-
Lichtdragers — Met welk doel?De Wachttoren 1993 | 15 januari
-
-
16, 17. Hoe heeft Jehovah in 1914 zijn heerlijkheid op zijn met een vrouw te vergelijken organisatie laten schijnen, en welk gebod heeft hij haar gegeven?
16 In bezielende taal beschrijft de Schrift de wijze waarop het goddelijke licht tot mensen overal ter wereld doordringt. Jesaja 60:1-3, gericht tot Jehovah’s „vrouw”, of zijn hemelse organisatie van loyale dienstknechten, zegt: „Sta op, o vrouw, verspreid licht, want uw licht is gekomen en de heerlijkheid van Jehovah zelf is over u gaan schijnen. Want zie! niets dan duisternis zal de aarde bedekken, en dikke donkerheid de nationale groepen; maar over u zal Jehovah gaan schijnen, en over u zal zíjn heerlijkheid worden gezien. En natiën zullen stellig tot uw licht gaan, en koningen tot de glans van uw schijnen.”
-
-
Lichtdragers — Met welk doel?De Wachttoren 1993 | 15 januari
-
-
20 Maar met welk doel heeft Jehovah zo met hen gehandeld? Zoals hijzelf in Jesaja 60:21 heeft gezegd, is het opdat hem „luister wordt verleend”, opdat zijn naam wordt geëerd en anderen tot hem als de enige ware God getrokken worden — en dat tot hun eigen blijvende welzijn. In overeenstemming hiermee hebben deze aanbidders van de ware God in 1931 de naam Jehovah’s Getuigen aangenomen. Werden er als gevolg van hun getuigenisgeven „koningen” tot het licht getrokken dat zij weerkaatsten, zoals Jesaja voorzei? Ja! Niet de politieke regeerders van de aarde, maar het resterende aantal van degenen die ervoor in aanmerking komen als koningen met Christus in zijn hemelse koninkrijk te regeren (Openbaring 1:5, 6; 21:24). En hoe staat het met „natiën”? Zijn zij aangetrokken tot dit licht? Zeer beslist! Geen enkele afzonderlijke politieke natie wordt aangetrokken, maar een grote schare van mensen uit alle natiën heeft haar standpunt ingenomen aan de zijde van Gods koninkrijk, en zij zien er reikhalzend naar uit bevrijd te worden en Gods nieuwe wereld binnen te gaan. Dat zal een werkelijk nieuwe wereld zijn waarin rechtvaardigheid zal heersen. — 2 Petrus 3:13; Openbaring 7:9, 10.
-