slechts werkelijk aandacht aan mijn geboden zoudt schenken! Dan zou uw vrede worden net als een rivier, en uw rechtvaardigheid als de golven der zee” (Jesaja 48:18). Wat een innig beroep doet de almachtige Schepper hier op hen! (Deuteronomium 5:29; Psalm 81:13) In plaats van in ballingschap te gaan, kunnen de Israëlieten een vrede genieten die zo overvloedig zal zijn als het water van een rivier (Psalm 119:165). Hun daden van rechtvaardigheid kunnen zo ontelbaar zijn als de golven der zee (Amos 5:24). Als degene die echt in hen geïnteresseerd is, doet Jehovah een beroep op de Israëlieten en geeft hij liefdevol de weg aan die zij moeten bewandelen. Als zij toch maar willen luisteren!
20. (a) Wat is ondanks hun weerspannigheid Gods wens voor Israël? (b) Wat leren wij over Jehovah van zijn bemoeienissen met zijn volk? (Zie kader op blz. 133.)
20 Welke zegeningen zouden er volgen als Israël berouw zou hebben? Jehovah zegt: „Uw nageslacht zou worden net als het zand, en de nakomelingen uit uw inwendige delen als de korrels ervan. Iemands naam zou niet afgesneden noch verdelgd worden van voor mijn aangezicht” (Jesaja 48:19). Jehovah herinnert het volk van zijn belofte eraan dat Abrahams zaad talrijk zou worden, „als de sterren aan de hemel en als de zandkorrels die aan de zeeoever zijn” (Genesis 22:17; 32:12). Maar deze nakomelingen van Abraham zijn weerspannig geweest en zij hebben er geen recht op de vervulling van de belofte te ontvangen. Hun staat van dienst is in feite zo slecht geweest dat zij het krachtens Jehovah’s eigen Wet verdienen dat hun naam als natie wordt afgesneden (Deuteronomium 28:45). Toch wenst Jehovah de verdelging van zijn volk niet, en hij wil hen niet volslagen in de steek laten.
21. Welke zegeningen kunnen wij thans ervaren als wij Jehovah’s onderricht zoeken?
21 De in deze krachtige passage opgesloten beginselen gelden ook voor Jehovah’s hedendaagse aanbidders. Jehovah is de bron van het leven en hij weet beter dan wie ook hoe wij ons leven moeten gebruiken (Psalm 36:9). Hij heeft ons richtlijnen gegeven, niet om ons van ons plezier te beroven maar tot ons welzijn. Als reactie daarop willen ware christenen zich openstellen voor Jehovah’s onderricht (Micha 4:2). Zijn richtlijnen beschermen onze geestelijke gezindheid en onze band met hem en ze schermen ons af tegen Satans verderfelijke invloed. Als wij de beginselen achter Gods wetten begrijpen, zien wij dat Jehovah ons onderwijst tot ons welzijn. Wij beseffen dat „zijn geboden geen drukkende last” zijn. En wij zullen niet afgesneden worden. — 1 Johannes 2:17; 5:3.
„Gaat uit van Babylon!”
22. Waartoe worden getrouwe joden aangespoord, en welke verzekering krijgen zij?
22 Zullen er, wanneer Babylon valt, joden zijn die de juiste hartentoestand blijken te bezitten? Zullen zij gebruikmaken van Gods bevrijding, naar hun eigen land terugkeren en de zuivere aanbidding herstellen? Ja. Uit Jehovah’s volgende woorden spreekt zijn vertrouwen dat dit zal gebeuren. „Gaat uit van Babylon! Snelt weg van de Chaldeeën. Zegt het zelfs voort met het geluid van vreugdegeroep, laat dit horen. Doet het uitgaan tot aan het uiteinde der aarde. Zegt: ’Jehovah heeft zijn knecht Jakob teruggekocht. En zij werden niet dorstig toen hij hen zelfs door verwoeste plaatsen deed gaan. Water uit de rots deed hij voor hen te voorschijn stromen, en hij ging ertoe over een rots te splijten, opdat er water uit zou stromen’” (Jesaja 48:20, 21). Jehovah’s volk wordt profetisch aangespoord zonder uitstel uit Babylon te vertrekken (Jeremia 50:8). Tot aan de einden der aarde moet hun verlossing bekendgemaakt worden (Jeremia 31:10). Na de uittocht uit Egypte voorzag Jehovah in de behoeften van zijn volk toen zij te voet door de woestijngebieden trokken. Zo zal hij ook voor zijn volk zorgen als het uit Babylon op weg naar huis gaat. — Deuteronomium 8:15, 16.
23. Wie zullen zich niet verheugen in door God geschonken vrede?
23 Er is nog een uiterst belangrijk beginsel dat de joden in gedachte moeten houden in verband met Jehovah’s reddingsdaden. De rechtvaardig gezinden mogen dan lijden wegens hun zonden, maar zij zullen niet vernietigd worden. De onrechtvaardigen zal het echter anders vergaan. „’Er is geen vrede’, heeft Jehovah gezegd, ’voor de goddelozen’” (Jesaja 48:22). Berouwloze zondaars zullen niet de vrede ontvangen die God heeft gereserveerd voor hen die hem liefhebben. Reddingsdaden zijn niet bedoeld voor de onverzettelijk goddelozen of de ongelovigen. Zulke daden zijn alleen voor degenen die geloof hebben (Titus 1:15, 16; Openbaring 22:14, 15). Vrede van God valt niet de goddelozen ten deel.
24. Wat heeft Gods volk in moderne tijden verheuging gebracht?
24 In 537 v.G.T. was de gelegenheid om Babylon te verlaten aanleiding tot grote vreugde voor getrouwe Israëlieten. In 1919 leidde de vrijlating van Gods volk uit hun Babylonische gevangenschap tot verheuging van hun kant (Openbaring 11:11, 12). Zij raakten van hoop vervuld en grepen de gelegenheid aan om hun activiteit uit te breiden. Weliswaar vergde het moed voor die kleine groep christenen om gebruik te maken van de nieuwe mogelijkheden tot prediken in een vijandige wereld, maar met Jehovah’s hulp gingen zij aan de slag met de prediking van het goede nieuws. De geschiedenis bewijst dat Jehovah hen heeft gezegend.
25. Waarom is het belangrijk nauwlettend aandacht te schenken aan Gods rechtvaardige verordeningen?
25 Dit gedeelte van Jesaja’s profetie beklemtoont dat Jehovah ons onderwijst tot ons welzijn. Het is zeer belangrijk nauwlettend aandacht te schenken aan Gods rechtvaardige verordeningen (Openbaring 15:2-4). Indien wij onszelf Gods wijsheid en liefde te binnen brengen, zal dat ons helpen ons te voegen naar wat Jehovah zegt dat goed is. Al zijn geboden zijn tot ons welzijn. — Jesaja 48:17, 18.
[Kader/Illustratie op blz. 133]
De Almachtige God bedwingt zich
’Ik zal mijn toorn inhouden en ik zal mij bedwingen’, vertelde Jehovah de afvallige Israëlieten (Jesaja 48:9). Zulke uitspraken helpen ons te beseffen dat God een volmaakt voorbeeld geeft door nooit misbruik te maken van macht. Het is waar dat niemand grotere macht heeft dan God. Daarom noemen wij hem de Almachtige, de Alvermogende. Met recht gebruikt hij de titel „Almachtige” voor zichzelf (Genesis 17:1). Niet alleen bezit hij onbeperkte kracht, maar hij heeft ook alle autoriteit wegens zijn positie als de Soevereine Heer van het heelal, dat hij geschapen heeft. Daarom kan niemand het zich aanmatigen zijn hand tegen te houden of tegen hem te zeggen: „Wat hebt gij gedaan?” — Daniël 4:35.
God is echter langzaam tot toorn, zelfs wanneer het nodig is zijn vijanden zijn macht te tonen (Nahum 1:3). Jehovah kan ’zijn toorn inhouden’ en wordt correct beschreven als „langzaam tot toorn” omdat liefde — niet toorn — zijn overheersende eigenschap is. Wanneer zijn toorn wordt geuit, gebeurt dat altijd rechtvaardig, altijd terecht, altijd beheerst. — Exodus 34:6; 1 Johannes 4:8.
Waarom handelt Jehovah zo? Omdat hij zijn almacht volmaakt in evenwicht houdt met zijn drie andere hoofdeigenschappen — wijsheid, gerechtigheid en liefde. Zijn gebruik van macht is altijd verenigbaar met deze andere hoedanigheden.
[Illustratie op blz. 122]
Jesaja’s boodschap van herstel schenkt de getrouwe joden in ballingschap een sprankje hoop
[Illustraties op blz. 124]
De joden hadden de neiging Jehovah’s daden aan afgoden toe te schrijven
1. Isjtar 2. Een geglazuurde bakstenen fries uit Babylons Processiestraat 3. Draak als symbool van Marduk.
[Illustratie op blz. 127]
Een „smeltoven der ellende” kan onthullen of onze motieven voor het dienen van Jehovah al dan niet zuiver zijn
[Illustraties op blz. 128]
Ware christenen hebben de meest boosaardige vormen van vervolging meegemaakt