Hoofdstuk twintig
Jehovah’s hand is niet kort geworden
1. Hoe is de situatie in Juda, en wat vragen velen zich af?
DE NATIE Juda beweert in een verbondsverhouding met Jehovah te staan. Toch is er overal narigheid. Het recht is ver te zoeken, misdaad en onderdrukking vieren hoogtij en elke hoop op verbetering blijkt ijdel. Er is iets ernstig mis. Velen vragen zich af of Jehovah de zaak ooit in het reine zal brengen. Zo is de situatie in de dagen van Jesaja. Maar Jesaja’s verslag over die tijd is meer dan louter oude geschiedenis. Zijn woorden bevatten profetische waarschuwingen voor iedereen die beweert God te aanbidden maar Zijn wetten negeert. En de in Jesaja hoofdstuk 59 opgetekende geïnspireerde profetie bevat liefdevolle aanmoediging voor allen die ernaar streven Jehovah te dienen ondanks het feit dat zij in moeilijke en gevaarlijke tijden leven.
Geïsoleerd van de ware God
2, 3. Waarom beschermt Jehovah Juda niet?
2 Laten wij eens proberen ons een beeld van de situatie te vormen — Jehovah’s verbondsvolk is tot afval vervallen! Zij hebben hun Maker de rug toegekeerd en zich daarmee verwijderd van onder zijn beschermende hand. Daardoor verkeren zij in zeer benarde omstandigheden. Geven zij misschien Jehovah de schuld van hun moeilijke tijden? Jesaja vertelt hun: „Ziet! De hand van Jehovah is niet te kort geworden zodat ze niet redden kan, noch is zijn oor te zwaar geworden zodat het niet horen kan. Neen, maar het zijn uw dwalingen die er de oorzaak van zijn geworden dat er een scheiding bestaat tussen u en uw God, en uw eigen zonden hebben zijn aangezicht voor u verborgen doen zijn, zodat hij niet hoort.” — Jesaja 59:1, 2.
3 Die woorden laten aan duidelijkheid niets te wensen over, maar het is de waarheid. Jehovah is nog steeds de God van redding. Als de „Hoorder van het gebed” luistert hij naar de gebeden van zijn trouwe dienstknechten (Psalm 65:2). Maar boosdoeners zegent hij niet. Het volk zelf is verantwoordelijk voor hun vervreemding van Jehovah. Hun eigen goddeloosheid is er voor hem aanleiding toe geweest zijn gezicht voor hen te verbergen.
4. Welke beschuldigingen worden tegen Juda ingebracht?
4 Juda heeft echt heel wat misdreven. Jesaja’s profetie somt enkele van de tegen haar ingebrachte beschuldigingen op: „Uw eigen handpalmen zijn met bloed bezoedeld geworden, en uw vingers met dwaling. Uw eigen lippen hebben leugen gesproken. Uw eigen tong bleef niets dan onrechtvaardigheid mompelen” (Jesaja 59:3). De bevolking liegt en zegt dingen die onrechtvaardig zijn. De vermelding van „handpalmen . . . met bloed bezoedeld” duidt erop dat sommigen zelfs een moord hebben gepleegd. Wat een schande voor God, wiens Wet niet alleen moorden verbiedt, maar ook verbiedt ’uw broeder in uw hart te haten’! (Leviticus 19:17) De ongebreidelde zondigheid van de inwoners van Juda en de onvermijdelijke afloop dienen elk van ons er thans aan te herinneren dat wij zondige gedachten en gevoelens moeten beheersen. Anders zouden wij ten slotte goddeloze daden kunnen bedrijven die ons van God zouden scheiden. — Romeinen 12:9; Galaten 5:15; Jakobus 1:14, 15.
5. Hoe erg is het met Juda’s verval gesteld?
5 De ziekte zonde heeft de hele natie besmet. De profetie zegt: „Er is niemand die in rechtvaardigheid roept, en volstrekt niemand is naar het gerecht gegaan in getrouwheid. Men heeft vertrouwd op onwerkelijkheid en heeft waardeloosheid gesproken. Men is zwanger geworden van moeite en heeft wat schadelijk is gebaard” (Jesaja 59:4). Niemand spreekt rechtvaardigheid. Zelfs in rechtszalen treft men zelden iemand aan die betrouwbaar of trouw is. Juda heeft Jehovah de rug toegekeerd en haar vertrouwen gesteld in bondgenootschappen met andere naties, in levenloze afgoden zelfs. Die zijn allemaal „onwerkelijkheid”, van geen enkele waarde (Jesaja 40:17, 23; 41:29). Als gevolg daarvan wordt er veel besproken maar het is allemaal waardeloos. Er worden plannen beraamd, maar ze lopen op schade en schande uit.
6. Hoe laat de staat van dienst van de christenheid zich vergelijken met die van Juda?
6 Het onrecht en het geweld in Juda komen treffend overeen met dat in de christenheid. (Zie „Het afvallige Jeruzalem komt overeen met de christenheid” op blz. 294.) Er zijn twee gruwelijke wereldoorlogen gestreden waarbij zogenaamd christelijke naties betrokken waren. Tot op de huidige dag is de vorm van aanbidding van de christenheid niet in staat gebleken een eind te maken aan etnische zuiveringen en intertribale slachtpartijen onder haar eigen leden (2 Timotheüs 3:5). Hoewel Jezus zijn volgelingen leerde op Gods koninkrijk te vertrouwen, blijven de naties van de christenheid zich voor veiligheid verlaten op militaire arsenalen en politieke bondgenootschappen (Mattheüs 6:10). De meeste grote wapenproducenten zijn nota bene in de naties van de christenheid te vinden! Ja, wanneer de christenheid een veilige toekomst afhankelijk acht van menselijke inspanningen en instellingen, vertrouwt ook zij op „onwerkelijkheid”.
Een oogst van bittere vruchten
7. Waarom lopen Juda’s plannen slechts op iets schadelijks uit?
7 Afgoderij en oneerlijkheid kunnen geen gezonde samenleving bewerkstelligen. De ontrouwe joden oogsten nu, doordat zij daartoe hun toevlucht genomen hebben, de narigheid die zij zelf hebben gezaaid. Wij lezen: „De eieren van een giftige slang hebben zij uitgebroed, en louter een spinneweb bleven zij weven. Al wie van hun eieren at, zou sterven, en het ei dat werd stukgedrukt, daaruit zou een adder komen” (Jesaja 59:5). Vanaf de beraming tot aan de uitvoering wordt door Juda’s plannen niets wezenlijks tot stand gebracht. Hun verkeerde denkwijze leidt slechts tot kwaad, net zoals uit de eieren van een giftige slang slechts giftige slangen komen. En de natie lijdt.
8. Waaruit blijkt dat Juda’s denkwijze niet deugt?
8 Sommige inwoners van Juda mogen dan hun toevlucht tot geweld nemen in een poging zich te beschermen, het zal tevergeefs zijn. Fysieke kracht vormt net zomin een vervanging voor vertrouwen op Jehovah en werken van rechtvaardigheid als spinnenwebben echte stof kunnen vervangen als het op bescherming tegen de elementen aankomt. Jesaja verklaart: „Ja, hun spinneweb zal niet als een kleed dienen, noch zullen zij zich met hun werken bedekken. Hun werken zijn schadelijke werken, en gewelddadigheid is in hun handpalmen. Hun eigen voeten blijven naar louter slechtheid snellen, en zij haasten zich om onschuldig bloed te vergieten. Hun gedachten zijn schadelijke gedachten; gewelddadige plundering en verbreking zijn op hun hoofdwegen” (Jesaja 59:6, 7). Juda’s denkwijze deugt niet. Door haar toevlucht tot geweld te nemen in een poging haar problemen op te lossen, geeft ze van een goddeloze instelling blijk. Het kan haar niet veel schelen dat veel van haar slachtoffers onschuldig zijn en dat sommigen ware dienstknechten van God zijn.
9. Waarom ligt ware vrede buiten het bereik van de leiders van de christenheid?
9 Deze geïnspireerde woorden doen ons denken aan de bloedige staat van dienst van de christenheid. Jehovah zal haar beslist ter verantwoording roepen omdat ze het christendom in zo’n betreurenswaardig verkeerd daglicht plaatst! Net als de joden in Jesaja’s tijd heeft de christenheid een morele kronkelweg gevolgd omdat haar leiders denken dat het de enige praktische weg is. Terwijl zij praten over vrede, handelen zij onrechtvaardig. Wat een dubbelhartigheid! Omdat de leiders van de christenheid zich van deze tactiek blijven bedienen, zal ware vrede buiten haar bereik blijven. Het is zoals de profetie vervolgens zegt: „De weg des vredes hebben zij genegeerd, en er is geen gerechtigheid in hun sporen. Hun paden hebben zij zich krom gemaakt. Volstrekt niemand die ze betreedt, zal werkelijk vrede kennen.” — Jesaja 59:8.
Tastend in geestelijke duisternis
10. Wat belijdt Jesaja uit naam van Juda?
10 Jehovah kan Juda’s slinkse en destructieve wegen niet zegenen (Psalm 11:5). Uit naam van de hele natie belijdt Jesaja dus Juda’s schuld: „De gerechtigheid [is] ver van ons verwijderd geraakt, en de rechtvaardigheid achterhaalt ons niet. Wij blijven hopen op licht, maar zie! duisternis; op lichtglans, maar in voortdurende donkerheid bleven wij wandelen. Wij blijven naar de wand tasten net als blinden, en als zij die geen ogen hebben, blijven wij tasten. Wij zijn gestruikeld op de volle middag net als in de avondschemering; onder de kloeke lieden zijn wij net als doden. Wij blijven allen brommen net als beren; en als duiven blijven wij treurig kirren” (Jesaja 59:9-11a). De joden hebben Gods Woord geen lamp voor hun voet en geen licht op hun pad laten zijn (Psalm 119:105). Als gevolg daarvan ziet het er somber voor hen uit. Zelfs op de volle middag tasten zij rond alsof het nacht is. Het is alsof zij dood zijn. In hun verlangen naar hulp en steun brommen zij luid als hongerige of gewonde beren. Sommigen kirren meelijwekkend, als eenzame duiven.
11. Waarom is Juda’s hoop op gerechtigheid en redding ijdel?
11 Jesaja is zich er terdege van bewust dat de reden voor Juda’s benarde toestand haar rebellie tegen God is. Hij zegt: „Wij bleven hopen op gerechtigheid, maar die was er niet; op redding, maar ze is verre van ons gebleven. Want onze daden van opstandigheid zijn vele geworden voor u; en wat onze zonden betreft, elk daarvan heeft tegen ons getuigd. Want onze daden van opstandigheid zijn bij ons; en wat onze dwalingen betreft, wij kennen ze maar al te goed. Er is overtreding geweest en een verloochenen van Jehovah; en er was een terugwijken van onze God, een spreken van onderdrukking en opstandigheid, een zwanger gaan en een mompelen van leugenwoorden recht uit het hart” (Jesaja 59:11b-13). Omdat de inwoners van Juda geen berouw hebben getoond, worden hun zonden hun nog steeds aangerekend. De gerechtigheid heeft het land verlaten omdat het volk Jehovah heeft verlaten. Zij zijn door en door vals gebleken; zelfs hun broeders hebben zij onderdrukt. Net zoals wij dat thans in de christenheid zien gebeuren! Niet alleen laten velen zich niets aan de gerechtigheid gelegen liggen, maar zij vervolgen ook actief getrouwe Getuigen van Jehovah, die Gods wil wensen te doen.
Jehovah voltrekt het oordeel
12. Wat is de instelling van degenen die verantwoordelijk zijn voor de rechtspleging in Juda?
12 Er schijnt geen gerechtigheid, rechtvaardigheid of waarheid in Juda te zijn. „De gerechtigheid werd teruggedrongen, en de rechtvaardigheid zelf bleef eenvoudig op verre afstand staan. Want de waarheid is zelfs op het openbare plein gestruikeld, en wat rechtdoorzee is, kan niet binnenkomen” (Jesaja 59:14). Achter de stadspoorten in Juda liggen openbare pleinen waar de oudere mannen bijeenkomen om rechtszaken te behandelen (Ruth 4:1, 2, 11). Die mannen moeten in rechtvaardigheid rechtspreken en gerechtigheid nastreven, geen steekpenningen aannemen (Deuteronomium 16:18-20). In plaats daarvan laten zij zich bij het rechtspreken door hun eigen zelfzuchtige denkbeelden leiden. Erger nog, zij bezien iedereen die oprecht het goede wil doen als een gemakkelijke prooi. Wij lezen: „De waarheid blijkt te ontbreken, en al wie van het kwade wijkt, wordt gewelddadig geplunderd.” — Jesaja 59:15a.
13. Wat zal Jehovah doen omdat Juda’s rechters hun plicht verzaken?
13 Zij die nalaten zich uit te spreken tegen de morele verdorvenheid, vergeten dat God niet blind, onwetend of machteloos is. Jesaja schrijft: „Jehovah kreeg het te zien, en het was kwaad in zijn ogen dat er geen gerechtigheid was. En toen hij zag dat er geen man was, betoonde hij zich voorts ontzet dat er niemand was die tussenbeide trad. En zijn arm redde toen voor hem, en zijn rechtvaardigheid, die steunde hem” (Jesaja 59:15b, 16). Omdat de aangestelde rechters hun plicht verzaken, zal Jehovah tussenbeide komen. Wanneer hij dat doet, zal hij rechtvaardig en krachtdadig optreden.
14. (a) Welke instelling hebben velen in deze tijd? (b) Hoe bereidt Jehovah zich op actie voor?
14 In deze tijd is de situatie niet veel anders. Wij leven in een wereld waar velen „elk zedelijkheidsbegrip hebben verloren” (Efeziërs 4:19). Weinig mensen geloven dat Jehovah ooit zal ingrijpen om het kwaad van de aarde weg te vagen. Maar Jesaja’s profetie laat zien dat Jehovah de menselijke aangelegenheden nauwlettend gadeslaat. Hij velt oordelen, en op zijn bestemde tijd handelt hij daarnaar. Zijn zijn oordelen billijk? Jesaja maakt duidelijk dat dit zo is. In het geval van de natie Juda schrijft hij: „Toen deed [Jehovah] rechtvaardigheid aan als een maliënkolder, en de helm der redding op zijn hoofd. Bovendien deed hij de klederen der wraak aan als gewaad en hulde zich in ijver als was die een schoudermantel” (Jesaja 59:17). Deze profetische woorden schilderen Jehovah af als een krijger die zich omgordt voor de strijd. Hij is eropuit zijn zaak te redden. Hij is zeker van zijn absolute en onaanvechtbare rechtvaardigheid. En hij zal onverschrokken ijverig zijn in zijn oordeelsdaden. Het lijdt geen twijfel dat het recht zal zegevieren.
15. (a) Hoe zullen ware christenen zich gedragen wanneer Jehovah het oordeel voltrekt? (b) Wat kan er over Jehovah’s oordelen gezegd worden?
15 In deze tijd proberen in sommige landen vijanden van de waarheid het werk van Jehovah’s dienstknechten te belemmeren door valse en lasterlijke propaganda te verspreiden. Ware christenen aarzelen niet voor de waarheid op te komen, maar zij zijn nooit op persoonlijke wraak uit (Romeinen 12:19). Zelfs wanneer Jehovah de rekening met de afvallige christenheid vereffent, zullen zijn aanbidders op aarde geen aandeel hebben aan haar vernietiging. Zij weten dat Jehovah zichzelf de wraak voorbehoudt en dat hij wanneer de tijd gekomen is, gepaste actie zal ondernemen. De profetie verzekert ons: „Naar de daden, daarnaar zal hij vergelden, woede aan zijn tegenstanders, verdiende behandeling aan zijn vijanden. De eilanden zal hij met een verdiende behandeling vergelden” (Jesaja 59:18). Net als in Jesaja’s tijd zullen Gods oordelen niet alleen billijk zijn maar ook compleet. Ze zullen zelfs tot „de eilanden”, tot afgelegen streken reiken. Niemand zal zo ver weg of geïsoleerd zijn, dat hij buiten het bereik van Jehovah’s oordeelsdaden zal zijn.
16. Wie zullen Jehovah’s oordeelsdaden overleven, en wat zullen zij van hun overleving leren?
16 Zij die zich inspannen om het juiste te doen, worden door Jehovah rechtvaardig geoordeeld. Jesaja voorzegt dat zij gespaard zullen blijven van de ene horizon tot de andere — overal op aarde. En dat zij Jehovah’s bescherming ervaren, zal hun eerbied en respect voor hem nog aanzienlijk vergroten (Maleachi 1:11). Wij lezen: „Van de ondergang der zon zal men de naam van Jehovah gaan vrezen, en van haar opgang zijn heerlijkheid, want hij zal komen als een benauwende rivier, die door Jehovah’s géést is voortgedreven” (Jesaja 59:19). Als een krachtige storm die een verwoestende muur van water voor zich uit drijft en alles op zijn pad wegspoelt, zal Jehovah’s geest alles wegvagen wat de vervulling van zijn wil belemmert. Zijn geest is sterker dan enige kracht die de mens bezit. Wanneer hij die gebruikt om aan mensen en naties het oordeel te voltrekken, zal hij daarin zeker en volkomen slagen.
Hoop en zegen voor berouwvollen
17. Wie is Sions Terugkoper, en wanneer koopt hij Sion terug?
17 Onder de Mozaïsche wet kon een Israëliet die zich in slavernij verkocht, door een terugkoper uit slavernij losgekocht worden. Al eerder in Jesaja’s profetische boek is Jehovah gekarakteriseerd als de Terugkoper van berouwvolle personen (Jesaja 48:17). Nu wordt hij opnieuw beschreven als de Terugkoper van berouwvollen. Jesaja tekent Jehovah’s belofte op: „’Tot Sion zal de Terugkoper stellig komen, en tot hen die zich in Jakob van overtreding afkeren’, is de uitspraak van Jehovah” (Jesaja 59:20). Deze geruststellende belofte wordt in 537 v.G.T. vervuld. Maar ze heeft nog een vervulling. De apostel Paulus citeerde deze woorden uit de Septuaginta-vertaling en bracht ze van toepassing op christenen. Hij schreef: „Op deze wijze zal heel Israël gered worden. Zoals er staat geschreven: ’De bevrijder zal uit Sion komen en de goddeloze praktijken van Jakob afwenden. En dit is het verbond van mijn zijde met hen, wanneer ik hun zonden wegneem’” (Romeinen 11:26, 27). Ja, Jesaja’s profetie heeft een veel uitgebreidere toepassing — een die zich tot in onze tijd en nog verder uitstrekt. Hoe dan wel?
18. Wanneer en hoe heeft Jehovah „het Israël Gods” tot bestaan gebracht?
18 In de eerste eeuw aanvaardde een klein overblijfsel van de natie Israël Jezus als de Messias (Romeinen 9:27; 11:5). Op de pinksterdag van 33 G.T. stortte Jehovah zijn heilige geest op ongeveer 120 van die gelovigen uit en bracht hen in zijn nieuwe verbond, waarvan Jezus Christus de middelaar is (Jeremia 31:31-33; Hebreeën 9:15). Op die dag kwam „het Israël Gods” tot bestaan, een nieuwe natie waarvan de leden niet gekenmerkt worden door vleselijke afstamming van Abraham maar door een verwekking door Gods geest (Galaten 6:16). Te beginnen met Cornelius omvatte de nieuwe natie onbesneden heidenen oftewel niet-joden (Handelingen 10:24-48; Openbaring 5:9, 10). Zo werden zij door Jehovah God aangenomen en werden zij zijn geestelijke kinderen, mede-erfgenamen met Jezus. — Romeinen 8:16, 17.
19. Welk verbond sluit Jehovah met het Israël Gods?
19 Jehovah sluit nu een verbond met het Israël Gods. Wij lezen: „’Wat mij aangaat, dit is mijn verbond met hen’, heeft Jehovah gezegd. ’Mijn geest die op u is en mijn woorden die ik in uw mond heb gelegd — ze zullen niet weggenomen worden uit uw mond noch uit de mond van uw nageslacht noch uit de mond van het nageslacht van uw nageslacht’, heeft Jehovah gezegd, ’van nu aan zelfs tot onbepaalde tijd’” (Jesaja 59:21). Of deze woorden nu op Jesaja zelf van toepassing waren of niet, ze gingen stellig in vervulling in Jezus, die de verzekering kreeg dat ’hij zijn nageslacht zou zien’ (Jesaja 53:10). Jezus sprak woorden die hij van Jehovah had geleerd en Jehovah’s geest rustte op hem (Johannes 1:18; 7:16). Terecht ontvangen zijn broeders en mede-erfgenamen, leden van het Israël Gods, ook Jehovah’s heilige geest en prediken zij ook een boodschap die zij van hun hemelse Vader geleerd hebben. Zij zijn allemaal „door Jehovah onderwezen personen” (Jesaja 54:13; Lukas 12:12; Handelingen 2:38). Door bemiddeling van hetzij Jesaja of Jezus, die profetisch door Jesaja wordt afgebeeld, verbindt Jehovah zich er nu toe hen nooit te vervangen maar hen tot onbepaalde tijd te gebruiken als zijn getuigen (Jesaja 43:10). Wie vormen echter hun „nageslacht”, dat ook voordeel trekt van dit verbond?
20. Hoe werd Jehovah’s belofte aan Abraham in de eerste eeuw vervuld?
20 In oude tijden deed Jehovah Abraham de belofte: „Door bemiddeling van uw zaad zullen alle natiën der aarde zich stellig zegenen” (Genesis 22:18). In overeenstemming daarmee trok het kleine overblijfsel van natuurlijke Israëlieten die de Messias aanvaardden, naar veel naties om het goede nieuws over de Christus te prediken. Te beginnen met Cornelius zegenden veel onbesneden heidenen zich door bemiddeling van Jezus, Abrahams Zaad. Zij gingen deel uitmaken van het Israël Gods en werden een secundair deel van het zaad van Abraham. Zij behoren tot Jehovah’s „heilige natie”, die de opdracht heeft ’alom de voortreffelijkheden bekend te maken van degene die hen uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht’. — 1 Petrus 2:9; Galaten 3:7-9, 14, 26-29.
21. (a) Welk „nageslacht” heeft het Israël Gods in moderne tijden voortgebracht? (b) Hoe wordt het „nageslacht” getroost door het verbond of contract dat Jehovah met het Israël Gods heeft gesloten?
21 Het volledige aantal van het Israël Gods blijkt nu bijeengebracht te zijn. Toch worden de naties nog steeds gezegend — en op grote schaal. Hoe? Doordat het Israël Gods „nageslacht” heeft gekregen, discipelen van Jezus die de hoop hebben eeuwig in een aards paradijs te leven (Psalm 37:11, 29). Dit „nageslacht” wordt ook door Jehovah onderwezen en in zijn wegen onderricht (Jesaja 2:2-4). Hoewel zij niet met heilige geest gedoopt zijn of als deelhebbers aan het nieuwe verbond worden beschouwd, worden zij door Jehovah’s heilige geest gesterkt om alle belemmeringen te overwinnen die Satan hun predikingswerk in de weg legt (Jesaja 40:28-31). Hun aantal loopt nu in de miljoenen en blijft groeien doordat zij eigen nageslacht voortbrengen. Jehovah’s verbond of contract met de gezalfden geeft dit „nageslacht” het vertrouwen dat Jehovah ook hen tot onbepaalde tijd als zijn woordvoerders zal gebruiken. — Openbaring 21:3, 4, 7.
22. Welk vertrouwen kunnen wij in Jehovah hebben, en welke uitwerking moet dat op ons hebben?
22 Laten wij allen dus ons geloof in Jehovah behouden. Hij is zowel bereid als in staat te redden! Zijn hand zal nooit kort zijn; hij zal zijn getrouwe volk altijd bevrijden. Allen die op hem vertrouwen, zullen „van nu aan zelfs tot onbepaalde tijd” zijn goede woorden blijven uitdragen.
[Kader op blz. 294]
Het afvallige Jeruzalem komt overeen met de christenheid
Jeruzalem, de hoofdstad van Gods uitverkoren natie, beeldt Gods hemelse organisatie van geestelijke schepselen af en ook de gezamenlijke gezalfde christenen die als de bruid van Christus een opstanding tot hemels leven hebben ontvangen (Galaten 4:25, 26; Openbaring 21:2). Vaak echter waren de inwoners van Jeruzalem ontrouw aan Jehovah en werd de stad aangeduid als een prostituee en een overspeelster (Ezechiël 16:3, 15, 30-42). In die toestand komt Jeruzalem treffend overeen met de afvallige christenheid.
Jezus zei van Jeruzalem dat ze ’de profeten doodde en de tot haar uitgezondenen stenigde’ (Lukas 13:34; Mattheüs 16:21). Net als het ontrouwe Jeruzalem beweert de christenheid de ware God te dienen maar wijkt ze aanzienlijk af van zijn rechtvaardige wegen. Wij kunnen erop vertrouwen dat Jehovah bij het vellen van zijn oordeel over de christenheid dezelfde rechtvaardige maatstaven zal aanleggen als toen hij het afvallige Jeruzalem oordeelde.
[Illustratie op blz. 296]
Een rechter moet rechtspreken in rechtvaardigheid, gerechtigheid nastreven en geen steekpenningen aannemen
[Illustratie op blz. 298]
Als een buiten zijn oevers getreden rivier zullen Jehovah’s oordelen alles wegvagen wat het doen van zijn wil belemmert
[Illustratie op blz. 302]
Jehovah verbindt zich ertoe zijn volk nooit het voorrecht te ontnemen zijn getuigen te zijn