Hoed u voor elke vorm van afgoderij
„Welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden?” — 2 KORINTHIËRS 6:16.
1. Wat werd door Israëls tabernakel en tempels afgeschaduwd?
JEHOVAH heeft een tempel waarin zich geen afgoden bevinden. Deze tempel werd afgeschaduwd door Israëls tabernakel, gebouwd door Mozes, en door de later in Jeruzalem gebouwde tempels. Die bouwwerken waren een voorafbeelding van „de ware tent”, Jehovah’s grote geestelijke tempel (Hebreeën 8:1-5). Die tempel is de regeling waardoor men op basis van het loskoopoffer van Jezus Christus in aanbidding tot God kan naderen. — Hebreeën 9:2-10, 23.
2. Wie worden pilaren in Gods grote geestelijke tempel, en in welke positie verheugt de grote schare zich?
2 Elke gezalfde christen wordt „een pilaar in [Gods] tempel” en ontvangt een plaats in de hemel. „Een grote schare” van Jehovah’s andere aanbidders ’verricht heilige dienst voor God’ in wat werd afgebeeld door het voorhof der heidenen in de door Herodes herbouwde tempel. Wegens hun geloof in Jezus’ slachtoffer nemen zij een rechtvaardige positie in op grond waarvan zij „de grote verdrukking” overleven. — Openbaring 3:12; 7:9-15.
3, 4. Waarmee wordt de gemeente van gezalfde christenen op aarde vergeleken, en waarmee mag ze niet bezoedeld zijn?
3 De gemeente van gezalfde christenen op aarde wordt eveneens in figuurlijk opzicht vergeleken met nog een tempel die vrij is van afgoderij. Tot zulke ’met de heilige geest verzegelde’ personen zei de apostel Paulus: „Gij zijt opgebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de fundament-hoeksteen is. In eendracht met hem groeit het gehele gebouw, harmonisch samengevoegd, uit tot een heilige tempel voor Jehovah. In eendracht met hem wordt ook gij mede opgebouwd tot een plaats waarin God door geest woont” (Efeziërs 1:13; 2:20-22). Deze 144.000 verzegelden zijn „levende stenen” die „opgebouwd [worden] tot een geestelijk huis om een heilige priesterschap te vormen”. — 1 Petrus 2:5; Openbaring 7:4; 14:1.
4 Aangezien deze onderpriesters „Gods gebouw” zijn, laat hij niet toe dat deze tempel bezoedeld wordt (1 Korinthiërs 3:9, 16, 17). „Komt niet onder een ongelijk juk met ongelovigen”, waarschuwde Paulus. „Want wat voor deelgenootschap hebben rechtvaardigheid en wetteloosheid? Of wat heeft licht met duisternis gemeen? Welke overeenstemming bestaat er voorts tussen Christus en Belial? Of welk deel heeft een gelovige met een ongelovige? En welke overeenkomst heeft Gods tempel met afgoden?” Gezalfde christenen, die „Jehovah, de Almachtige,” toebehoren, moeten vrij zijn van afgoderij (2 Korinthiërs 6:14-18). De leden van de grote schare moeten ook elke vorm van afgoderij mijden.
5. Wat doen ware christenen, in het besef dat Jehovah exclusieve toewijding toekomt?
5 Er zijn zowel uitgesproken als subtiele vormen van afgoderij. Nee, afgoderij is niet beperkt tot de aanbidding van valse goden en godinnen. Afgoderij is elke aanbidding van iets of iemand buiten Jehovah. Als de Universele Soeverein eist hij terecht exclusieve toewijding, en die komt hem ook toe (Deuteronomium 4:24). In het besef hiervan slaan ware christenen acht op schriftuurlijke waarschuwingen tegen alle afgoderij (1 Korinthiërs 10:7). Laten wij bepaalde vormen van afgoderij die Jehovah’s dienstknechten moeten mijden, eens onder de loep nemen.
De afgoderij van de christenheid afgeschaduwd
6. Welke verfoeilijkheden zag Ezechiël in een visioen?
6 Toen de profeet Ezechiël in 612 v.G.T. in Babylonische ballingschap was, zag hij in een visioen welke verfoeilijkheden afvallige joden in Jehovah’s tempel te Jeruzalem bedreven. Ezechiël zag een „symbool van jaloezie”. Hij nam waar dat 70 oudere mannen reukwerk offerden in de tempel. Hij zag vrouwen een valse god bewenen. En 25 mannen aanbaden de zon. Wat was de betekenis van deze afvallige daden?
7, 8. Wat kan het „symbool van jaloezie” geweest zijn, en waarom werd Jehovah erdoor tot jaloezie geprikkeld?
7 De afgoderij van de christenheid werd afgeschaduwd door de verfoeilijkheden die Ezechiël in een visioen zag. Hij zei bijvoorbeeld: „Zie! ten noorden van de poort van het altaar was dit symbool van jaloezie in de ingang. Vervolgens zei [Jehovah God] tot mij: ’Mensenzoon, ziet gij welke grote verfoeilijkheden zij doen, de dingen die het huis van Israël hier doet om mij ver van mijn heiligdom verwijderd te doen geraken?’” — Ezechiël 8:1-6.
8 Het afgodische symbool van jaloezie kan een heilige paal zijn geweest, het zinnebeeld van de valse godin die door de Kanaänieten als de vrouw van hun god Baäl werd beschouwd. Wat het symbool ook was, het prikkelde Jehovah tot jaloezie omdat het een breuk veroorzaakte in Israëls exclusieve toewijding aan hem en een overtreding was van zijn geboden: „Ik ben Jehovah, uw God . . . Gij moogt geen andere goden tegen mijn persoon in hebben. Gij moogt u geen gesneden beeld maken, noch enige gedaante gelijkend op iets wat in de hemel boven of wat op de aarde beneden of wat in de wateren onder de aarde is. Gij moogt u voor die niet buigen, noch u ertoe laten bewegen ze te dienen, want ik, Jehovah, uw God, ben een God die exclusieve toewijding eist.” — Exodus 20:2-5.
9. Hoe heeft de christenheid God tot jaloezie geprikkeld?
9 De aanbidding van het symbool van jaloezie in Gods tempel was een van de grote verfoeilijkheden die de afvallige Israëlieten bedreven. Zo zijn ook de kerken der christenheid bezoedeld met godonterende symbolen en beelden die een breuk veroorzaken in de exclusieve toewijding die zij beweren te schenken aan Degene die zij voorgeven te dienen. God wordt ook tot jaloezie geprikkeld omdat de geestelijken zijn koninkrijk als de enige hoop der mensheid verwerpen en de Verenigde Naties — ’het walgelijke ding dat in een heilige plaats staat’, waar het niet behoort te staan — verafgoden. — Mattheüs 24:15, 16; Markus 13:14.
10. Wat zag Ezechiël binnen in de tempel, en hoe laat dit zich vergelijken met wat in de christenheid waargenomen wordt?
10 Ezechiël ging de tempel binnen en vertelt: „Zie! er was elke afbeelding van kruipend gedierte en gruwelijke beesten, en al de drekgoden van het huis van Israël, overal rondom op de muur gegrift. En zeventig mannen uit de oudere mannen van het huis van Israël . . . stonden ervoor, ieder met zijn reukvat in zijn hand, en de welriekende geur van de wolk van het reukwerk steeg op.” Denkt u zich eens in! Oudere mannen van Israël die in Jehovah’s tempel reukwerk offerden aan valse goden, afgebeeld door verfoeilijke muurgraveersels (Ezechiël 8:10-12). Vergelijkbaar hiermee worden vogels en wilde dieren gebruikt als symbolen van landen in de christenheid, en mensen schenken deze symbolen toewijding. Bovendien kan veel geestelijken ten laste worden gelegd dat zij eraan hebben meegewerkt de grote massa te misleiden door de onjuiste theorie voor te staan dat de mens uit lagere, dierlijke levensvormen is geëvolueerd in plaats van het ware bijbelse verslag te ondersteunen dat de mens door Jehovah God geschapen is. — Handelingen 17:24-28.
11. Waarom beweenden afvallige Israëlitische vrouwen Tammuz?
11 Aan de ingang van de poort van Jehovah’s huis zag Ezechiël afvallige Israëlitische vrouwen Tammuz bewenen (Ezechiël 8:13, 14). De Babyloniërs en de Syriërs beschouwden Tammuz als de god van de vegetatie, die gedurende het regenseizoen groeit en gedurende het droge seizoen sterft. De dood van de vegetatie beeldde de dood van Tammuz af, die jaarlijks ten tijde van de grootste hitte door zijn aanbidders werd beweend. Wanneer gedurende het regenseizoen de vegetatie weer verscheen, veronderstelde men dat Tammuz uit de onderwereld terugkeerde. Hij werd zinnebeeldig voorgesteld door de eerste letter van zijn naam, de oude letter tau, die de vorm van een kruis had. Dit kan ons heel goed doen denken aan de door de christenheid gekoesterde afgodische eerbied voor het kruis.
12. Wat zag Ezechiël 25 afvallige Israëlitische mannen doen, en welke hiermee overeenkomende dingen vinden in de christenheid plaats?
12 In het binnenste voorhof van de tempel zag Ezechiël vervolgens hoe 25 afvallige Israëlitische mannen de zon aanbaden — een schending van Jehovah’s gebod inzake een dergelijke afgoderij (Deuteronomium 4:15-19). Deze afgodendienaars staken ook een obscene rank, misschien een afbeelding van het mannelijk lid, naar Gods neus uit. Geen wonder dat God hun gebeden niet verhoorde, zoals ook de christenheid gedurende de „grote verdrukking” zijn hulp zal zoeken, maar tevergeefs (Mattheüs 24:21). Net als die afvallige Israëlieten de lichtgevende zon aanbaden terwijl zij hun rug naar Jehovah’s tempel toegekeerd hadden, zo keert ook de christenheid het van God afkomstige licht de rug toe, onderwijst valse leerstellingen, verafgoodt wereldse wijsheid en sluit de ogen voor immoraliteit. — Ezechiël 8:15-18.
13. In welke opzichten mijden Jehovah’s Getuigen de vormen van afgoderij die in Ezechiëls visioen worden gezien?
13 Jehovah’s Getuigen mijden de vormen van afgoderij die, zoals Ezechiël dit voorzag, in de christenheid, of het tegenbeeldige Jeruzalem, beoefend worden. Wij verafgoden geen godonterende symbolen. Hoewel wij respect tonen voor „superieure [regerings]autoriteiten”, is onze onderworpenheid aan hen relatief (Romeinen 13:1-7; Markus 12:17; Handelingen 5:29). Ons hart is aan God en zijn koninkrijk toegewijd. Wij vervangen de Schepper en zijn schepping niet door de evolutietheorie (Openbaring 4:11). Nooit vereren wij het kruis noch verafgoden wij intellectualisme, filosofie of andere vormen van wereldse wijsheid (1 Timotheüs 6:20, 21). Wij hoeden ons ook voor alle andere vormen van afgoderij. Wat zijn enkele daarvan?
Andere vormen van afgoderij
14. Welk standpunt nemen Jehovah’s dienstknechten in met betrekking tot het ’wilde beest’ uit Openbaring 13:1?
14 Christenen nemen niet samen met de rest van de mensheid deel aan het verafgoden van een symbolisch „wild beest”. De apostel Johannes zei: „Ik zag uit de zee een wild beest opstijgen, met tien horens en zeven koppen, en op zijn horens tien diademen . . . Allen die op de aarde wonen, zullen hem aanbidden” (Openbaring 13:1, 8). Beesten kunnen „koningen”, of politieke machten, symboliseren (Daniël 7:17; 8:3-8, 20-25). De zeven koppen van het symbolische wilde beest beelden dus wereldmachten af — Egypte, Assyrië, Babylon, Medo-Perzië, Griekenland, Rome en de door Engeland en de Verenigde Staten van Amerika gevormde Anglo-Amerikaanse combinatie. De geestelijken van de christenheid geven van grote minachting voor God en Christus blijk door de mensheid voor te gaan in het verafgoden van het politieke stelsel van Satan, „de heerser van deze wereld” (Johannes 12:31). Als neutrale christenen en ondersteuners van het Koninkrijk verwerpen Jehovah’s dienstknechten een dergelijke afgoderij echter. — Jakobus 1:27.
15. Hoe beziet Jehovah’s volk wereldse sterren, en wat zei één Getuige in dit verband?
15 Gods volk weerhoudt zich er ook van de amusements- en sportsterren van de wereld te verafgoden. Nadat een musicus een getuige van Jehovah was geworden, zei hij: „Ontspanningsmuziek en dansmuziek kunnen verkeerde verlangens opwekken. De artiest zingt over geluk en tederheid waar het volgens veel luisteraars bij hun partner aan ontbreekt. De zanger wordt vaak vereenzelvigd met wat hij bezingt. Sommige beroepszangers die ik ken, zijn om die reden heel populair bij vrouwen. Wanneer iemand in deze fantasiewereld opgaat, kan hij of zij de artiest gaan verafgoden. Dat kan heel onschuldig beginnen met het vragen van een handtekening als souvenir. Maar sommigen beginnen de artiest te idealiseren en plaatsen hem op een voetstuk; zij maken hem tot een afgod. Zij hangen misschien een poster van de ster aan de muur en beginnen net zulke kleding en kapsels te dragen als hij. Christenen moeten in gedachte houden dat hun verering alleen God toekomt.”
16. Waaruit blijkt dat rechtvaardige engelen afgoderij verwerpen?
16 Ja, alleen God verdient het vereerd of aanbeden te worden. Toen Johannes „neer[viel] om te aanbidden voor de voeten van de engel” die hem wonderbaarlijke dingen had getoond, weigerde dat geestelijke schepsel in welk opzicht maar ook verafgood te worden maar zei: „Pas op! Doe dat niet! Ik ben slechts een medeslaaf van u en van uw broeders die profeten zijn en van hen die de woorden van deze boekrol onderhouden. Aanbid God” (Openbaring 22:8, 9). Vrees voor Jehovah, of diepe eerbied voor hem, doet ons alleen hem aanbidden (Openbaring 14:7). Ware godvruchtige toewijding beschermt ons dus tegen afgoderij. — 1 Timotheüs 4:8.
17. Hoe kunnen wij ons hoeden voor afgodische seksuele immoraliteit?
17 Seksuele immoraliteit is nog een vorm van afgoderij die door Jehovah’s dienstknechten verworpen wordt. Zij weten dat „geen hoereerder of onreine of hebzuchtige — hetgeen wil zeggen een afgodendienaar te zijn — enig erfdeel heeft in het koninkrijk van de Christus en van God” (Efeziërs 5:5). Er is afgoderij bij betrokken omdat de begeerte naar ongeoorloofd genot iets wordt waaraan men zich geheel en al overgeeft. Godvruchtige hoedanigheden worden in gevaar gebracht door onjuiste seksuele verlangens. Iemand die zijn geest via zijn ogen en oren voor pornografie openstelt, brengt zijn verhouding met de heilige God, Jehovah, in gevaar (Jesaja 6:3). Willen Gods dienstknechten zich voor een dergelijke afgoderij hoeden, dan moeten zij dus pornografie en verderfelijke muziek mijden. Zij moeten vasthouden aan sterke geestelijke waarden die op de Schrift zijn gebaseerd en zij moeten zich blijven bekleden met „de nieuwe persoonlijkheid . . . die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit”. — Efeziërs 4:22-24.
Vermijd hebzucht en begerigheid
18, 19. (a) Wat wordt onder hebzucht en begerigheid verstaan? (b) Hoe kunnen wij ons hoeden voor afgodische hebzucht en begerigheid?
18 Christenen hoeden zich ook voor hebzucht en begerigheid, die nauw aan elkaar verwante vormen van afgoderij zijn. Bij hebzucht en begerigheid gaat het om een onbeheerst of begerig verlangen, en dan vaak ook nog een hebzuchtig verlangen naar iets wat iemand anders toebehoort. Jezus waarschuwde voor hebzucht en sprak over een hebzuchtige rijke man wiens rijkdom hem bij zijn dood geen baat kon verschaffen en die zich in de beklagenswaardige toestand bevond dat hij niet ’rijk was met betrekking tot God’ (Lukas 12:15-21). Paulus gaf medegelovigen de passende raad: „Doodt . . . uw lichaamsleden die op de aarde zijn ten aanzien van . . . begerigheid, welke afgoderij is.” — Kolossenzen 3:5.
19 Zij die geheel vervuld zijn van liefde voor geld, die vraat- of drankzuchtig zijn, of die belust zijn op macht maken zulke verlangens tot hun afgod. Zoals Paulus liet uitkomen, is een hebzuchtig persoon een afgodendienaar, die Gods koninkrijk niet zal beërven (1 Korinthiërs 6:9, 10; Efeziërs 5:5). Daarom zouden gedoopte personen die als hebzuchtigen afgoderij beoefenen, uit de christelijke gemeente gesloten kunnen worden. Door de Schrift toe te passen en ernstig te bidden, kunnen wij hebzucht echter vermijden. In Spreuken 30:7-9 staat: „Twee dingen heb ik van u [Jehovah God] gevraagd. Onthoud ze mij niet voordat ik sterf. Onwaarheid en het leugenachtige woord, doe ze ver van mij. Geef mij noch armoede noch rijkdom. Laat mij het mij toebedeelde voedsel verorberen, opdat ik niet verzadigd word en ik u werkelijk verloochen en zeg: ’Wie is Jehovah?’ en opdat ik niet tot armoede geraak en ik werkelijk steel en mij vergrijp aan de naam van mijn God.” Zo’n geest kan ons helpen ons te hoeden voor afgodische hebzucht en begerigheid.
Ons hoeden voor zelfvergoding
20, 21. Op welke wijze hoedt Jehovah’s volk zich voor zelfvergoding?
20 Jehovah’s volk hoedt zich ook voor zelfvergoding. Het is in deze wereld heel gewoon zichzelf en zijn eigen wil te verafgoden. Het verlangen naar roem en eer brengt velen ertoe slinkse wegen te bewandelen. Zij zien graag dat hun wil wordt gedaan, niet Gods wil. Maar wij kunnen niet in een goede verhouding tot God staan als wij ons zouden overgeven aan zelfvergoding door op slinkse wijze te proberen onze eigen wil door te drijven en over anderen te heersen (Spreuken 3:32; Mattheüs 20:20-28; 1 Petrus 5:2, 3). Als Jezus’ volgelingen hebben wij gebroken met de achterbakse dingen van de wereld. — 2 Korinthiërs 4:1, 2.
21 In plaats van naar roem te streven, geeft Gods volk gehoor aan Paulus’ vermaning: „Hetzij gij daarom eet of drinkt of iets anders doet, doet alle dingen tot Gods heerlijkheid” (1 Korinthiërs 10:31). Daar wij Jehovah’s dienstknechten zijn, beoefenen wij geen afgoderij door onze eigen wil door te drijven maar doen wij vreugdevol de wil van God, terwijl wij de leiding van „de getrouwe en beleidvolle slaaf” aanvaarden en volledig met Jehovah’s organisatie samenwerken. — Mattheüs 24:45-47.
Blijf op uw hoede!
22, 23. Hoe kunnen wij ons blijven hoeden voor elke vorm van afgoderij?
22 Als Jehovah’s volk buigen wij ons niet neer voor stoffelijke afgoden. Wij hoeden ons ook voor subtiele vormen van afgoderij. In feite moeten wij elke vorm van afgoderij blijven mijden. Daarom geven wij gehoor aan Johannes’ raad: „Hoedt u voor de afgoden.” — 1 Johannes 5:21.
23 Indien u een van Jehovah’s dienstknechten bent, handel dan steeds overeenkomstig uw door de bijbel geoefende geweten en gebruik altijd uw waarnemingsvermogen (Hebreeën 5:14). Dan zult u niet bezoedeld worden door de afgodische geest van de wereld maar zult u als de drie getrouwe Hebreeën en de loyale vroege christenen zijn. U zult Jehovah exclusieve toewijding schenken, en hij zal u helpen u te hoeden voor elke vorm van afgoderij.
Wat zijn uw gedachten?
◻ Hoe mijden Jehovah’s Getuigen vormen van afgoderij die in Ezechiëls visioen gezien werden?
◻ Wat is het ’wilde beest’ uit Openbaring 13:1, en welk standpunt nemen Jehovah’s dienstknechten ten aanzien ervan in?
◻ Waarom moeten wij ons ervoor hoeden amusements- en sportsterren te verafgoden?
◻ Hoe kunnen wij ons hoeden voor zelfvergoding?
◻ Waarom moeten wij ons hoeden voor elke vorm van afgoderij?
[Illustraties op blz. 26]
Weet u hoe de verfoeilijkheden die Ezechiël in een visioen zag, de afgoderij van de christenheid afschaduwden?
[Verantwoording]
Tekening (links boven) gebaseerd op een foto door Ralph Crane/Bardo Museum