-
De gemeente in de tijd van het eindeDe Wachttoren 1961 | 1 juni
-
-
8. Welke beschrijving wordt er in het 60ste hoofdstuk van Jesaja van de toestand van de gemeente gegeven, en welke twee groepen worden hiertoe vergaderd?
8 Wij komen niet alleen profetieën tegen waarin een huis of tempel als een beeld van de herstelde gemeente in de tijd van het einde wordt genoemd, maar er wordt ook wel eens een stad gebruikt. In het 60ste hoofdstuk van Jesaja zijn de tot het hemelse Sion of Jeruzalem gerichte woorden om het licht te laten schijnen, eveneens op het herstelde overblijfsel van toepassing. Hier wordt de gemeente van het gezalfde overblijfsel toegesproken als een deel van de stad die eerst de laatste van de geestelijke Israëlieten, Sions kinderen, inzamelt, en dan de vergaderplaats wordt voor mensen uit de natiën. De stads-„muren” worden zelfs door „vreemdelingen” opgebouwd en zij helpen het herstelde overblijfsel ook om voor de ’kudden, velden en wijngaarden’ te zorgen. — Jes. 60:4, 9-11; 61:5, NW.
9, 10. Naar wat voor soort van organisatie die Jehovah in de tijd van het einde vertegenwoordigt, dienen wij uit te zien, en op welke organisatie wijzen de historische feiten?
9 Al deze en vele andere profetieën wijzen erop dat Gods dienstknechten op aarde in de tijd van het einde bijeenvergaderd zouden worden en dat de ware gemeente van God, welke als een ’licht voor de wereld’ een vooraanstaande positie zou gaan innemen, hersteld zou worden. Bestaat er thans een dergelijke organisatie die twee klassen van mensen bevat, een kleinere, afnemende groep van personen die ervan verzekerd zijn de medeërfgenamen met Christus te vormen, en een snel groeiende schare van mannen, vrouwen en kinderen uit alle „volk en stam en taal en natie”, die de hoop koesteren voor eeuwig op aarde te leven?
DE GEMEENTE IDENTIFICEREN
10 De bewijzen tonen overduidelijk aan dat het lichaam van christelijke mannen en vrouwen die thans als Jehovah’s getuigen bekendstaan, in de meer dan tachtig jaren dat het de goddelijke wil ten uitvoer brengt, de vervulling van deze en vele andere profetieën heeft ervaren. Dat zij van de zeventiger jaren in de negentiende eeuw tot 1918 zijn bijeengebracht en in het licht van de waarheid zijn gegroeid, vormde voor de uitverkorenen een voorbereiding op de komst van de Here Jehovah tot zijn tempel. Hoewel zij verwachtten dat hun werk op aarde met de oprichting van Jehovah’s door bemiddeling van Christus geregeerde koninkrijk geëindigd zou zijn en zij in de hemel zouden worden opgenomen, begonnen zij te bemerken dat er nog een ander werk aan hen was toevertrouwd (Mal. 3:1-4; Matth. 24:45-47, NW). Dit goede nieuws van het Koninkrijk moest in de tijd van het einde over de gehele wereld gepredikt worden, en Gods gezalfde dienstknechten moesten beter georganiseerd zijn in een gemeente, ten einde een grote schare van mannen en vrouwen in Gods wegen te onderwijzen. — Matth. 24:14, NW; Openb. 14:6, 7.
11. Welke activiteiten legde de gemeente van de gezalfden van 1919 tot en met 1931 aan de dag en welke ervaringen deed ze op, en hoe verkregen zij een duidelijker identiteit?
11 De geschiedenis toont dat deze kleine gemeente van mannen en vrouwen tegen 1918 door de hevige vervolging gedurende de eerste Wereldoorlog in sterke mate was opgebroken. In 1919 begonnen zij echter gereorganiseerd en hersteld te worden tot het „land” of de toestand van Gods gunst, en ervoeren zij dat de profetieën van Haggaï, Jesaja en vele anderen in vervulling gingen. Zij maakten een begin met een uitgebreid predikingswerk door middel waarvan in de twaalf daaropvolgende jaren niet alleen Gods oordelen aan deze wereld werden bekendgemaakt maar eveneens het overblijfsel van de uitverkorenen werd bijeenvergaderd, waardoor de klasse der 144.000 grotendeels werd voltooid. Tegen die tijd was het begrip van Jehovah’s dienstknechten van vele onjuiste ideeën betreffende leerstellingen en hun verhouding tot Jehovah en Christus Jezus als de superieure autoriteiten, gezuiverd. De identiteit van deze groep werd duidelijker vastgesteld door het aannemen van de naam Jehovah’s getuigen, waarmee de velen werden aangeduid die de éne dienstknechtklasse of gemeente van Jehovah op aarde zouden vormen. — Jes. 43:10-12, NW.
12. (a) Welke bestuursregeling zou men in deze gemeente verwachten, en waarom? (b) Welk aandeel hadden de rijpe broeders van de gemeente Allegheny hierin?
12 Deze gemeente begon niet alleen geïdentificeerd te worden door naam en getuigeniswerk, maar ook door haar bestuursregeling. Volgens de profetieën moest het een gemeente zijn welke Jehovah’s theocratische organisatie op aarde, Jehovah’s huis of tempel, vertegenwoordigt. Daarom moest ze theocratisch en niet democratisch worden bestuurd, en men zou kunnen verwachten dat de geestelijk rijpe personen in de gemeente net als in de dagen van de apostelen, van Jehovah’s leiding blijk zouden geven. Men zou in de tijd van het einde kunnen verwachten dat de rijpe broeders die in het eerste georganiseerde lichaam of de eerste georganiseerde gemeente als opzieners en hun assistenten dienst verrichtten, net als in de eerste eeuw, het initiatief zouden nemen bij de uitbreiding van de ware aanbidding, door de prediking ook in andere gebieden te laten geschieden, en dat zij voor de nieuwere en jongere gemeenten als adviseurs en voorbeelden zouden dienen. Reeds vanaf 1879 en daarvoor fungeerde de eerste verzamelde groep van het herstelde overblijfsel in Allegheny, Pennsylvanië, als een soort van leidinggevende gemeente en de rijpe broeders daar, die samenwerkten met opzieners in andere gemeenten, namen bij het organiseren het initiatief, ten einde de prediking uit te breiden en nieuwe gemeenten te vormen. Dit lichaam van oudere broeders in Allegheny zond het tijdschrift dat thans bekendstaat als De Wachttoren naar vele delen van de wereld en dit werd in alle gemeenten als een basis voor bijbelstudie gebruikt. Hierdoor werd hun denken en inzicht van de Schrift onderling gelijkgeschakeld en werden hun predikingsmethoden geordend.
-
-
De gemeente in de tijd van het eindeDe Wachttoren 1961 | 1 juni
-
-
14, 15. (a) Speciaal waarom was het noodzakelijk dat deze verandering in een theocratische bestuursvorm tegen 1938 werd voltooid? (b) Waarvan verzekerde dit de leden van de grote schare? (c) Wat vond er volgens Jesaja 51:3–52:2 in werkelijkheid plaats toen de gemeente van gezalfden in 1919 werd hersteld?
14 Deze theocratische opbouw van de gemeente bracht haar voor het voetlicht als een plaats waar men Gods wegen kon leren kennen. Indien het voor de gemeente van gezalfden ongepast was om door democratische stemmingen geleid te worden, zodat de meerderheid, die misschien wel grotendeels uit onrijpe personen bestond, zou leiden, in plaats van de geestelijk rijpen, was dit nog veel ongepaster wanneer de grote schare bijeengebracht zou worden. Deze mensen uit de natiën zouden er immers, doordat zij een grote meerderheid zouden gaan vormen, een begin mee kunnen maken de gemeente overeenkomstig hun eigen wil in plaats van overeenkomstig die van God, gestalte te geven. Gods toezicht in dergelijke aangelegenheden treedt echter overduidelijk aan de dag, en tegen 1938 — toen de „andere schapen” of zij die deel uitmaakten van de grote schare, nog in de minderheid waren — was het theocratische opzicht volledig in werking.
15 Dit beginsel van opzicht was niet alleen nodig ten einde voor het predikingswerk zorg te kunnen dragen, maar eveneens om allen die tot de grote schare behoren, op te leiden zich in de tijd van het einde voor Armageddon aan Gods wil te onderwerpen, zodat zij opgeleid en bekwaam gemaakt zouden worden om na Armageddon op een ordelijke en theocratische wijze aan het reinigen en verfraaien van de aarde deel te nemen. De gemeente van de gezalfden moest een voorbeeld of patroon vormen. Hierin zien wij de vervulling van nog een andere profetie, namelijk Jesaja 51:3–52:2 (NW), welke toont dat, toen in 1919 het gezalfde overblijfsel tot zijn juiste verhouding en dienst van God werd hersteld, de „nieuwe aarde” werd gegrondvest. Dat was het begin van de formering van een Nieuwe-Wereldmaatschappij, welke de grote schare zou bijeenbrengen en opleiden en in haar georganiseerde vorm als een onder het nieuwe samenstel van dingen functionerende gemeente, door die strijd van Armageddon, welke een einde maakt aan dit oude stelsel, heengebracht zou worden. — Zie „Nieuwe hemelen en een nieuwe aarde”, de bladzijden 319-338.
16. Hoe heeft de theocratische regeling het voor de gemeente mogelijk gemaakt haar reinheid en de juiste verhouding tussen het overblijfsel en de grote schare te handhaven?
16 Hoewel deze groeiende gemeente of Nieuwe-Wereldmaatschappij meer dan 800.000 mannen, vrouwen en kinderen uit alle natiën, stammen, rassen en volkeren, heeft bijeengebracht, is ze niet overeenkomstig de ideeën of gebruiken welke deze mensen er vroeger op nahielden, gevormd, maar zijn zij allen naar Gods wil gevormd. Zij laten zich graag onderwijzen, zijn zachtmoedig en liefdevol, jagen de vrede na en zijn één met al hun medegelovigen. Ofschoon zij in vergelijking tot de nog geen 14.000 gezalfden, de 800.000 thans reeds hebben overschreden, of een meerderheid vormen van ongeveer vierenvijftig tegenover één, hebben al deze mensen uit de natiën zich eraan onderworpen om door de „getrouwe en beleidvolle slaaf”-klasse, het overblijfsel, overeenkomstig Gods wegen onderwezen te worden. Ook al staat deze wereld waaruit zij gekomen zijn, sterk onder invloed van zelfzucht, immoraliteit, bedrog, oneerlijkheid, atheïsme, spiritisme en vele andere goddeloze gedachten en daden, toch zijn deze dingen Gods ware gemeente niet binnengedrongen. Zij die de huidige gemeente door immoreel gedrag of valse leringen trachten te verderven, worden, net als in de gemeente van de eerste eeuw het geval was, uitgesloten, zodat de reinheid en de identiteit van de gemeente bewaard blijven.
17, 18. (a) Hoe is het voor de organisatie mogelijk geweest om zich uit te breiden en honderdduizenden personen in 179 landen op te leiden en op hen toe te zien, terwijl het overblijfsel toch jaar na jaar kleiner wordt? (b) Door welke schriftuurplaatsen werd dit voorzegd?
17 Voor de bijeenbrenging van zovele honderdduizenden uit alle landen was een organisatie nodig welke zich enorm zou kunnen uitbreiden en, zoals in Jesaja 54:2, 3 (NW) was voorzegd, toch haar theocratische structuur zou behouden. Hoe zou deze kleine gemeente zich echter kunnen uitbreiden, wanneer de gezalfde klasse steeds kleiner zou worden en vele van de overgeblevenen met het verstrijken der jaren ziekelijk zouden worden en op leeftijd zouden raken? Door Paulus’ raad in 2 Timótheüs 2:1-3 op te volgen en aldus leden van de grote schare op te leiden, zodat zij bekwaam zouden worden gemaakt om opziener te zijn en anderen te onderwijzen. Er zijn niet alleen duizenden van hen als dienaren in de gemeenten opgeleid, maar in de afgelopen twintig jaar hebben duizenden van hen als pioniers de volle-tijd-bediening op zich genomen en zijn zij in geïsoleerde gebieden gaan werken, terwijl weer anderen speciaal zijn opgeleid om het werk in nieuwe landen een begin te geven, nieuwe gemeenten op te richten en als het ware dochter-„steden” te bouwen, ten einde het onderwijs van Gods huis binnen ieders bereik te brengen. Dit alles is onder de supervisie van het gezalfde overblijfsel tot stand gebracht. — Jes. 60:10; 61:4-6.
-