SCEPTER
Een staf die door een heerser werd gedragen als teken van koninklijke macht. Het woord „scepter” wordt af en toe symbolisch voor koningen (Ez 19:10, 11, 14) of voor macht (Za 10:11) gebruikt, in het bijzonder voor koninklijke macht.
In het oude Perzië werd iedereen die ongenood voor de monarch verscheen ter dood gebracht, tenzij de koning hem de gouden scepter toereikte. — Es 4:11; 5:2; 8:4.
Jakobs profetische woorden: „De scepter zal van Juda niet wijken” gaven te kennen dat de stam Juda het koningschap zou ontvangen en zou behouden totdat Silo kwam (Ge 49:10; zie GEBIEDERSSTAF). Eeuwen later bediende Jehovah zich van de Babyloniërs als zijn terechtstellings-„zwaard” om het koninkrijk Juda te vernietigen en de koning gevangen te nemen. Hierop wordt gezinspeeld door Jehovah’s woorden bij monde van Ezechiël: „Een zwaard, een zwaard! Het is gescherpt en het is ook gepolijst. . . . Verwerpt het de scepter van mijn eigen zoon, zoals het elke boom verwerpt? Want er is een verdelging aangericht, en wat indien het ook de scepter verwerpt?” (Ez 21:9, 10, 13) Het „zwaard” behandelde de Judese „scepter” van de Davidische dynastie aldus net als elke andere boom (die men omhakt) of net als andere koningen of koninkrijken die het te gronde richtte.
Psalm 2, een profetie die Petrus op Jezus Christus toepaste (Han 4:25-27), laat zien dat Jehovah’s gezalfde de natiën met een ijzeren scepter aan stukken zal breken (Ps 2:2, 6, 9; vgl. Opb 12:5; 19:15). De scepter van Jezus Christus is een scepter van recht, aangezien hij zijn koninklijke macht altijd op de juiste wijze uitoefent. — Ps 45:6, 7; Heb 1:8, 9.
In Psalm 125:3 staat: „De scepter der goddeloosheid zal niet blijven rusten op het lot der rechtvaardigen.” Deze woorden geven de verzekering dat de rechtvaardigen niet voor altijd onderdrukt zullen worden door degenen die hun macht misbruiken.