ZOUTZEE
Een van de bijbelse benamingen voor het grote meer of de zee die tegenwoordig algemeen bekend is als de Dode Zee. De Zoutzee (Yam ha-Melah) vormt het zuidelijke eindpunt van de Jordaan.
De naam. De eerste en meest voorkomende benaming van deze zee in de bijbel, „Zoutzee”, is heel toepasselijk omdat ze een van de zoutste watermassa’s op aarde is (Ge 14:3; Nu 34:3, 12; Joz 15:2, 5). Ze wordt ook de zee van de Araba genoemd (De 4:49; 2Kon 14:25), omdat ze in de enorme slenk ligt waarvan de Araba deel uitmaakt. Op de uitdrukking „zee van de Araba” volgt echter soms de benaming „Zoutzee”, alsof men precies wil verklaren welk waterbekken met deze naam bedoeld wordt (De 3:17; Joz 3:16; 12:3). De Zoutzee lag aan de O-grens van het Beloofde Land en werd „de oostelijke zee” genoemd, waardoor ze werd onderscheiden van „de westelijke [Middellandse] zee” (Ez 47:18; Joë 2:20; Za 14:8). Josephus, die wist dat er in deze zee af en toe grote stukken bitumen of asfalt aan de oppervlakte kwamen, noemde haar „het Asphaltische meer” of „de Asphaltzee” (De joodse oorlog, I, xxxiii, 5; IV, viii, 4; de bewerking van dr. W. A. Terwogt [1873]). Kennelijk werd de zee pas in de 2de eeuw G.T. de Dode Zee genoemd. De Arabische naam is Bahr Lut, „Zee van Lot”.
Geografische beschrijving. De Zoutzee is langwerpig, zo’n 15 km breed en ongeveer 75 km lang. Al naar gelang het jaargetijde varieert de lengte iets. Haar kustlijn wordt aan de ZO-zijde onderbroken door een groot schiereiland, de Lisan (de tong) genaamd. Dit schiereiland verdeelt de zee thans in twee stukken, hoewel een kanaal tussen de twee delen is blijven bestaan. Het gedeelte ten Z van de Lisan is nogal ondiep, terwijl het noordelijke hoofdgedeelte van de zee een diepte van ongeveer 400 m bereikt. Het wateroppervlak ligt ongeveer 400 m beneden de spiegel van de Middellandse Zee, wat het tot het laagste punt op aarde maakt.
De oostelijke oever (ten N van de Lisan) bestaat voornamelijk uit zandsteenrotsen die steil oprijzen tot de hoogvlakte van Moab. Verscheidene ravijnen, waarvan de bekendste het stroomdal van de Arnon is, doorsnijden deze kale heuvels en monden uit in de zee. Ten O en ten Z van het schiereiland ligt een door stromen goed bewaterde vlakte. Aan de Z-zijde van de zee ligt een vlak zoutmoeras. De kalksteenrotsen aan de W-zijde van de zee zijn niet zo steil als die aan de oostelijke oever. Deze heuvels van Judea zijn veeleer terrasvormig en glooiend, maar ze zijn volkomen verlaten, aangezien ze niet worden doorsneden door stroomdalen die het hele jaar door water bevatten. Het strand en de hellingen dicht bij de oever maken langs de W-zijde verkeer mogelijk. Op een hoog tafelland tegenover de Lisan ligt Masada, de door Herodes versterkte vesting waar de Romeinen in 73 G.T. de overwinning behaalden op de laatste joden die tegen het Romeinse leger hadden standgehouden. Verder naar het N ligt de oase En-Gedi. Aan het N-einde mondt de Jordaan in de zee uit en vermengt het zoete water van deze rivier zich met het buitengewoon zoute water van de zee.
Het water. Het water van de zee is uniek aangezien het ongeveer negenmaal zo zout is als de oceanen. De Zoutzee heeft geen afvoer, dus het meeste water dat erin stroomt, verdampt door de intense hitte en laat nog meer minerale zouten achter. De zoutconcentratie is zo hoog dat er geen vissen, zelfs geen zoutwatervissen, in kunnen leven; de weinige vissen in het brakke water, waar het zoete water zich met het zoute water vermengt, sterven wanneer ze in de zee zelf terechtkomen. Dit geeft meer betekenis aan Ezechiëls beschrijving van een stroom die vanuit Jehovah’s tempel naar „de oostelijke zee” vloeide en het noordelijke gedeelte ervan gezond maakte zodat het net als de Middellandse Zee vol vis was en er een bloeiende visserij bedreven kon worden (Ez 47:8-10, 18). De hoge dichtheid van het water zorgt ervoor dat voorwerpen gemakkelijk blijven drijven en heeft ook een glad wateroppervlak tot gevolg, omdat het water bij een licht briesje niet rimpelt.
Sodom en Gomorra. Men neemt over het algemeen aan dat Sodom en Gomorra in de buurt van het Z-einde van de Zoutzee lagen. De koningen van deze steden behoorden tot degenen die in „de Laagvlakte van Siddim, dat is de Zoutzee”, streden, en de manier waarop dit wordt gezegd, doet vermoeden dat de Laagvlakte van Siddim uiteindelijk door de Zoutzee werd bedekt (Ge 14:3). Het gebied van Sodom en Gomorra waar Lot zich vestigde, was ’rijk aan water, als de tuin van Jehovah’ (Ge 13:10-12). Zelfs in deze tijd is er in de vlakte langs de ZO-kust een overvloedige vegetatie, en men kan daar tarwe, gerst, dadelpalmen en wijnstokken laten groeien. De grote hoeveelheden asfalt en zout, die vooral in dit zuidelijke gedeelte voorkomen, stemmen eveneens met het bijbelse verslag over Sodom en Gomorra overeen. — Ge 14:10; 19:24-26.