HOORN, HOREN
Dierehorens werden in Israël gebruikt om er olie, drank, inkt of cosmetica in te doen, en ook als muziek- of signaalinstrument. — 1Sa 16:1, 13; 1Kon 1:39; Ez 9:2; zie INKTHOORN VAN EEN SECRETARIS.
Muziek- en signaalinstrumenten. Het Hebreeuwse woord qeʹren is de algemene aanduiding van een dierehoren (Ge 22:13). Het wordt één keer gebruikt voor een blaasinstrument, namelijk in de uitdrukking „ramshoren [Hebr.: qeʹren]” in Jozua 6:5. Deze uitdrukking is vergelijkbaar met het Hebreeuwse woord sjō·farʹ (horen), een term die altijd betrekking heeft op een ramshoren die als muziekinstrument wordt gebruikt. De huidige sjō·farʹ is een holle ramshoren met een lengte van ongeveer 36 cm, die door verhitting recht is gemaakt maar bij de klankbeker opwaarts is gebogen. Hij heeft een afzonderlijk mondstuk om het blazen te vergemakkelijken. Men gelooft dat de sjō·farʹ in bijbelse tijden geen afzonderlijk mondstuk had; ook werd volgens de talmoed de ramshoren niet rechtgemaakt maar gebogen gelaten.
De sjō·farʹ diende voornamelijk als signaalinstrument. Hij werd gebruikt om het Israëlitische leger bijeen te roepen; soms werd met de horen het „alarmsignaal” geblazen tegen een stad die men wilde aanvallen, en hij diende ook als signaal voor andere militaire acties (Re 3:27; 6:34; 2Sa 2:28; Joë 2:1; Ze 1:16). Bij een vijandelijke aanval blies de wachter op de sjō·farʹ (Ne 4:18-20). Aangezien de horen slechts als signaalinstrument in de strijd werd gebruikt, zou het geschal van 300 van deze horens onder normale omstandigheden op een leger van aanzienlijke grootte duiden. Het is dus geen wonder dat de Midianieten door schrik werden aangegrepen en dat ’het hele kamp op de loop ging’ toen zij de 300 man van Gideons groep op de horens hoorden blazen. — Re 7:15-22.
Met de horen kondigde men niet alleen de nieuwe maan aan, maar ook het jubeljaar; bovendien verhoogde horengeschal bij andere gelegenheden de feestvreugde (Ps 81:3; Le 25:8-10; 2Sa 6:15; 2Kr 15:14). Toen Jehovah de bepalingen van het Wetsverbond bekendmaakte, vormde het door een wonder veroorzaakte horengeschal een onderdeel van het schouwspel dat bij de berg Sinaï plaatshad (Ex 19:16-19; 20:18). Het aankondigen van het begin en het einde van de sabbat met de sjō·farʹ schijnt een gebruik te zijn geweest dat vóór de gewone tijdrekening is ingesteld.
Israëlieten van alle maatschappelijke standen schijnen met het gebruik van de sjō·farʹ vertrouwd te zijn geweest. De priesters bliezen erop toen zij rond Jericho marcheerden, en zij waren waarschijnlijk ook degenen die er het jubeljaar mee aankondigden (Joz 6:4, 5, 15, 16, 20; Le 25:8-10). Ehud, Gideon en zijn 300 man, Joab, alsook de wachters, die niet noodzakelijkerwijs levieten waren, bliezen op de horen, waaruit blijkt dat men algemeen vertrouwd was met het instrument. — Re 3:27; 6:34; 7:22; 2Sa 2:28; Ez 33:2-6.
De Hebreeuwse uitdrukking jō·velʹ (ram) wordt in Exodus 19:13, waar het met „ramshoren” is vertaald, als synoniem van sjō·farʹ gebruikt. In Daniël 3:5, 7, 10, 15 komt qeʹren in het Aramees voor als onderdeel van het Babylonische orkest. — Zie TROMPET.
De hoornen van het altaar. De hoornen van zowel het reukaltaar als het offeraltaar van de tabernakel waren hoornvormige uitsteeksels aan de vier hoeken. Ze waren bekleed met hetzelfde materiaal als het altaar, in het ene geval met goud en in het andere met koper (Ex 27:2; 37:25, 26). De altaren in Salomo’s tempel werden waarschijnlijk naar het model van die in de tabernakel vervaardigd. — 1Kon 6:20, 22.
Tijdens de installatieplechtigheid deed Mozes wat van het bloed van de stier van het zondeoffer op de hoornen van het offeraltaar om ’het altaar te ontzondigen’ (Le 8:14, 15). Volgens Jehovah’s aanwijzingen moest de priester het bloed van bepaalde offers hetzij op de hoornen van het ene of die van het andere altaar doen, afhankelijk van het offer dat werd gebracht. — Le 4:7, 18, 25, 30, 34; 16:18.
Jehovah zei dat de zonden van Juda „op de hoornen van hun altaren” gegrift stonden (Jer 17:1), waardoor de altaren onrein en hun offers onaanvaardbaar werden; en in Amos 3:14 maakt Jehovah zijn voornemen bekend om de altaren voor kalveraanbidding in Bethel te ontheiligen door hun hoornen af te houwen.
De woorden uit Exodus 21:14 zouden kunnen betekenen dat zelfs een priester wegens moord terechtgesteld moest worden, of de betekenis zou kunnen zijn dat een opzettelijke moordenaar niet beschermd zou worden door de hoornen van het altaar vast te grijpen. — Vgl. 1Kon 2:28-34.
De altaren die Ezechiël en Johannes in visioenen zagen, hadden hoornen. — Ez 43:15; Opb 9:13, 14.
Figuurlijk gebruik. Een horen van een dier (Hebr.: qeʹren; Gr.: keʹras) is een geducht wapen en wordt in de bijbel vaak in figuurlijke zin gebruikt, vooral in de Hebreeuwse Geschriften. Heersers en regerende dynastieën, zowel rechtvaardige als goddeloze, werden door horens gesymboliseerd, en hun veroveringstochten werden vergeleken met het stoten met de horens. — De 33:17; Da 7:24; 8:2-10, 20-24; Za 1:18-21; Lu 1:69-71; Opb 13:1, 11; 17:3, 12; zie BEESTEN, SYMBOLISCHE.
Bij één gelegenheid zei Jehovah, toen hij zijn volk van de overwinning verzekerde, dat hij ’de hoorn van de dochter van Sion in ijzer zou veranderen’ (Mi 4:13). Jehovah heeft de hoorn van zijn volk verhoogd, of verheven gemaakt, maar de goddelozen worden gewaarschuwd niet arrogant hun hoorn op te heffen, want de hoornen van de goddelozen zullen afgehouwen worden (1Sa 2:10; Ps 75:4, 5, 10; 89:17; Am 6:12-14). Job, die zich volledig verlaten voelde, verklaarde treurig: „Ik heb mijn hoorn in het stof gestoken.” — Job 16:15.
„Horen” kan ook op een voorwerp duiden dat de vorm van een horen heeft. In Ezechiël 27:15 hebben de „horens van ivoor” waarschijnlijk betrekking op de slagtanden van de olifant. In Jesaja 5:1 staat in het Hebreeuws de uitdrukking „een horen, een zoon van olie [of: van vetheid]”; blijkbaar wordt hier „een vruchtbare heuvelhelling” bedoeld, waarbij de „horen” duidt op de stijgende helling van de heuvel. — NW, vtn.