-
Zult u zeggen: „Hier ben ik! Zend mij”?De Wachttoren 1987 | 15 oktober
-
-
9. Wat was de teneur van Jesaja’s boodschap?
9 Onmiddellijk nadat de profeet deze verbazingwekkende ervaring had meegemaakt, kreeg hij de reeds vermelde predikingsopdracht (Jesaja 6:8, 9). Maar waarom moest Jesaja zeggen dat het volk steeds weer zou horen maar toch geen kennis zou verkrijgen? Gods stem voegde eraan toe: „Maak het hart van dit volk onontvankelijk, en maak zelfs hun oren ongevoelig, en strijk zelfs hun ogen dicht, opdat zij niet zien . . . en opdat zij niet werkelijk terugkeren en genezing voor zichzelf verkrijgen” (Jesaja 6:10). Betekent dit dat Jesaja de joden door botheid of tactloosheid zou moeten afstoten, zodat zij in onmin met Jehovah zouden blijven? Nee. Dit was eenvoudig een indicatie van de wijze waarop de meeste joden zouden reageren, ongeacht hoe trouw en grondig Jesaja zich kweet van de predikingstaak waarvoor hij zich vrijwillig had aangeboden met de woorden: „Hier ben ik! Zend mij.”
10. (a) Aan wie lag het dat het volk als het ware blind en doof was? (b) Wat bedoelde Jesaja toen hij vroeg: „Hoe lang?”
10 De schuld lag bij het volk. Hoewel Jesaja hen ’steeds weer liet horen’, wilden zij geen kennis tot zich nemen of begrip verwerven. God zei van tevoren dat de meesten, vanwege hun eigenzinnige en vleselijk gezinde houding, niet gunstig zouden reageren. Een minderheid zou dit misschien wel doen. Doch de meerderheid zou zo blind zijn dat het zou lijken alsof hun ogen met de sterkste lijm dichtgesmeerd zouden zijn, indien u zich daar een voorstelling van kunt maken. Hoe lang zou deze slechte situatie voortduren? Dat vroeg Jesaja en niet hoeveel jaren hij zou moeten dienen. Zijn vraag luidde: „Hoe lang, o Jehovah?” God antwoordde: „Totdat de steden werkelijk tot puinhopen instorten, om zonder inwoner te zijn.” En zo gebeurde het ook, ofschoon dit niet gedurende Jesaja’s leven geschiedde. De Babyloniërs voerden de aardse mens weg, waardoor er van Juda een land overbleef dat ’geruïneerd was tot een woestenij’. — Jesaja 6:11, 12; 2 Koningen 25:1-26.
-
-
Zult u zeggen: „Hier ben ik! Zend mij”?De Wachttoren 1987 | 15 oktober
-
-
Grotere vervullingen
12. Op welke schriftuurlijke basis kan Jezus de Grotere Jesaja worden genoemd?
12 Eeuwen na Jesaja’s dood kwam iemand die wij de Grotere Jesaja zouden kunnen noemen — Jezus Christus. In zijn voormenselijke bestaan had hij zich vrijwillig aangeboden om door zijn Vader naar de aarde gezonden te worden, waar hij in zijn prediking dingen zou opnemen die Jesaja had opgetekend (Spreuken 8:30, 31; Johannes 3:17, 34; 5:36-38; 7:28; 8:42; Lukas 4:16-19; Jesaja 61:1). Nog gerichter bracht Jezus zichzelf met Jesaja hoofdstuk 6 in verband toen hij uitlegde waarom hij op de door hem gebruikte specifieke manier onderwijs gaf (Matthéüs 13:10-15; Markus 4:10-12; Lukas 8:9, 10). Dat was passend want de meeste joden die Jezus hoorden, toonden geen grotere bereidheid om zijn boodschap te aanvaarden en er in overeenstemming mee te handelen dan degenen die de profeet Jesaja hoorden, in verband met diens boodschap toonden (Johannes 12:36-43). Ook kwamen de joden die zichzelf ’blind en doof’ hadden gemaakt voor Jezus’ boodschap, in 70 G.T. voor een soortgelijke vernietiging te staan als in 607 v.G.T. Wat zich in de eerste eeuw voordeed, ontwikkelde zich tot een over Jeruzalem komende verdrukking ’zoals er sedert het begin der wereld niet was voorgekomen en ook niet meer zou voorkomen’ (Matthéüs 24:21). Toch was er, zoals Jesaja had voorzegd, een overblijfsel of „heilig zaad” dat geloof oefende. Deze personen werden tot een geestelijke natie gemaakt, het gezalfde „Israël Gods”. — Galaten 6:16.
13. Waarom kunnen wij nog een vervulling van Jesaja 6 verwachten?
13 Dit leidt ons tot een andere op de bijbel gebaseerde vervulling van Jesaja hoofdstuk 6. Beschouw als een sleutel voor het begrip hiervan de door de apostel Paulus rond het jaar 60 G.T. geuite woorden. Hij legde uit waarom vele joden die hem in Rome hadden gehoord, zijn „getuigenis . . . betreffende het koninkrijk Gods” niet wilden geloven. De reden hiervoor was dat Jesaja 6:9, 10 wederom vervuld werd (Handelingen 28:17-27). Betekent dit dat de gezalfde discipelen van Jezus, nadat hij het aardse toneel had verlaten, zich zouden moeten kwijten van een opdracht die met Jesaja’s opdracht overeenkwam? Ja, inderdaad!
14. Hoe zouden Jezus’ discipelen net zo’n werk doen als Jesaja?
14 Voordat de Grotere Jesaja naar de hemel opsteeg, zei hij dat zijn discipelen de heilige geest zouden ontvangen en daarna ’getuigen van hem zouden zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judéa en Samária en tot de verst verwijderde streek der aarde’ (Handelingen 1:8). Net als het offeraltaar voorzag in wat nodig was om Jesaja’s dwaling te doen wijken, zo was Jezus’ offer de basis op grond waarvan ’de zonden van zijn discipelen verzoend werden’ (Leviticus 6:12, 13; Hebreeën 10:5-10; 13:10-15). Aldus kon God hen met heilige geest zalven, waardoor zij ook de kracht zouden ontvangen om ’getuigen te zijn tot de verst verwijderde streek der aarde’. Zowel de profeet Jesaja als de Grotere Jesaja waren gezonden om Gods boodschap bekend te maken. Insgelijks werden Jezus’ gezalfde volgelingen „door God gezonden . . . in gezelschap van Christus”. — 2 Korinthiërs 2:17.
-