Jeremia — Een impopulaire profeet van Gods oordelen
In de weken van 18 april tot en met 22 augustus komt in het bijbelleesprogramma van de theocratische bedieningsschool het boek Jeremia aan de orde. Deze drie studieartikelen zullen een voortreffelijke achtergrond verschaffen voor een begrip van wat de profeet neerschreef
„Voordat ik u in de buik vormde, kende ik u . . . Tot profeet voor de natiën heb ik u gemaakt.” — JEREMIA 1:5.
1. (a) Hoe denken sommigen, terugblikkend, over Jeremia? (b) Hoe dacht hij over zichzelf?
„ZELFS in het gezelschap van de profeten torent Jeremia als een reus boven de anderen uit.” Die opmerking van een bijbelgeleerde vormt een opvallend contrast met wat Jeremia van zichzelf dacht net nadat hij van Jehovah zijn aanstelling had ontvangen om als profeet voor Juda en voor de natiën te dienen. Zijn antwoord was: „Ach, o Soevereine Heer Jehovah! Zie, ik weet werkelijk niet hoe ik moet spreken, want ik ben maar een jongen.” Jeremia was zich kennelijk sterk bewust van zijn jeugdigheid, en de vijandige natiën tegemoet te moeten treden scheen hem een te grote uitdaging toe. Jehovah had er een andere mening over. — Jeremia 1:6.
2. Hoe zorgde Jehovah ervoor dat Jeremia vertrouwen kreeg?
2 Uit Jehovah’s conversatie met de jonge Jeremia blijkt duidelijk dat hij een van de weinige mensen was voor wiens geboorte Jehovah de verantwoordelijkheid op zich nam. En waarom had hij vanaf Jeremia’s verwekking in de moederschoot specifieke belangstelling voor hem? Omdat Jehovah een speciale aanstelling voor hem in gedachten had. Daarom kon hij zeggen: „Voordat gij vervolgens uit de moederschoot te voorschijn zijt gekomen, heiligde ik u” (Jeremia 1:5). Toen gebood hij zijn jeugdige dienstknecht: „Zeg niet: ’Ik ben maar een jongen.’ Maar naar allen tot wie ik u zal zenden, dient gij te gaan en alles wat ik u zal gebieden, dient gij te spreken. Wees niet bevreesd vanwege hun gezichten, want ’ik ben met u om u te bevrijden’, is de uitspraak van Jehovah.” Dit bood geen ruimte om zijn toewijzing met halfslachtigheid te benaderen. Er was veeleer stoutmoedigheid nodig en vertrouwen in Jehovah. — Jeremia 1:7, 8.
3. Waarom was Jeremia’s aanstelling een hele uitdaging?
3 Hoe geïmponeerd en misschien zelfs overweldigd moet deze jonge man zich hebben gevoeld toen hij zo’n rechtstreekse aanstelling van God ontving! En wat voor aanstelling! „Zie, ik heb u op deze dag aangesteld over de natiën en over de koninkrijken, om uit te rukken en af te breken en om te vernielen en omver te halen, om te bouwen en te planten.” De achtergrond waartegen die woorden in het Juda van het midden van de zevende eeuw v.G.T. werden uitgesproken, legde beslist een enorme verantwoordelijkheid op deze beginnende profeet. Hij moest een trotse, zelfvoldane natie tegemoet treden die zich verliet op haar heilige stad, Jeruzalem, en haar tempel, alsof het een talisman betrof. In de loop van zijn veertigjarige profetische bediening in Jeruzalem zou hij zijn boodschap moeten bekendmaken tijdens de regeringsperiode van vijf verschillende koningen (Josía, Joahaz, Jojakim, Jojachin en Zedekía). Hij zou de joodse en de Babylonische natie impopulaire veroordelingen moeten aankondigen. — Jeremia 1:10; 51:41-64.
Waarom zou Jeremia ons moeten interesseren?
4, 5. (a) Waarom gaan gebeurtenissen uit Jeremia’s tijd ons aan? (Romeinen 15:4) (b) Welke speciale toepassing interesseert ons?
4 Maar, zouden wij ons kunnen afvragen, wat hebben die gebeurtenissen uit het verre verleden te maken met ons, die tegen het einde van de twintigste eeuw leven? De apostel Paulus beantwoordt die vraag wanneer hij een deel van de geschiedenis van Israël beschouwt in zijn brief aan de gemeente in Korinthe. Hij schreef: „Deze dingen nu zijn voorbeelden geworden voor ons, opdat wij geen mensen zouden zijn die schadelijke dingen zouden begeren, zoals zij die hebben begeerd . . . en ze werden opgeschreven tot een waarschuwing voor ons, tot wie de einden van de samenstelsels van dingen gekomen zijn.” — 1 Korinthiërs 10:6, 11.
5 De gebeurtenissen die in Israël en Juda plaatsvonden, dienen als een waarschuwend voorbeeld voor de ware christelijke gemeente in deze tijd van het einde. Wij kunnen er ook parallellen en voorafbeeldingen in vinden die ons nu reeds iets laten zien van toekomstige gebeurtenissen. (Vergelijk Jeremia 51:6-8 met Openbaring 18:2, 4.) Jeremia’s profetische bediening en de gebeurtenissen die Jeruzalem overkwamen, hebben dan ook een diepe betekenis voor Jehovah’s Getuigen in deze tijd, vooral met betrekking tot hun activiteit in het rijk van de christenheid, zoals wij in de volgende artikelen zullen zien.
Jeremia’s onbevreesde bekendmaking van Gods oordelen
6. Wat maakte Jeremia’s toewijzing moeilijker, maar welke aanmoediging ontving hij?
6 Om Jeremia te sterken voor zijn ontzagwekkende verantwoordelijkheid verzekerde Jehovah hem verder: „Gij moet opstaan en tot hen spreken al wat ikzelf u gebied. Word niet met enige verschrikking geslagen vanwege hen . . . Ik heb u heden gemaakt tot een versterkte stad . . . tegen heel het land, tegenover de koningen van Juda, tegenover haar vorsten, tegenover haar priesters en tegenover het volk van het land.” Jeremia hoefde geen illusies te koesteren, hij zou als een versterkte stad moeten zijn om de regeerders en priesters van Juda te trotseren. En het zou geen gemakkelijke taak zijn om een impopulaire en uitdagende boodschap aan het volk bekend te maken. — Jeremia 1:17, 18.
7. Waarom zouden de joodse regeerders zich tegen Jeremia verzetten?
7 „En zij zullen stellig tegen u strijden,” waarschuwde Jehovah, „maar zij zullen u niet overmeesteren” (Jeremia 1:19). Waarom zouden de joden en hun regeerders dan tegen deze profeet willen strijden? Omdat zijn boodschap een aanval vormde op hun zelfvoldaanheid en hun formalistische vorm van aanbidding. Jeremia ontzag niemand: „Zie! Zelfs het woord van Jehovah is hun tot een smaad geworden, zij kunnen daarin geen behagen scheppen. Want van de geringste onder hen tot zelfs de grootste onder hen maakt iedereen zich onrechtvaardige winst; en van de profeet tot zelfs de priester [juist degenen die de behoeders van morele en geestelijke waarden hadden moeten zijn] handelt ieder bedrieglijk.” — Jeremia 6:10, 13.
8. Hoe bedrogen de priesters en de profeten het volk?
8 Het is waar dat zij de natie voorgingen in het brengen van offers. Naar de uiterlijke vorm beoefenden zij de ware aanbidding. Maar hun hart was er niet bij betrokken. Riten betekenden meer voor hen dan een juist gedrag. Terzelfder tijd praatten de joodse religieuze leiders de natie een vals gevoel van zekerheid aan door te zeggen: „Er is vrede! Er is vrede!” terwijl er geen vrede was (Jeremia 6:14; 8:11). Ja, zij maakten het volk wijs dat zij in een vredige verhouding tot God stonden. Zij waren van mening dat er geen reden tot ongerustheid bestond, want als Jehovah’s volk waren zij behouden, in het bezit immers van de heilige stad en haar tempel. Maar bezag Jehovah de situatie zo?
9. Welke waarschuwing gaf Jeremia de aanbidders met betrekking tot hun tempel?
9 Jehovah gebood Jeremia in de poort van de tempel te gaan staan, waar iedereen hem kon zien, en Zijn boodschap bekend te maken aan de aanbidders die daar binnengingen. Hij moest hun vertellen: „Stelt uw vertrouwen niet in bedrieglijke woorden, doordat gij zegt: ’De tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah, de tempel van Jehovah zijn zij!’ . . . Het zal stellig niets baten.” De joden wandelden door aanschouwen, niet door geloof, aangezien zij zich beroemden op hun tempel. Zij waren reeds vergeten hoe Jehovah ter waarschuwing had gezegd: „De hemel is mijn troon en de aarde mijn voetbank. Waar is dan het huis dat gijlieden mij kunt bouwen?” Jehovah, de Soevereine Heer van dit enorme universum, was stellig niet beperkt tot de begrenzingen van hun tempel, hoe schitterend die ook mocht zijn! — Jeremia 7:1-8; Jesaja 66:1.
10, 11. Welke geestelijke toestand van de natie werd door Jeremia aan de kaak gesteld, en is de situatie in de christenheid ook maar iets beter? (2 Timótheüs 3:5)
10 Jeremia zette zijn scherpe openbare berisping voort: „Wat? Stelen, moorden en overspel plegen en vals zweren en offerrook aan Baäl brengen en andere goden achternalopen die gij niet gekend hadt . . . en moet gij zeggen: ’Wij zullen stellig bevrijd worden’, terwijl gij al deze verfoeilijkheden doet?” De joden, als Gods ’uitverkoren volk’, dachten dat God elk soort van gedrag zou tolereren zolang zij maar hun slachtoffers naar de tempel brachten. Maar als zij hem bezagen als een weekhartige vader met een eindeloze toegeeflijkheid tegenover een verwend enigst kind, wachtte hun een ontnuchtering. — Jeremia 7:9, 10; Exodus 19:5, 6.
11 Juda’s aanbidding was zo laag gezonken in Jehovah’s ogen dat de vernietigende vraag opgeworpen kon worden: „Is dit huis waarover mijn naam is uitgeroepen, in uw ogen niet meer dan een rovershol geworden?” Bijna 700 jaar later was de situatie niet beter, want Jezus, een profeet groter dan Jeremia, gebruikte exact dezelfde woorden om de uitbuiting en de handelsgeest te veroordelen die hij in de herbouwde tempel in zijn tijd aantrof. En de situatie die er thans in de christenheid heerst, is al niets beter. — Jeremia 7:11; Matthéüs 16:14; Markus 11:15-17.
Wachters genegeerd, rampspoed voorzegd
12. Hoe reageerden de joden op de profeten die Jehovah hun zond?
12 Jeremia was echt niet de eerste profeet die door God was gebruikt om Israël en Juda te waarschuwen voor de consequenties van hun verkeerde handelwijze. Gedurende de voorgaande honderd jaar of meer waren de profeten Jesaja, Micha, Hosea en Oded als wachters tot de natie gezonden om haar te waarschuwen (Jesaja 1:1; Micha 1:1; Hosea 1:1; 2 Kronieken 28:6-9). Hoe had de meerderheid gereageerd? „Ik verwekte over u wachters: ’Schenkt aandacht aan het geschal van de horen!’ Maar zij bleven zeggen: ’Wij zullen geen aandacht schenken’” (Jeremia 6:17; 7:13, 25, 26). Zij weigerden aandacht te schenken aan Jeremia. In plaats daarvan vervolgden zij hem en trachtten hem tot zwijgen te brengen. Jehovah besloot daarom dat zij zouden boeten voor hun arrogantie en ongeloof. — Jeremia 20:1, 2; 26:8, 11; 37:15; 38:6.
13. Wat was de basis voor Gods oordeel over de natie?
13 Omdat de natie Jehovah’s boodschappers verwierp, richtte hij als het ware een oproep tot de natiën van de aarde waarin hij zei: „Luister, o aarde! Zie, ik breng rampspoed over dit volk als de vrucht van hun gedachten, want aan mijn eigen woorden hebben zij geen aandacht geschonken; en mijn wet — ook die bleven zij verwerpen.” Waarom zou de natie rampspoed ondergaan? Vanwege hun verkeerde daden gebaseerd op hun verkeerde gedachten. Zij verwierpen Jehovah’s woorden en Wet en volgden hun eigen zelfzuchtige, vleselijke neigingen. — Jeremia 6:18, 19; Jesaja 55:8, 9; 59:7.
14. Tot welke uitersten gingen zij in hun valse aanbidding? (Vergelijk 2 Kronieken 33:1-9.)
14 En wat deden zij in Juda waardoor zij Jehovah’s toorn opwekten? Zij bakten offerkoeken voor „de Koningin des Hemels”. Zij brachten drankoffers voor andere goden om Jehovah opzettelijk te krenken. Daarom vraagt Jehovah: „Ben ik degene die zij tergen? . . . Schaden zij niet veeleer zichzelf, tot hun eigen schande?” (Jeremia 7:18, 19, New International Version) Maar hun godslasterlijke daden bereikten een zelfs nog lager peil — zij plaatsten walgelijke afgodsbeelden in het huis dat Jehovah’s naam droeg. Zij bouwden altaren buiten Jeruzalem, in het dal van Hinnom, „om hun zonen en hun dochters in het vuur te verbranden”. Welke prijs zouden zij betalen voor al hun minachting voor de ware aanbidding? — Jeremia 7:30, 31.
Juda betaalt de prijs
15. Welk slecht nieuws had Jeremia voor Juda?
15 Omstreeks 632 v.G.T. was Assyrië gevallen voor de Chaldeeën en de Meden, en Egypte was gereduceerd tot een tweederangs mogendheid ten zuiden van Juda. De werkelijke bedreiging voor Juda zou komen via de invasieroute in het noorden. Daarom moest Jeremia zijn medejoden slecht nieuws vertellen! „Zie! Een volk komt uit het land van het noorden . . . Het is een wreed volk, en zij zullen geen medelijden hebben. . . . Het is in slagorde geschaard als een krijgsman tegen u, o dochter van Sion.” In die tijd was Babylon de wereldmacht in opkomst. Dit rijk zou Jehovah’s werktuig zijn waarmee hij het ontrouwe Juda zou straffen. — Jeremia 6:22, 23; 25:8, 9.
16. Waarom had het geen zin als Jeremia voor de natie pleitte?
16 Had het zin als Jeremia probeerde een goed woordje voor zijn landslieden te doen? Viel er wellicht met de ware aanbidding te schipperen? Zou Jehovah misschien genoegen nemen met halve maatregelen en zijn volk vergeven? Jehovah’s standpunt was duidelijk. Hij gebood Jeremia bij ten minste drie gelegenheden: „Bid niet ten behoeve van dit volk, . . . want ik zal niet naar u luisteren.” In de parallelle vervulling belooft deze grimmige waarschuwing weinig goeds voor de christenheid. — Jeremia 7:16; 11:14; 14:11.
17, 18. Hoe werd Gods oordeel uiteindelijk aan Juda voltrokken?
17 Waar draaide het voor Juda op uit? De gebeurtenissen voltrokken zich exact zoals Jehovah bij monde van Jeremia had voorzegd. Gedurende de regering van koning Jojakim werd Juda een vazalnatie van het machtige Babylon. Drie jaar later rebelleerde Jojakim. Deze dwaasheid resulteerde in een zelfs nog grotere vernedering door de Babyloniërs, die het beleg sloegen voor Jeruzalem. Inmiddels was Jojakim gestorven en door zijn zoon Jojachin opgevolgd. De Babylonische belegering bracht Juda op de knieën, en Jojachin en de hele koninklijke familie, samen met de meest aanzienlijken van de joodse maatschappij, werden in ballingschap naar Babylon gevoerd. — 2 Koningen 24:5-17.
18 Wat gebeurde er met de heilige tempel en al haar kostbare heilige ornamenten? Ze waren stellig geen talisman voor Juda. Nebukadnezar „voerde . . . vandaar alle schatten van het huis van Jehovah en de schatten van het huis van de koning weg en sloeg vervolgens al het gouden gerei dat Salomo, de koning van Israël, in de tempel van Jehovah gemaakt had, in stukken” (2 Koningen 24:13). Uiteindelijk kwam ook de door Babylon aangestelde koning Zedekía, die was achtergelaten om te regeren over wat er nog over was in Jeruzalem, tegen zijn opperheren in opstand. Dat was voor Nebukadnezar de druppel die de emmer deed overlopen. Opnieuw werd de stad Jeruzalem belegerd, en in 607 v.G.T. viel ze voor Nebuzaradan en werd totaal verwoest. — Jeremia 34:1, 21, 22; 52:5-11.
19, 20. Welk contrast bestond er tussen de houding van Juda en die van Jeremia ten aanzien van de voorzegde rampspoed, en met welk gevolg?
19 Wat een rampspoedige ondergang voor het ’uitverkoren volk’! Maar hoe duidelijk waren Jeremia’s oordeelsboodschappen gerechtvaardigd. Terwijl de joden in een fantasiewereld leefden en geloofden dat geen kwaad hen zou treffen, was die „onheilsprofeet” Jeremia in werkelijkheid een realist geweest en geen defaitistische dromer. (Jeremia 38:4; merk op dat het woord „rampspoed” in het boek Jeremia 64 maal voorkomt.) Hoe nauwkeurig was Jehovah’s oordeel geweest: „En gij moet tot hen zeggen: ’Dit is de natie waarvan de mensen de stem van Jehovah, haar God, niet hebben gehoorzaamd en geen streng onderricht hebben aanvaard. De getrouwheid is vergaan, en ze is afgesneden uit hun mond.’ En ik wil uit de steden van Juda en uit de straten van Jeruzalem doen ophouden de stem van uitbundige vreugde en de stem van verheuging, . . . want het land zal tot niets dan een verwoeste plaats worden”! — Jeremia 7:28, 34.
20 Op deze tragische wijze moesten de trotse, zelfvoldane joden erkennen dat hun aanroepen van God en hun speciale verhouding met hem geen garantie hadden geboden voor hun redding. Zoals de profetie had verklaard: „Er werd gehoopt op vrede, maar niets goeds is er gekomen; op een tijd van genezing, maar ziet! verschrikking! De oogst is voorbij, de zomer ten einde; maar wat ons betreft, wij zijn niet gered!” (Jeremia 8:15, 20) Voor Juda was het nu een tijd van afrekening. Maar de moedige profeet Jeremia werd gedurende zijn hele loopbaan beschermd en mocht zijn toewijzing voltooien. Hij eindigde zijn leven in ballingschap, niet samen met de in ongenade gevallen natie in Babylon, maar in Egypte. Gedurende meer dan 65 jaar had hij onbevreesd en getrouw Gods oordelen bekendgemaakt.
21. Welke verdere vragen interesseren ons?
21 Maar nu zijn wij erin geïnteresseerd te vernemen welke toepassing dit leven en deze bediening van Jeremia voor onze tijd hebben. Wie zou in deze twintigste eeuw de tegenhanger van Jeremia zijn? Wat beelden Juda en Jeruzalem af? En wat komt overeen met de dreiging die uit het noorden komt? Onze volgende artikelen zullen die vragen beschouwen.
Kunt u zich dit herinneren?
◻ Hoe reageerde Jeremia op zijn aanstelling, en wat was Jehovah’s antwoord?
◻ Waarom zijn wij geïnteresseerd in de gebeurtenissen van Jeremia’s tijd?
◻ Welke religieuze toestanden stelde Jeremia aan de kaak, en waarop vertrouwden de joden?
◻ Wat was de afloop voor Jeruzalem en Juda?
[Inzet op blz. 12]
Onbevreesd maakte Jeremia de joodse leiders en het volk Gods oordelen bekend
[Illustratie op blz. 13]
De vrouwen bakten koeken voor „de Koningin des Hemels”