-
Zullen hebzuchtigen omkomen?De Wachttoren 1973 | 15 mei
-
-
Ten slotte nam Jehovah zich evenwel voor hen uit ballingschap te herstellen. Hij beloofde: „Ik wil u ook bijeenbrengen uit de volken en u vergaderen uit de landen waarover gij verstrooid zijt, en ik wil u de grond van Israël geven” (Ezech. 11:17). Deze belofte begon in vervulling te gaan toen in 537 v.G.T. een berouwvol joods overblijfsel naar hun vaderland terugkeerde.
-
-
Zullen hebzuchtigen omkomen?De Wachttoren 1973 | 15 mei
-
-
Hedendaagse historische bewijzen tonen aan dat het opgedragen, gedoopte, gezalfde overblijfsel van Jehovah’s christelijke getuigen gedurende de Wereldoorlog 1914-1918 in Babylonische ballingschap werden gevoerd. In de lente van 1919 G.T. ondervonden zij echter een bevrijding. Sedertdien hebben zij in hun eigen geval de vervulling gezien van Ezechiël 11:18-20:
„Zij zullen daar [op de grond van Israël] stellig komen en al zijn walgelijkheden en al zijn verfoeilijkheden eruit verwijderen. En ik zal hun stellig één hart geven, en een nieuwe geest zal ik in hen leggen; en ik zal stellig het hart van steen uit hun vlees verwijderen en hun een hart van vlees geven, opdat zij in mijn eigen inzettingen mogen wandelen en mijn eigen rechterlijke beslissingen onderhouden en ze inderdaad ten uitvoer brengen, en zij werkelijk mijn volk worden en ikzelf hun God word.”
Ja, de gezalfde geestelijke Israëlieten kwamen terug op de symbolische „grond” van het geestelijke Israël. Zij lieten de walgelijkheden en de verfoeilijkheden van de christenheid en de rest van „Babylon de Grote” achter zich. Jehovah heeft hun een „hart van vlees” gegeven, niet zo hard als steen maar een hart dat hen ertoe beweegt uit liefde voor hem zijn geboden te onderhouden. Hij heeft ook een „nieuwe geest”, dat wil zeggen, zijn heilige geest, in hen gelegd. Dientengevolge is de vrucht van de geest — liefde, vreugde, vrede, lankmoedigheid, goedheid, vriendelijkheid, geloof, zachtaardigheid en zelfbeheersing — in hun leven openbaar. Zij zijn werkelijk Jehovah’s volk geworden en Hij is hun God geworden.
De geestelijke Israëlieten zijn evenwel niet de enigen in deze tijd die Gods zegen ondervinden. Destijds, in de zesde eeuw v.G.T., waren de natuurlijke Israëlieten niet de enigen die uit Babylonische ballingschap terugkeerden. Onder degenen die terugkeerden, bevonden zich zulke niet-Israëlieten als de Nethinim, die als tempelslaven dienst verrichtten (Ezra 2:58). Zo heeft sinds het jaar 1935 G.T. een voortdurend toenemende „grote schare” met schapen te vergelijken personen „Babylon de Grote” verlaten, en zij genieten thans te zamen met het herstelde overblijfsel op de symbolische „grond” van het geestelijke Israël Jehovah’s gunst. Omdat zij de zuivere, onbesmette aanbidding van Jehovah hebben opgenomen, zullen zij, te zamen met het gezalfde overblijfsel, worden gespaard als de hebzuchtige christenheid en de rest van „Babylon de Grote” worden vernietigd.
-