Is lijden ergens goed voor?
VEEL mensen die intens lijden moeten ondergaan, worden bitter. Anderen die dezelfde of nog ergere ervaringen meemaken, worden meedogender en milder in hun gevoelens jegens hun medemensen. Zo zijn er ook mensen die zelfs Gods bestaan loochenen wanneer zij aan langdurige moeilijkheden worden onderworpen, terwijl anderen zware beproevingen met een onwankelbaar geloof in de Almachtige doorstaan. Hoe komt dit?
Vaak worden mensen bitter en verliezen hun geloof doordat zij zich te belangrijk voelen en in gebreke blijven te beseffen dat zij zondige mensen zijn die in een wereld leven die Gods wet negeert. Zij schrijven de slechte dingen waarvoor mensen verantwoordelijk zijn ten onrechte aan de Almachtige toe. Daarom leren zij niets nuttigs uit moeilijkheden, en nadat zij verlichting hebben ervaren, blijken zij misschien zelfs nog onwenselijker persoonlijkheidskenmerken te bezitten dan voorheen.
Opdat dit ons niet zal overkomen, moeten wij ons ten doel stellen profijt te trekken van alles wat wij eventueel moeten meemaken. Dit vereist dat wij menselijk lijden juist bezien. Het boek Klaagliederen geeft ons veel hulp om deze kwestie in het juiste perspectief te plaatsen.
Blijf hoop behouden
Het boek zelf bestaat uit vijf gedichten waarin wordt geweeklaagd over de verschrikkelijke vernietiging die de Babyloniërs over Jeruzalem hadden gebracht. In het derde gedicht stort de profeet Jeremia, aangedreven door Gods geest, zijn intense gevoelens uit, waarbij hij onder het symbool van een fysiek sterke man in overdrachtelijke zin de hele natie afbeeldt (Klaagliederen 3:1). Hoewel Jeremia samen met de hele natie lijden had ondergaan, verbitterde de ervaring hem niet. Hij keek hoopvol uit naar de tijd dat Gods gunst weer met Zijn volk zou zijn en aanvaardde wat over de natie kwam als een rechtmatige voltrekking van het goddelijke oordeel.
De hoop op toekomstige bevrijding hield Jeremia staande. Wij lezen: „Zonder mankeren zal uw ziel [Jehovah zelf] mij gedenken en zich over mij neerbuigen. Dit zal ik mijn hart te binnen brengen. Daarom zal ik van een wachtende houding blijk geven” (Klaagliederen 3:20, 21). Er bestond in Jeremia’s geest geen twijfel dat Jehovah uiteindelijk gunstig op Zijn berouwvolle volk zou neerzien. Zij waren inderdaad volkomen verslagen ter aarde geworpen. Maar Jehovah zou als het ware uit zijn hemelhoge positie voorover buigen om hen uit hun vernederde toestand op te heffen. Met deze gedachte kon Jeremia zijn hart vertroosten en geduldig wachten totdat Jehovah handelend zou optreden ten behoeve van Zijn berouwvolle volk.
Wanneer wij dus een smartelijke ervaring meemaken, moeten wij niet de hoop opgeven. Wij moeten in gedachte houden dat beproevingen een begin en ook een einde hebben. De Allerhoogste zal nooit toelaten dat zijn getrouwe dienstknechten onbepaald lang samen met degenen die niet zijn toegewijde volk zijn, lijden ondergaan. Daarom moeten wij geduldig wachten totdat Jehovah een stellige verlichting zal brengen.
Alleen al het feit dat iemand nog in leven is, dient hem reden te geven tot hoop. In Jeremia’s tijd waren de stad Jeruzalem en het land Juda verwoest en waren veel Israëlieten omgekomen. Toch waren er overlevenden. Dit vormde een verzekering dat God ermee zou voortgaan zijn volk barmhartigheid te betonen. Wij lezen: „Het zijn de liefderijke goedheden van Jehovah, dat wij niet aan ons eind zijn gekomen, want zijn barmhartigheden zullen stellig geen eind nemen. Ze zijn elke morgen nieuw. Uw getrouwheid is overvloedig. ’Jehovah is mijn deel,’ heeft mijn ziel gezegd, ’daarom zal ik van een wachtende houding jegens hem blijk geven.’” — Klaagliederen 3:22-24.
Zonder Gods liefderijke goedheid, zijn meedogende zorg voor zijn volk, zouden er geen overlevenden onder de Israëlieten zijn geweest. Maar Jehovah God betoonde zich inderdaad barmhartig. Zijn uitingen van barmhartigheid zouden derhalve naar zijn volk blijven stromen en elke morgen nieuw zijn. Dat Jehovah’s getrouwheid overvloedig is, gaf de garantie dat men zich op zijn barmhartigheden kon verlaten. Ze zouden constant zijn, nooit zwak of ondoeltreffend. Aangezien de Allerhoogste het deel, of het erfdeel, van zijn volk bleef, hadden zij een gegronde reden om te blijven wachten totdat er een keer kwam in de beproevingsvolle omstandigheden waarin hij hen wegens hun ontrouw had laten komen.
Hoe geduldig te wachten
Waardoor dient dit wachten gekenmerkt te worden? Het boek Klaagliederen antwoordt: „Goed is Jehovah voor wie op hem hoopt, voor de ziel die hem blijft zoeken. Goed is het dat men wacht, ja, in stilheid, op de redding van Jehovah. Goed is het voor een fysiek sterke man, dat hij het juk draagt in zijn jeugd. Laat hij eenzaam zitten en blijven zwijgen, omdat hij hem iets heeft opgelegd. Laat hij zijn mond regelrecht in het stof steken. Misschien bestaat er hoop. Laat hij zijn wang bieden, ja, aan wie hem slaat. Laat hij een voldoende hoeveelheid smaad hebben.” — Klaagliederen 3:25-30.
Merk op dat men in zo’n tijd van ellende hoopvol naar God moet blijven opzien voor verlichting en dichter tot hem moet naderen. Men moet geduldig willen zijn en in stilheid of zonder te klagen wachten totdat de Almachtige bevrijding of redding brengt. Het is uiterst nuttig wanneer iemand in zijn jeugd leert aldus een juk van lijden te dragen. Waarom? Omdat dit het voor hem veel gemakkelijker maakt om later in het leven zo’n ervaring te doorstaan zonder de hoop te verliezen. Aangezien hij weet dat hij al eerder door grote moeilijkheden heen is gekomen, heeft hij een basis voor hoop dat hij hier weer toe in staat zal zijn.
Als iemand nu een juk van ellende te dragen heeft gekregen, dient hij niet van de een naar de ander te gaan om zijn klachten te uiten. Neen, hij moet alleen gaan zitten, zoals iemand die rouwt, en zich stilhouden. Hij moet zich ter aarde werpen, zodat zijn mond zelfs het stof aanraakt. Dit wil zeggen dat hij zich nederig moet onderwerpen aan de beproevingen die God hem laat ondergaan en dat hij hoopvol naar de komende bevrijding moet uitzien. Hij moet niet in opstand komen tegen zijn vervolgers maar geduldig fysieke en verbale mishandeling verdragen. Dit doet ons denken aan de manier waarop Jezus Christus zich gedroeg. Het bijbelse verslag bericht: „Wanneer hij werd beschimpt, ging hij niet terugschimpen. Wanneer hij leed, ging hij niet dreigen, maar hij bleef zich toevertrouwen aan degene die rechtvaardig oordeelt.” — 1 Petrus 2:23.
Nog een belangrijk punt dat iemand in gedachte moet houden als hij lijden ondergaat, is dat God niet zijn goedkeuring hecht aan de lelijke dingen die mensen eventueel doen. De Allerhoogste laat echter wel toe dat bepaalde dingen gebeuren en heeft hierbij een goed doel op het oog. Dit wordt prachtig onder woorden gebracht in de volgende woorden uit het boek Klaagliederen: „Want niet tot onbepaalde tijd zal Jehovah blijven verstoten. Want hoewel hij droefheid heeft veroorzaakt, zal hij ook stellig barmhartigheid betonen naar de overvloed van zijn liefderijke goedheid. Want niet uit zijn eigen hart heeft hij gekweld of bedroeft hij de mensenzonen. Dat men alle gevangenen der aarde onder zijn voeten verbrijzelt, dat men het recht van een fysiek sterke man voor het aangezicht van de Allerhoogste terzijde dringt, dat men een mens ertoe brengt in zijn rechtsgeding kromme wegen te bewandelen, daarvoor heeft Jehovah zelf geen goedkeurende blik gehad.” — Klaagliederen 3:31-36.
In het geval van de ontrouwe Israëlieten liet Jehovah God toe dat zij door toedoen van de Babyloniërs een verschrikkelijke ervaring ondergingen. Hij verstootte hen en liet hen zelfs in ballingschap wegvoeren. Toch werd hiermee een goed doel gediend: om onder de overlevenden en hun nakomelingen een berouwvol overblijfsel voort te brengen. Ten aanzien van dit overblijfsel zou Jehovah zich barmhartig betonen. De Almachtige had er geen behagen in de Israëlieten te straffen. Zijn hart ging er niet naar uit hun verdriet te doen en ellende over hen te brengen door hen in de handen van hun vijanden over te geven. Jehovah was het niet eens met de verschrikkelijke behandeling die deze vijanden zijn volk gaven. Hij keek niet goedkeurend neer op de mannen die krijgsgevangenen onderdrukten, die een man zijn door God geschonken rechten ontzegden en die weigerden in een rechtsgeding recht te verschaffen.
Wanneer mensen ons dus leed berokkenen, dienen wij niet God de schuld te geven voor de onrechtvaardigheden die mensen bedrijven. De Allerhoogste is het niet eens met hun onderdrukking en gewelddaden. Uiteindelijk zullen zij zich wegens hun slechte daden tegenover hem moeten verantwoorden.
Verder kunnen mensen ook lijden over zichzelf brengen. De trouweloze Israëlieten keerden Jehovah God de rug toe en verwierpen zijn beschermende zorg. Daarom liet hij hen terecht in handen van zijn vijanden vallen. Zij hadden dus geen reden om te klagen over datgene wat hun overkwam. Dit wordt beklemtoond in de vraag: „Hoe kan een levend mens zich aan klagen overgeven, een fysiek sterke man wegens zijn zonde?” (Klaagliederen 3:39) In plaats van te klagen, hadden de Israëlieten zich berouwvol tot Jehovah moeten keren en hem om barmhartigheid moeten smeken. Wij lezen: „Laten wij toch onze wegen doorzoeken en doorvorsen, en laten wij toch terugkeren, ja, tot Jehovah. Laten wij ons hart te zamen met onze handpalmen opheffen tot God in de hemel: ’Wijzelf hebben overtredingen begaan en wij hebben ons weerspannig gedragen.’” — Klaagliederen 3:40-42.
Ja, het was er niet de tijd voor om te mopperen en te klagen. Het was een tijd om hun wegen, hun levenswijze of gedrag, zorgvuldig onder de loep te nemen en de gevolgen ervan te beschouwen. In plaats van tot schade van zichzelf hun eigen wegen te blijven bewandelen, moesten zij tot Jehovah terugkeren en overeenkomstig zijn geboden handelen. Uiterlijke tekenen van berouw, alleen maar de handpalmen in gebed opheffen, waren niet voldoende. Diep uit het hart komend berouw van overtredingen was nodig.
Wanneer wij dus lijden ondergaan, dienen wij onze levenswijze te beschouwen. Hebben wij moeilijkheden over onszelf gebracht door Gods wet te overtreden? Zo ja, dan hebben wij geen reden om de Allerhoogste de schuld te geven. Wij dienen veeleer te tonen dat wij profijt hebben getrokken van het pijnlijke strenge onderricht door de verkeerde handelwijze de rug toe te keren en ons berouwvol tot God te wenden. Indien wij hebben getracht een rechtschapen leven te lijden en desondanks ellende ondervinden, moeten wij niet vergeten dat hetgeen goddeloze mensen ons wellicht aandoen, niet Gods goedkeuring geniet. Ondertussen moeten wij onze beproevingen nederig over ons laten komen en geduldig en zonder te klagen wachten totdat Jehovah God verlichting schenkt. Als wij de raad van Gods Woord toepassen wanneer wij met lijden worden geconfronteerd, zullen wij hier profijt van trekken. Wij zullen geduld en volharding leren en ons geheel op Jehovah leren verlaten. Nooit zullen wij de verachtelijke wegen van onderdrukkers navolgen, maar wij zullen vriendelijk en meedogend jegens onze medemensen zijn.
[Illustratie op blz. 23]
Jeremia, die Klaagliederen samenstelde, kon uit ervaring over lijden schrijven