Hoofdstuk vierentwintig
Jehovah maakt zich een luisterrijke naam
1, 2. (a) Welk belang hebben christenen persoonlijk bij de komende „dag van Jehovah”? (b) Welke verheven kwestie is bij de komst van Jehovah’s dag betrokken?
AL BIJNA 2000 jaar ’verwachten christenen de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah en houden zij die goed in gedachte’ (2 Petrus 3:12; Titus 2:13). Het is begrijpelijk dat zij vol verlangen naar die dag uitzien. Tenslotte zal hij het begin betekenen van hun bevrijding van de verwoestende gevolgen van onvolmaaktheid (Romeinen 8:22). Hij zal ook het einde betekenen van de druk die zij ervaren in deze ’kritieke tijden, die moeilijk zijn door te komen’. — 2 Timotheüs 3:1.
2 Maar terwijl Jehovah’s dag rechtvaardigen verlichting zal brengen, zal hij ook vernietiging betekenen voor „hen die God niet kennen en . . . hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen” (2 Thessalonicenzen 1:7, 8). Dat stemt tot nadenken. Zal God werkelijk de vernietiging van de goddelozen bewerkstelligen enkel om zijn volk uit bedroevende omstandigheden te bevrijden? Het 63ste hoofdstuk van Jesaja maakt duidelijk dat er een veel verhevener kwestie bij betrokken is, namelijk de heiliging van Gods naam.
De mars van de zegevierende krijgsman
3, 4. (a) Wat is de setting voor de profetie in Jesaja hoofdstuk 63? (b) Wie ziet Jesaja naar Jeruzalem marcheren, en als wie hebben sommige geleerden hem geïdentificeerd?
3 In Jesaja hoofdstuk 62 lazen wij over de bevrijding van de joden uit hun ballingschap in Babylon en over hun terugkeer naar hun eigen land. Uiteraard rijst de vraag: Zal het herstelde overblijfsel van de joden verdere verwoesting moeten vrezen van de kant van andere vijandige naties? Jesaja’s visioen draagt er veel toe bij dat hun angst afneemt. De profetie begint als volgt: „Wie is dat die daar uit Edom komt, met klederen in vlammende kleuren uit Bozra, deze die eervol is in zijn kleding, voortschrijdend in de volheid van zijn kracht?” — Jesaja 63:1a.
4 Jesaja ziet een krijgsman die energiek en zegevierend naar Jeruzalem marcheert. Zijn prachtige kleding duidt erop dat hij van de allerhoogste rang is. Hij komt uit de richting van Edoms voornaamste stad, Bozra, wat doet vermoeden dat hij een grote overwinning op dat vijandige land behaald heeft. Wie kan deze krijgsman zijn? Sommige bijbelgeleerden identificeren hem met Jezus Christus. Anderen geloven dat hij de joodse legeraanvoerder Judas de Makkabeeër is. Maar de krijger zelf geeft zijn eigen identiteit te kennen wanneer hij de voorgaande vraag beantwoordt door te zeggen: „Ik, Degene die in rechtvaardigheid spreekt, Degene die overvloedig is in kracht om te redden.” — Jesaja 63:1b.
5. Wie is de krijgsman die Jesaja ziet, en hoe is dat te beredeneren?
5 Het lijdt geen twijfel dat deze krijger Jehovah God zelf is. Elders wordt gezegd dat hij een „overvloed van dynamische energie” bezit en „spreekt wat rechtvaardig is” (Jesaja 40:26; 45:19, 23). De prachtige kleren van de krijger doen ons denken aan de woorden van de psalmist: „O Jehovah, mijn God, gij hebt u zeer groot betoond. Met waardigheid en pracht hebt gij u bekleed” (Psalm 104:1). Hoewel Jehovah de God van liefde is, maakt de bijbel duidelijk dat hij wanneer dat nodig is het krijgstenue aantrekt. — Jesaja 34:2; 1 Johannes 4:16.
6. Waarom keert Jehovah terug van een treffen in Edom?
6 Maar waarom keert Jehovah terug van een treffen in Edom? De Edomieten, die een vijandschap koesteren die zijn oorsprong vond bij hun voorvader Esau, zijn al eeuwen vijanden van Gods verbondsvolk (Genesis 25:24-34; Numeri 20:14-21). De intensiteit van Edoms haat tegenover Juda trad vooral aan het licht tijdens de verwoesting van Jeruzalem, toen de Edomieten de Babylonische soldaten aanmoedigden (Psalm 137:7). Jehovah beschouwt een dergelijke vijandschap als een persoonlijke belediging. Geen wonder dat hij besloot duchtig zijn zwaard der wraak tegen Edom te hanteren! — Jesaja 34:5-15; Jeremia 49:7-22.
7. (a) Hoe werd de profetie tegen Edom in eerste instantie vervuld? (b) Wat symboliseert Edom?
7 Jesaja’s visioen is daarom zeer aanmoedigend voor de joden die naar Jeruzalem terugkeren. Het verzekert hen ervan dat zij veilig in hun nieuwe woongebied kunnen verblijven. Tegen de dagen van de profeet Maleachi had God Edoms „bergen tot een verlaten woestenij” gemaakt, „zijn erfdeel voor de jakhalzen van de wildernis” tot woonplaats (Maleachi 1:3). Wil dit dan zeggen dat Jesaja’s profetie tegen Maleachi’s tijd volledig vervuld was? Nee, want in weerwil van Edoms desolate toestand was het vastbesloten zijn verwoeste plaatsen te herbouwen, en Maleachi bleef Edom „het gebied der goddeloosheid” en „het volk dat door Jehovah tot onbepaalde tijd openlijk veroordeeld is” noemena (Maleachi 1:4, 5). Profetisch omvat Edom echter meer dan de nakomelingen van Esau. Het dient als een symbool van alle naties die zich vijanden van Jehovah’s aanbidders betonen. De naties van de christenheid hebben zich op dat punt bijzonder onderscheiden. Wat zal er met dat hedendaagse Edom gebeuren?
De wijnpers
8, 9. (a) Waarmee is de krijgsman die Jesaja ziet bezig geweest? (b) Wanneer en hoe wordt de symbolische wijnpers getreden?
8 Jesaja vraagt de terugkerende krijgsman: „Hoe komt het dat uw kleding rood is, en dat uw klederen zijn als die van iemand die de wijnpers treedt?” Jehovah antwoordt: „De wijntrog heb ik alleen getreden, terwijl er uit de volken niemand met mij was. En ik bleef hen treden in mijn toorn, en ik bleef hen vertrappen in mijn woede. En hun spuitende bloed bleef op mijn klederen spatten, en heel mijn kleding heb ik bezoedeld.” — Jesaja 63:2, 3.
9 Dat is een aanschouwelijke beschrijving van een bloedbad. Ja, zelfs Gods elegante kleding zit onder de vlekken, zoals de kleding van iemand die de wijnpers treedt! Een wijnpers is een passend symbool van de val waarin vijanden van Jehovah God zitten wanneer hij in actie komt om hen te verdelgen. Wanneer zal deze symbolische wijnpers getreden worden? De profetieën van Joël en van de apostel Johannes spreken ook over een symbolische wijnpers. De wijnpers uit die profetieën zal getreden worden wanneer Jehovah zijn vijanden vernietigend vertreedt in Armageddon (Joël 3:13; Openbaring 14:18-20; 16:16). De profetische wijnpers van Jesaja wijst naar dezelfde tijd vooruit.
10. Waarom zegt Jehovah dat hij de wijnpers alleen heeft getreden?
10 Waarom zegt Jehovah echter dat hij deze wijnpers alleen heeft getreden, terwijl er uit de volken niemand met hem was? Zal niet Jezus Christus, als Gods vertegenwoordiger, de leiding nemen bij het treden van de wijnpers? (Openbaring 19:11-16) Ja, maar Jehovah doelt op mensen, niet op geestelijke schepselen. Hij zegt dat geen mens opgewassen is tegen de opgave de aarde van Satans aanhangers te ontdoen (Jesaja 59:15, 16). Het komt op God de Almachtige neer hen in zijn toorn te blijven vertreden, totdat zij volkomen vermorzeld zijn.
11. (a) Waarom brengt Jehovah een „dag der wraak”? (b) Wie waren de „teruggekochten” in oude tijden, en wie zijn het in deze tijd?
11 Jehovah verklaart verder waarom hij deze taak persoonlijk verricht als hij zegt: „De dag der wraak is in mijn hart, en niets minder dan het jaar van mijn teruggekochten is gekomen” (Jesaja 63:4).b Alleen Jehovah heeft het recht wraak te oefenen aan degenen die zijn volk schade berokkenen (Deuteronomium 32:35). In oude tijden waren de „teruggekochten” de joden die lijden hadden verduurd van de hand van de Babyloniërs (Jesaja 35:10; 43:1; 48:20). In moderne tijden zijn de „teruggekochten” het gezalfde overblijfsel (Openbaring 12:17). Net als hun tegenhangers in de oudheid zijn zij teruggekocht uit hun religieuze gevangenschap. En net als die joden zijn de gezalfden, samen met hun metgezellen uit de „andere schapen”, het slachtoffer geweest van vervolging en tegenstand (Johannes 10:16). Jesaja’s profetie geeft hedendaagse christenen dan ook de verzekering dat God op Zijn bestemde tijd ten behoeve van hen zal ingrijpen.
12, 13. (a) In welke zin is er geen helper voor Jehovah? (b) Hoe verschaft Jehovah’s arm redding, en hoe ondersteunt zijn woede hem?
12 Jehovah vervolgt: „Ik bleef kijken, maar er was geen helper; en ik betoonde mij toen ontzet, maar er was niemand die steun bood. Daarom verschafte mijn arm mij redding, en mijn woede, die ondersteunde mij. En ik bleef volken vertreden in mijn toorn, en ik ging ertoe over hen dronken te maken van mijn woede en hun spuitende bloed op de aarde te doen neerdalen.” — Jesaja 63:5, 6.
13 Geen menselijke helper kan de eer opeisen voor Jehovah’s grootse dag der wraak. En Jehovah heeft ook geen steun van mensen nodig om zijn wil te volbrengen.c Zijn onmetelijk sterke arm is krachtig genoeg voor de taak (Psalm 44:3; 98:1; Jeremia 27:5). Bovendien ondersteunt zijn woede hem. Hoe? In de zin dat Gods woede geen onbeheerste emotie maar gerechtvaardigde verontwaardiging is. Omdat Jehovah zich altijd door rechtvaardige beginselen laat leiden, ondersteunt en motiveert zijn woede hem bij het „op de aarde . . . doen neerdalen” van het „spuitende bloed” van zijn vijanden, tot hun schande en ondergang. — Psalm 75:8; Jesaja 25:10; 26:5.
Gods liefderijke goedheden
14. Waaraan herinnert Jesaja het volk nu terecht?
14 In vroeger tijden was het snel gedaan met de waardering van de joden voor de dingen die Jehovah ten behoeve van hen deed. Het is dan ook terecht dat Jesaja hen eraan herinnert waarom Jehovah die dingen deed. Jesaja verklaart: „De liefderijke goedheden van Jehovah zal ik vermelden, de lofprijzingen van Jehovah, naar alles wat Jehovah ons heeft bewezen, ja, de overvloedige goedheid jegens het huis van Israël, die hij hun heeft bewezen naar zijn barmhartigheden en naar de overvloed van zijn liefderijke goedheden. En hij zei vervolgens: ’Waarlijk, zij zijn mijn volk, zonen die zich niet ontrouw zullen betonen.’ Daarom werd hij hun tot Redder. In al hun benauwdheid was het benauwend voor hem. En zijn eigen persoonlijke boodschapper redde hen. In zijn liefde en in zijn mededogen heeft hijzelf hen teruggekocht, en hij ging ertoe over hen op te heffen en hen te dragen al de dagen van weleer.” — Jesaja 63:7-9.
15. Hoe en waarom heeft Jehovah Abrahams nageslacht in Egypte liefderijke goedheid betoond?
15 Wat een uitnemend voorbeeld geeft Jehovah in het tonen van liefderijke goedheid of loyale liefde! (Psalm 36:7; 62:12) Jehovah raakte gehecht aan Abraham (Micha 7:20). Hij beloofde de patriarch dat door bemiddeling van zijn zaad of nageslacht alle naties der aarde zich zouden zegenen (Genesis 22:17, 18). Jehovah hield zich aan die belofte en betoonde het huis van Israël goedheid in overvloed. Een van zijn opvallendste loyale daden was zijn redding van Abrahams nageslacht uit de slavernij in Egypte. — Exodus 14:30.
16. (a) Waar ging Jehovah van uit toen hij zijn verbond met Israël sloot? (b) Hoe gaat God met zijn volk om?
16 Na de exodus bracht Jehovah Israël naar de berg Sinaï, waar hij deze belofte deed: „Indien gij mijn stem strikt zult gehoorzamen en mijn verbond inderdaad zult onderhouden, dan zult gij stellig . . . mijn speciale bezit worden . . . En gíj zult mij een koninkrijk van priesters en een heilige natie worden” (Exodus 19:5, 6). Hield Jehovah hen voor de gek toen hij dit aanbod deed? Nee, want Jesaja onthult dat Jehovah bij zichzelf zei: „Waarlijk, zij zijn mijn volk, zonen die zich niet ontrouw zullen betonen.” Een geleerde merkt op: „Het ’waarlijk’ is niet het decreet van soevereiniteit of voorkennis: het is de hoop en het vertrouwen van liefde.” Ja, Jehovah sloot zijn verbond te goeder trouw; het was zijn oprechte wens dat het zijn volk zou gelukken. Ondanks hun duidelijke tekortkomingen gaf hij blijk van vertrouwen in hen. Wat geweldig is het een God te aanbidden die zo’n vertrouwen in zijn aanbidders stelt! Ouderlingen in deze tijd sterken degenen die aan hun zorg zijn toevertrouwd aanzienlijk wanneer zij ook van het vertrouwen blijk geven dat Gods volk in de grond goed is. — 2 Thessalonicenzen 3:4; Hebreeën 6:9, 10.
17. (a) Welk bewijs gaf Jehovah van zijn liefde voor de Israëlieten? (b) Welk vertrouwen kunnen wij in deze tijd hebben?
17 Desondanks zegt de psalmist over de Israëlieten: „Zij vergaten God, hun Redder, degene die grote dingen in Egypte had gedaan” (Psalm 106:21). Hun ongehoorzame, hardnekkige houding leidde er vaak toe dat zij in rampzalige omstandigheden kwamen te verkeren (Deuteronomium 9:6). Betoonde Jehovah hun dan geen liefderijke goedheid meer? Integendeel, Jesaja zegt: „In al hun benauwdheid was het benauwend voor hem.” Wat een empathie bezit Jehovah! Zoals met elke liefdevolle vader het geval is, deed het God pijn zijn kinderen te zien lijden, zelfs als het lijden aan hun eigen dwaasheid te wijten was. Zoals voorzegd en ten teken van zijn liefde stuurde hij zijn „persoonlijke boodschapper”, vermoedelijk Jezus in zijn voormenselijk bestaan, om hen naar het Beloofde Land te leiden (Exodus 23:20). Zo hief Jehovah de natie op en droeg hij haar, „net zoals een man zijn zoon draagt” (Deuteronomium 1:31; Psalm 106:10). In deze tijd kunnen wij erop vertrouwen dat Jehovah zich evenzeer bewust is van ons lijden en dat hij met ons te doen heeft wanneer wij ernstig in het nauw zitten. Wij kunnen vol vertrouwen ’al onze bezorgdheid op hem werpen, want hij zorgt voor ons’. — 1 Petrus 5:7.
God wordt een vijand
18. Waarom veranderde Jehovah in een vijand van zijn volk?
18 Wij mogen echter nooit misbruik maken van Gods liefderijke goedheid. Jesaja vervolgt: „Zíj werden weerspannig en maakten dat zijn heilige geest zich gegriefd voelde. Nu veranderde hij in een vijand van hen; hijzelf streed tegen hen” (Jesaja 63:10). Jehovah had gewaarschuwd dat alhoewel hij een barmhartige en goedgunstige God is, hij „geenszins vrijstelling van straf [zal] geven” (Exodus 34:6, 7). De Israëlieten kwamen voor straf in aanmerking omdat zij er een gewoonte van maakten weerspannig te zijn. „Vergeet niet hoe gij Jehovah, uw God, in de wildernis tot toorn hebt verwekt”, bracht Mozes hun in herinnering. „Van de dag af dat gij uit het land Egypte zijt getrokken tot uw aankomst op deze plaats hebt gij er blijk van gegeven weerspannig te zijn in uw gedrag ten opzichte van Jehovah” (Deuteronomium 9:7). Door zich tegen de heilzame uitwerking van Gods geest te verzetten, hebben zij die gegriefd of bedroefd (Efeziërs 4:30). Zij hebben Jehovah ertoe gedwongen een vijand van hen te worden. — Leviticus 26:17; Deuteronomium 28:63.
19, 20. Waaraan denken de joden, en waarom?
19 In al hun narigheid komen sommige joden ertoe over het verleden na te denken. Jesaja zegt daarover: „Toen dacht men aan de dagen van weleer, aan zijn knecht Mozes: ’Waar is Degene die hen uit de zee opvoerde met de herders van zijn kudde? Waar is Degene die Zijn eigen heilige geest in hem legde? Die Zijn luisterrijke arm aan de rechterhand van Mozes deed gaan; die voor hun aangezicht de wateren kliefde om zichzelf een voor onbepaalde tijd durende naam te maken; die hen door de woelige wateren deed gaan zodat zij, gelijk een paard in de wildernis, niet struikelden? Net als wanneer een dier afdaalt in de valleivlakte, was het de geest van Jehovah die hun voorts rust verschafte.’” — Jesaja 63:11-14a.d
20 Ja, de joden die onder de gevolgen van ongehoorzaamheid gebukt gaan, verlangen naar de dagen dat Jehovah hun Bevrijder in plaats van hun vijand was. Zij denken aan de tijd dat hun „herders”, Mozes en Aäron, hen veilig door de Rode Zee leidden (Psalm 77:20; Jesaja 51:10). In die tijd griefden zij Gods geest niet maar werden zij erdoor geleid via Mozes en andere door de geest aangestelde oudere mannen (Numeri 11:16, 17). Toen zagen zij ook hoe door bemiddeling van Mozes Jehovah’s „luisterrijke arm” van sterkte ten behoeve van hen werd gebruikt! Na verloop van tijd voerde God hen uit de grote en vrees inboezemende wildernis en leidde hen een land binnen dat vloeide van melk en honing — een plaats van rust (Deuteronomium 1:19; Jozua 5:6; 22:4). Maar nu lijden de Israëlieten doordat zij hun goede verhouding met God verloren hebben!
’Een luisterrijke naam voor zichzelf’
21. (a) Welk grootse voorrecht had Israël kunnen hebben in verband met Gods naam? (b) Wat was Gods voornaamste reden om Abrahams nakomelingen uit Egypte te bevrijden?
21 Het materiële verlies van de Israëlieten verzinkt echter in het niet bij het verlies van het voorrecht dat zij vergooid hebben, namelijk een aandeel te hebben aan het verheerlijken van Gods naam. Mozes beloofde de Israëlieten: „Jehovah zal u als een heilig volk voor zich bevestigen, juist zoals hij u heeft gezworen, omdat gij de geboden van Jehovah, uw God, blijft onderhouden en zijn wegen hebt bewandeld. En alle volken der aarde zullen moeten zien dat Jehovah’s naam over u is uitgeroepen, en zij zullen inderdaad bevreesd voor u zijn” (Deuteronomium 28:9, 10). Toen Jehovah handelend optrad ter verdediging van Abrahams nakomelingen, hen bevrijdde uit de slavernij in Egypte, deed hij dat niet louter om hun het leven gemakkelijker of aangenamer te maken. Hij handelde ten behoeve van iets veel belangrijkers — zijn naam. Ja, hij zorgde ervoor dat zijn naam ’over de gehele aarde werd bekendgemaakt’ (Exodus 9:15, 16). En toen God na de weerspannigheid van Israël in de wildernis van barmhartigheid blijk gaf, was zijn reden daarvoor niet enkel van emotionele aard. Jehovah zei zelf: „Ik handelde vervolgens ter wille van mijn eigen naam, opdat die niet ontheiligd zou worden voor de ogen van de natiën.” — Ezechiël 20:8-10.
22. (a) Waarom zal God in de toekomst nogmaals ten behoeve van zijn volk strijden? (b) Op welke manieren is onze liefde voor Gods naam van invloed op onze daden?
22 Wat een krachtig besluit geeft Jesaja vervolgens aan deze profetie! Hij zegt: „Zo hebt gij uw volk geleid om uzelf een luisterrijke naam te maken” (Jesaja 63:14b). Nu is zonneklaar waarom Jehovah duchtig in het belang van zijn volk strijdt, namelijk om zich een luisterrijke naam te maken. Jesaja’s profetie dient dan ook om ons er krachtig aan te herinneren dat het dragen van Jehovah’s naam zowel een ontzaglijk voorrecht als een grote verantwoordelijkheid is. Hedendaagse ware christenen hebben de naam van Jehovah meer lief dan hun eigen leven (Jesaja 56:6; Hebreeën 6:10). Voor geen goud doen zij iets wat mogelijk smaad op die heilige naam zou brengen. Zij reageren op Gods loyale liefde door loyaal aan hem te blijven. En omdat zij Jehovah’s luisterrijke naam liefhebben, verlangen zij naar de dag dat hij zijn vijanden in de wijnpers van zijn toorn zal vertrappen — niet alleen omdat zij er zelf bij gebaat zullen zijn, maar ook omdat het zal leiden tot de verheerlijking van de naam van de God die zij liefhebben. — Mattheüs 6:9.
[Voetnoten]
a De leden van het geslacht Herodes in de eerste eeuw G.T. waren Edomieten.
b De uitdrukking „jaar van mijn teruggekochten” kan op dezelfde periode duiden als de term „dag der wraak”. Merk op hoe overeenkomstige termen parallel worden gebruikt in Jesaja 34:8.
c Jehovah betoont zich ontzet dat er niemand steun bood. Het mag inderdaad verbijsterend genoemd worden dat bijna 2000 jaar na de dood van Jezus de machtigen der mensheid zich nog steeds tegen Gods wil verzetten. — Psalm 2:2-12; Jesaja 59:16.
d Dit vers zou ook kunnen beginnen met „Toen dacht hij aan” (Jesaja 63:11, voetnoot). Maar dat behoeft niet te betekenen dat het Jehovah is die eraan dacht. In de zinnen die erop volgen worden de gevoelens van Gods volk en niet die van Jehovah zelf onder woorden gebracht. De Soncino Books of the Bible geeft deze woorden dan ook weer met: „Toen dacht Zijn volk aan de dagen van lang geleden.”
[Illustratie op blz. 359]
Jehovah had hoge verwachtingen van zijn volk