De andere schapen en het nieuwe verbond
„De buitenlanders . . ., allen die de sabbat houden om hem niet te ontheiligen en die vasthouden aan mijn verbond, hen wil ik ook brengen tot mijn heilige berg.” — JESAJA 56:6, 7.
1. (a) Wat wordt volgens Johannes’ visioen tot stand gebracht terwijl de winden van Jehovah’s oordeel worden tegengehouden? (b) Welke opmerkelijke schare zag Johannes?
IN HET vierde visioen in het boek Openbaring zag de apostel Johannes dat de vernietigende winden van Jehovah’s oordeel werden tegengehouden terwijl de verzegeling van alle leden van „het Israël Gods” voltooid werd. Dezen zijn de eersten die door bemiddeling van Jezus, het voornaamste deel van het zaad van Abraham, gezegend worden (Galaten 6:16; Genesis 22:18; Openbaring 7:1-4). In datzelfde visioen zag Johannes „een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën en stammen en volken en talen, . . . zij blijven met een luide stem roepen en zeggen: ’Redding hebben wij te danken aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam’” (Openbaring 7:9, 10). Door te zeggen „Redding hebben wij te danken . . . aan het Lam”, geeft de grote schare te kennen dat ook zij door bemiddeling van Abrahams Zaad gezegend worden.
2. Wanneer verscheen de grote schare op het toneel, en hoe wordt ze geïdentificeerd?
2 In 1935 werd begrepen wie deze grote schare was, en thans bestaat ze uit meer dan vijf miljoen personen. Bestemd om de grote verdrukking te overleven, zullen de leden ervan afgezonderd worden voor het eeuwige leven wanneer Jezus „de schapen” van „de bokken” scheidt. In Jezus’ illustratie van de schaapskooien behoren christenen van de grote schare tot de „andere schapen”. Zij hopen voor eeuwig op een paradijsaarde te leven. — Mattheüs 25:31-46; Johannes 10:16; Openbaring 21:3, 4.
3. Hoe verschillen de gezalfde christenen en de andere schapen van elkaar wat het nieuwe verbond betreft?
3 Voor de 144.000 wordt de zegen van het Abrahamitische verbond door middel van het nieuwe verbond aangewend. Als deelhebbers aan dit verbond komen zij „onder de onverdiende goedheid” en „onder de wet ten opzichte van Christus” (Romeinen 6:15; 1 Korinthiërs 9:21). Bijgevolg gebruiken alleen de 144.000 leden van het Israël Gods tijdens de Gedachtenisviering van Jezus’ dood terecht van de symbolen en alleen met hen heeft Jezus zijn verbond voor een Koninkrijk gesloten (Lukas 22:19, 20, 29). Leden van de grote schare zijn geen deelhebbers aan het nieuwe verbond. Nochtans zijn zij met het Israël Gods verbonden en wonen met hen in hun „land” (Jesaja 66:8). Het is daarom redelijk te zeggen dat ook zij onder Jehovah’s onverdiende goedheid en onder de wet ten opzichte van Christus komen. Hoewel zij geen deelhebbers aan het nieuwe verbond zijn, trekken zij er voordeel van.
„Buitenlanders” en „het Israël Gods”
4, 5. (a) Welke groep zou volgens Jesaja dienst voor Jehovah verrichten? (b) Hoe gaat Jesaja 56:6, 7 ten aanzien van de grote schare in vervulling?
4 De profeet Jesaja schreef: „De buitenlanders die zich bij Jehovah hebben aangesloten om hem te dienen en om de naam van Jehovah lief te hebben, ten einde hem tot knechten te worden, allen die de sabbat houden om hem niet te ontheiligen en die vasthouden aan mijn verbond, hen wil ik ook brengen tot mijn heilige berg en hun vreugde bereiden in mijn huis van gebed. Hun volledige brandoffers en hun slachtoffers zullen aanvaardbaar zijn op mijn altaar” (Jesaja 56:6, 7). In Israël betekende dit dat „buitenlanders”, niet-Israëlieten, Jehovah zouden aanbidden — zij zouden zijn naam liefhebben, de bepalingen van het Wetsverbond gehoorzamen, de sabbat onderhouden en slachtoffers brengen in de tempel, Gods „huis van gebed”. — Mattheüs 21:13.
5 In onze tijd zijn „de buitenlanders die zich bij Jehovah hebben aangesloten”, de grote schare. Zij dienen Jehovah in verbondenheid met het Israël Gods (Zacharia 8:23). Zij brengen dezelfde aanvaardbare slachtoffers als het Israël Gods (Hebreeën 13:15, 16). Zij aanbidden in Gods geestelijke tempel, zijn „huis van gebed”. (Vergelijk Openbaring 7:15.) Houden zij de wekelijkse sabbat? Noch de gezalfden noch de andere schapen wordt geboden dit te doen (Kolossenzen 2:16, 17). Desondanks zei Paulus tot gezalfde Hebreeuwse christenen: „Er blijft . . . een sabbatsrust over voor het volk van God. Want wie Gods rust is ingegaan, heeft ook zelf gerust van zijn eigen werken, zoals God van de zijne” (Hebreeën 4:9, 10). Die Hebreeën gingen deze „sabbatsrust” binnen toen zij zich aan „de rechtvaardigheid van God” onderwierpen en rustten van hun pogingen om zich door werken van de Wet te rechtvaardigen (Romeinen 10:3, 4). Gezalfde niet-joodse christenen verheugen zich in dezelfde rust door zich aan Jehovah’s rechtvaardigheid te onderwerpen. De grote schare sluit zich in die rust bij hen aan.
6. Hoe houden de andere schapen in deze tijd vast aan het nieuwe verbond?
6 Bovendien houden de andere schapen vast aan het nieuwe verbond, net zoals buitenlanders uit de oudheid aan het Wetsverbond vasthielden. In welk opzicht? Niet door er deelhebbers aan te worden, maar door zich te onderwerpen aan de ermee verbonden wetten en voordeel te trekken van de erin vervatte regelingen. (Vergelijk Jeremia 31:33, 34.) Net als in het geval van hun gezalfde metgezellen staat Jehovah’s wet ’in het hart’ van de andere schapen geschreven. Zij koesteren een diepe liefde voor Jehovah’s geboden en beginselen en gehoorzamen deze (Psalm 37:31; 119:97). Net als gezalfde christenen kennen zij Jehovah (Johannes 17:3). Wat valt er over de besnijdenis te zeggen? Ongeveer 1500 jaar voordat het nieuwe verbond werd gesloten, drukte Mozes de Israëlieten op het hart: „Gij moet de voorhuid van uw hart besnijden” (Deuteronomium 10:16; Jeremia 4:4). Hoewel de verplichte vleselijke besnijdenis met de Wet verdween, moeten zowel de gezalfden als de andere schapen hun hart „besnijden” (Kolossenzen 2:11). Ten slotte vergeeft Jehovah de dwaling van de andere schapen op basis van Jezus’ vergoten „bloed van het verbond” (Mattheüs 26:28; 1 Johannes 1:9; 2:2). God neemt hen niet als geestelijke zonen aan, zoals hij dat met de 144.000 doet. Maar hij verklaart de andere schapen wel rechtvaardig, in de zin waarin Abraham rechtvaardig werd verklaard als Gods vriend. — Mattheüs 25:46; Romeinen 4:2, 3; Jakobus 2:23.
7. Welk vooruitzicht wordt de andere schapen, die net als Abraham rechtvaardig zijn verklaard, thans geboden?
7 Dat de 144.000 rechtvaardig zijn verklaard, opent voor hen de weg om de hoop te hebben met Jezus in het hemelse koninkrijk te regeren (Romeinen 8:16, 17; Galaten 2:16). Doordat de andere schapen rechtvaardig zijn verklaard als Gods vrienden, kunnen zij de hoop koesteren eeuwig op een paradijsaarde te leven — hetzij door als een deel van de grote schare Armageddon te overleven of door middel van de ’opstanding der rechtvaardigen’ (Handelingen 24:15). Wat een voorrecht zo’n hoop te bezitten en een vriend van de Soeverein van het universum, ’een gast in zijn tent’, te zijn! (Psalm 15:1, 2) Ja, zowel de gezalfden als de andere schapen worden op een schitterende wijze gezegend door bemiddeling van Jezus, het Zaad van Abraham.
Een grotere Verzoendag
8. Wat werd door de op de Verzoendag gebrachte slachtoffers onder de Wet afgebeeld?
8 Toen Paulus het nieuwe verbond besprak, herinnerde hij zijn lezers aan de jaarlijkse Verzoendag onder het Wetsverbond. Op die dag werden er afzonderlijke slachtoffers gebracht — één voor de priesterstam Levi en een ander voor de twaalf niet-priesterlijke stammen. Reeds lang is dit uitgelegd als zijnde een afschaduwing van Jezus’ grote slachtoffer, dat zowel de 144.000 die een hemelse hoop bezitten als de miljoenen die een aardse hoop hebben, tot voordeel zou strekken.a Paulus toonde aan dat in de vervulling de voordelen van Jezus’ offer door middel van een grotere Verzoendag onder het nieuwe verbond worden aangewend. Als Hogepriester van deze grotere dag gaf Jezus zijn volmaakte leven als een zoenoffer teneinde „een eeuwige bevrijding” voor mensen te verwerven. — Hebreeën 9:11-24.
9. Wat konden Hebreeuwse gezalfde christenen, aangezien zij in het nieuwe verbond waren opgenomen, aanvaarden?
9 Veel Hebreeuwse christenen uit de eerste eeuw waren nog steeds „vol ijver voor de [Mozaïsche] Wet” (Handelingen 21:20). Terecht herinnerde Paulus hen er dan ook aan dat Jezus „middelaar [is] van een nieuw verbond, opdat zij die geroepen zijn, de belofte van de eeuwige erfenis zouden ontvangen, aangezien er een sterven heeft plaatsgevonden om hen door losprijs te verlossen van de overtredingen onder het vroegere verbond” (Hebreeën 9:15). Het nieuwe verbond bevrijdde Hebreeuwse christenen van het oude verbond, dat hun zondigheid aan de kaak stelde. Dank zij het nieuwe verbond konden zij „de belofte van de eeuwige [hemelse] erfenis” aanvaarden.
10. Waarvoor danken gezalfden en andere schapen God?
10 „Een ieder” die „geloof oefent in de Zoon” zal voordeel trekken van het loskoopoffer (Johannes 3:16, 36). Paulus zei: „De Christus [werd] eens voor altijd geofferd om de zonden van velen te dragen, en de tweede maal dat hij verschijnt, zal het los van de zonde zijn en aan hen die vurig naar hem uitzien voor hun redding” (Hebreeën 9:28). In deze tijd omvatten degenen die vurig naar Jezus uitzien, nog in leven zijnde gezalfde christenen van het Israël Gods en de miljoenen die de grote schare vormen en die ook een eeuwige erfenis hebben. Beide klassen danken God voor het nieuwe verbond en voor de levengevende zegeningen die ermee gepaard gaan, met inbegrip van de grotere Verzoendag en de dienst van de Hogepriester, Jezus, in het hemelse Allerheiligste.
Druk bezig met heilige dienst
11. Wat doen zowel gezalfden als andere schapen blijmoedig met een geweten dat door Jezus’ offer gereinigd is?
11 In zijn brief aan de Hebreeën beklemtoonde Paulus de superieure waarde van Jezus’ offer in de regeling van het nieuwe verbond in vergelijking met de zondeoffers die onder het oude verbond werden gebracht (Hebreeën 9:13-15). Jezus’ betere offer is in staat „ons geweten [te] reinigen van dode werken, opdat wij heilige dienst voor de levende God kunnen verrichten”. Voor Hebreeuwse christenen waren „dode werken” onder andere „de overtredingen onder het vroegere verbond”. Voor christenen in deze tijd omvatten ze de in het verleden begane zonden waarover zij oprecht berouw hebben gehad en die door God zijn vergeven (1 Korinthiërs 6:9-11). Met een gereinigd geweten verrichten gezalfde christenen „heilige dienst voor de levende God”. En dat doet de grote schare ook. Aangezien zij hun geweten gereinigd hebben door „het bloed van het Lam”, zijn zij in Gods grote geestelijke tempel en „verrichten dag en nacht heilige dienst voor hem”. — Openbaring 7:14, 15.
12. Hoe tonen wij dat wij „de volle verzekerdheid van het geloof” hebben?
12 Bovendien zei Paulus: „Laten wij met een waarachtig hart naderen, in de volle verzekerdheid van het geloof, nu ons hart door besprenkeling gezuiverd is van een boos geweten en ons lichaam gebaad is met rein water” (Hebreeën 10:22). Hoe kunnen wij tonen dat wij „de volle verzekerdheid van het geloof” hebben? Paulus drukte Hebreeuwse christenen op het hart: „Laten wij zonder wankelen vasthouden aan de openbare bekendmaking van onze [hemelse] hoop, want hij die beloofd heeft, is getrouw. En laten wij op elkaar letten ten einde tot liefde en voortreffelijke werken aan te sporen, het onderling vergaderen niet nalatend, zoals voor sommigen gebruikelijk is, maar laten wij elkaar aanmoedigen, en dat te meer naarmate gij de dag ziet naderen” (Hebreeën 10:23-25). Als ons geloof levend is, zullen ook wij ’het onderling vergaderen niet nalaten’. Wij zullen er vreugde in scheppen onze broeders en zusters aan te sporen en door hen tot liefde en voortreffelijke werken aangespoord te worden en gesterkt te worden voor het belangrijke werk dat bestaat in de openbare bekendmaking van onze hoop, of dat nu een aardse of een hemelse hoop is. — Johannes 13:35.
Het ’eeuwige verbond’
13, 14. In welke opzichten is het nieuwe verbond eeuwig?
13 Wat gebeurt er als de hemelse hoop van de laatsten van de 144.000 verwezenlijkt wordt? Zal het nieuwe verbond niet langer van kracht zijn? Er zal dan op aarde geen overgebleven lid van het Israël Gods meer zijn. Alle deelhebbers aan het verbond zullen met Jezus „in het koninkrijk van [zijn] Vader” zijn (Mattheüs 26:29). Maar wij herinneren ons Paulus’ woorden in zijn brief aan de Hebreeën: ’De God van vrede heeft de grote herder van de schapen met het bloed van een eeuwig verbond uit de doden doen opkomen’ (Hebreeën 13:20; Jesaja 55:3). In welk opzicht is het nieuwe verbond eeuwig?
14 Ten eerste zal het, in tegenstelling tot het Wetsverbond, nooit worden vervangen. Ten tweede zijn de resultaten van de werking van het nieuwe verbond blijvend, net zoals dat het geval is met Jezus’ koningschap. (Vergelijk Lukas 1:33 met 1 Korinthiërs 15:27, 28.) Het hemelse koninkrijk heeft een eeuwige plaats in Jehovah’s voornemens (Openbaring 22:5). En ten derde zullen andere schapen voordeel blijven trekken van de regeling van het nieuwe verbond. Tijdens Christus’ duizendjarige regering zullen getrouwe mensen ’dag en nacht heilige dienst voor Jehovah blijven verrichten in zijn tempel’, net zoals zij dat thans doen. Jehovah zal hun vroegere zonden, die op basis van Jezus’ „bloed van het verbond” zijn vergeven, niet opnieuw ter sprake brengen. Zij zullen zich in een rechtvaardige positie blijven verheugen als Jehovah’s vrienden, en zijn wet zal nog steeds in hun hart geschreven zijn.
15. Beschrijf de verhouding waarin Jehovah in de nieuwe wereld tot zijn aardse aanbidders zal staan.
15 Zal Jehovah dan over deze menselijke dienstknechten kunnen zeggen: ’Ik ben hun God, en zij zijn mijn volk’? Ja. „Hij zal bij hen verblijven, en zij zullen zijn volken zijn. En God zelf zal bij hen zijn” (Openbaring 21:3). Zij zullen „de legerplaats van de heiligen” worden, aardse vertegenwoordigers van „de geliefde stad”, de hemelse bruid van Jezus Christus (Openbaring 14:1; 20:9; 21:2). Dit alles zal mogelijk zijn wegens hun geloof in Jezus’ vergoten „bloed van het verbond” en hun onderworpenheid aan de hemelse koningen en priesters, die toen zij op aarde waren, het Israël Gods vormden. — Openbaring 5:10.
16. (a) Welke mogelijkheden wachten degenen die op aarde worden opgewekt? (b) Welke zegeningen zullen aan het einde van de duizend jaar komen?
16 Wat valt er te zeggen over de doden die op aarde worden opgewekt? (Johannes 5:28, 29) Ook zij zullen worden uitgenodigd ’zich te zegenen’ door bemiddeling van Jezus, het Zaad van Abraham (Genesis 22:18). Ook zij zullen de naam van Jehovah moeten liefhebben door hem te dienen, aanvaardbare slachtoffers te brengen en heilige dienst in zijn huis van gebed te verrichten. Degenen die dat doen, zullen Gods rust binnengaan (Jesaja 56:6, 7). Tegen het einde van de duizend jaar zullen alle getrouwen door de diensten van Jezus Christus en zijn 144.000 medepriesters tot menselijke volmaaktheid zijn gebracht. Zij zullen rechtvaardig zijn, niet slechts rechtvaardig verklaard zijn als vrienden van God. Zij zullen ’tot leven komen’ doordat zij volledig vrij zijn van de zonde en de dood die zij van Adam hadden geërfd (Openbaring 20:5; 22:2). Wat een zegen zal dat zijn! Vanuit ons huidige gezichtspunt schijnt het dat het priesterlijke werk van Jezus en de 144.000 dan voltooid is. De zegeningen van de grotere Verzoendag zullen ten volle zijn aangewend. Bovendien zal Jezus ’het koninkrijk aan zijn God en Vader overdragen’ (1 Korinthiërs 15:24). De mensheid zal aan een laatste beproeving worden onderworpen en vervolgens zullen Satan en zijn demonen voor eeuwig worden vernietigd. — Openbaring 20:7, 10.
17. Wat moet, met het oog op de vreugde die ons wacht, ieder van ons vastbesloten zijn te doen?
17 Welke rol, zo daar al sprake van is, zal het ’eeuwige verbond’ spelen in het opwindende tijdperk dat dan zal aanbreken? Dat staat niet aan ons om te zeggen. Wat Jehovah tot dusver heeft geopenbaard, is op dit moment voldoende. Het vervult ons met ontzag. Sta hier eens bij stil — eeuwig leven als een deel van „nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”! (2 Petrus 3:13) Moge niets onze wens doen verslappen om die belofte te beërven. Standvastig blijven is misschien niet gemakkelijk. Paulus zei: „Gij hebt volharding nodig, om, na de wil van God gedaan te hebben, de vervulling van de belofte te ontvangen” (Hebreeën 10:36). Bedenk echter dat welk probleem er ook uit de weg geruimd moet worden, welke tegenstand er ook overwonnen moet worden, dit in het niet verzinkt bij de vreugde die ons wacht (2 Korinthiërs 4:17). Laat niemand van ons daarom behoren tot „het soort dat terugdeinst, wat tot vernietiging leidt”. Moge het veeleer zo zijn dat wij „het soort [blijken te zijn] dat geloof heeft, wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt” (Hebreeën 10:39). Laten wij allen volledig vertrouwen hebben in Jehovah, de God van verbonden, tot eeuwige zegen van een ieder van ons.
[Voetnoot]
a Zie Overleving en daarna een nieuwe aarde, hoofdstuk 13, uitgegeven door de Watchtower Bible and Tract Society of New York, Inc.
Hebt u dit begrepen?
◻ Wie worden, behalve gezalfde christenen, door bemiddeling van Abrahams Zaad gezegend?
◻ Hoe komen de andere schapen, aangezien zij door middel van het nieuwe verbond gezegend worden, overeen met de proselieten onder het oude verbond?
◻ Hoe worden de andere schapen door middel van de regeling van de grotere Verzoendag gezegend?
◻ Waarom noemde Paulus het nieuwe verbond een „eeuwig verbond”?
[Kader op blz. 21]
HEILIGE DIENST IN DE TEMPEL
De grote schare aanbidt met gezalfde christenen in het aardse voorhof van Jehovah’s grote geestelijke tempel (Openbaring 7:14, 15; 11:2). Er is geen reden om te concluderen dat zij zich in een afzonderlijk Voorhof der heidenen bevinden. Toen Jezus zich op aarde bevond, was er een Voorhof der heidenen in de tempel. Maar het door God geïnspireerde bouwplan van Salomo’s en van Ezechiëls tempel bevatte geen voorziening voor een Voorhof der heidenen. In Salomo’s tempel bevond zich een buitenste voorhof waar Israëlieten en proselieten, mannen en vrouwen, God samen aanbaden. Dit is het profetische beeld van het aardse voorhof van de geestelijke tempel, waar Johannes de grote schare heilige dienst zag verrichten.
Maar alleen priesters en levieten mochten het binnenste voorhof, waar het grote altaar stond, betreden; alleen priesters mochten het Heilige betreden; en alleen de hogepriester mocht het Allerheiligste betreden. Het binnenste voorhof en het Heilige vormen blijkbaar een afschaduwing van de unieke geestelijke toestand waarin gezalfde christenen op aarde verkeren. En het Allerheiligste is een afbeelding van de hemel zelf, waar gezalfde christenen samen met hun hemelse Hogepriester onsterfelijk leven ontvangen. — Hebreeën 10:19, 20.
[Illustratie op blz. 23]
Laten wij, met het oog op de vreugde die ons wacht, „geloof [hebben], wat tot het in het leven behouden van de ziel leidt”