JAVAN
(Ja̱van).
De als vierde genoemde zoon van Jafeth en de vader van Elisa, Tarsis, Kittim en Dodanim (of Rodanim). Als nakomelingen van Noach na de Vloed behoorden zij tot degenen die „de eilanden der natiën” bevolkten, een uitdrukking die ook betrekking kan hebben op de kustgebieden en niet uitsluitend op door water omringde eilanden hoeft te slaan (Ge 10:2, 4, 5; 1Kr 1:5, 7). Uit het historische bewijsmateriaal blijkt dat de nakomelingen van Javan en zijn vier zonen zich gevestigd hebben op de eilanden en in de kustgebieden van de Middellandse Zee, vanaf Cyprus (Kittim) tot het westelijke deel van de Middellandse Zee. — Zie DODANIM; ELISA nr. 2; KITTIM; TARSIS nr. 1.
Javan (Hebr.: Ja·wanʹ) wordt vereenzelvigd met de stamvader van de Ioniërs uit de oudheid, die door sommigen „de vaderstam van de Grieken” worden genoemd (Commentary on the Old Testament, door C. F. Keil en F. Delitzsch, 1973, Deel I, Het eerste boek van Mozes, blz. 163). De naam I·aʹo·nes wordt door de dichter Homerus (misschien uit de 8ste eeuw v.G.T.) gebruikt als aanduiding voor de vroege Grieken, en te beginnen met Sargon II (8ste eeuw v.G.T.) verschijnt de naam Jawanu in Assyrische inscripties.
In de loop van de tijd werd de naam Ionië beperkt tot Attica (de streek rondom Athene), de W-kust van Klein-Azië (overeenkomend met het kustgebied van de latere provincies Lydië en Karië) en de voor de kust gelegen eilanden van de Egeïsche Zee. In de aanduiding voor de zee die tussen Z-Griekenland en Z-Italië ligt, is de naam Ionisch bewaard gebleven, en algemeen wordt erkend dat deze naam van zeer oude herkomst is, waardoor de zienswijze wordt ondersteund dat deze vorm van de naam Javan eens van toepassing was op zowel het vasteland van Griekenland als het kleinere gebied dat in later tijd met „Ionië” werd aangeduid.
Na het verslag in Genesis worden de nakomelingen van Javan omstreeks de tweede helft van de 9de eeuw v.G.T. pas weer genoemd door de profeet Joël. Hij veroordeelt de Tyriërs, Sidoniërs en Filistijnen omdat zij de zonen van Juda en Jeruzalem als slaven aan „de zonen van de Grieken” (lett.: „de Javanieten” of „de Ioniërs”) hadden verkocht (Joë 3:4-6). In de 8ste eeuw v.G.T. voorzei Jesaja dat sommige van de joden die de uiting van Gods gramschap zouden overleven, naar vele landen zouden reizen, waaronder „Javan”, en daar Jehovah’s heerlijkheid zouden verkondigen. — Jes 66:19.
Aan het einde van de 7de of het begin van de 6de eeuw v.G.T. leverden „Javan, Tubal en Mesech [deze laatste landstreken lagen klaarblijkelijk in het O van Klein-Azië of ten N daarvan]” slaven en koperen voorwerpen aan het rijke handelscentrum Tyrus (Ez 27:13). In vers 19 van dezelfde profetie wordt opnieuw melding gemaakt van Javan, maar het feit dat de andere in de context genoemde gebieden in Syrië, Palestina en Arabië liggen, heeft sommigen aanleiding gegeven tot de zienswijze dat de naam Javan hier op een afschrijffout moet berusten. De Griekse Septuaginta luidt hier niet „en Javan uit Uzal”, maar geeft Javan weer met „wijn”, zodat er staat: „en met wijn. Uit Asel [Uzal]” (LXX, Thomson). De Willibrordvertaling begint het vers met: „en tonnen wijn uit Izzal [Uzal]”. Anderen opperen echter de gedachte dat Javan hier betrekking zou kunnen hebben op een in Arabië gelegen Griekse kolonie of dat het de naam van een Arabische stam of stad zou kunnen zijn.
In Daniëls profetie wordt „Javan” door de vertalers gewoonlijk weergegeven met „Griekenland”, aangezien uit de historische vervulling van Daniëls geschriften overduidelijk blijkt dat dit bedoeld werd (Da 8:21; 10:20; 11:2). Hetzelfde geldt voor de profetie van Zacharia (520–518 v.G.T.), waarin de succesvolle oorlogvoering van de ’zonen van Sion’ tegen Javan (Griekenland) wordt voorzegd. — Za 9:13.