NABONIDUS
(Nabo̱nidus) [uit het Babylonisch: Nebo (een Babylonische god) is verheven].
De laatste opperste monarch van het Babylonische Rijk en de vader van Belsazar. Op grond van spijkerschriftteksten neemt men aan dat hij zo’n zeventien jaar heeft geregeerd (556–539 v.G.T.). Hij had grote belangstelling voor literatuur, kunst en religie.
In zijn eigen inscripties beweert Nabonidus uit een adellijk geslacht te stammen. Uit een kleitablet dat in de buurt van het oude Haran gevonden is, blijkt dat de moeder of grootmoeder van Nabonidus de maangod Sin vereerde (Ancient Near Eastern Texts, onder redactie van J. B. Pritchard, 1974, blz. 311, 312). Als koning was Nabonidus zeer toegewijd aan de aanbidding van de maangod, die hij zowel in Haran als in Ur vereerde, waar deze god een dominerende positie innam. — AFB.: Deel 2, blz. 324.
Op spijkerschrifttabletten uit het 8ste jaar van Nebukadnezar (Nisan 617 tot Nisan 616 v.G.T.) wordt melding gemaakt van een zekere Nabu-naʼid als degene „die gesteld is over de stad”, en sommige geschiedschrijvers geloven dat het om dezelfde Nabonidus gaat die later koning werd. Dit zou echter betekenen dat Nabonidus een zeer jonge man was toen hij in deze regeringspositie werd aangesteld en dat hij bij de val van Babylon, ongeveer 77 jaar later (539 v.G.T.), zeer oud was.
Wanneer de Griekse geschiedschrijver Herodotus (I, 74) gebeurtenissen behandelt die zich in het 20ste jaar van Nebukadnezar (Nisan 605 tot Nisan 604 v.G.T.) voordeden, beschrijft hij een verdrag dat gesloten werd tussen de Lydiërs en de Meden, waarbij een zekere „Babyloniër, Labynètos” als bemiddelaar optrad. Men denkt dat Labynètos Herodotus’ schrijfwijze voor de naam Nabonidus is. Later maakt Herodotus (I, 188) melding van de strijd van Cyrus de Pers tegen de zoon van Labynètos en Nitocris.
In een boek van de Yale Oriental Series getiteld Nabonidus and Belshazzar oppert professor R. P. Dougherty het vermoeden dat Nitocris de dochter van Nebukadnezar was en dat Nabonidus (Labynètos) derhalve Nebukadnezars schoonzoon was (1929, blz. 63; zie ook blz. 17, 30). En men denkt dat de door Herodotus genoemde „zoon” van Nitocris en Nabonidus (Labynètos) Belsazar is, tegen wie Cyrus inderdaad heeft gestreden. Hoewel dit argument grotendeels op gevolgtrekkingen berust, zou het kunnen verklaren waarom Nabonidus op de Babylonische troon kwam. Het zou ook stroken met het bijbelse feit dat Nebukadnezar als de „vader” van Nabonidus’ zoon Belsazar wordt aangeduid (Da 5:11, 18, 22); het begrip „vader” heeft soms namelijk de betekenis van grootvader of voorvader. Zo bezien, was Belsazar een kleinzoon van Nebukadnezar. — Zie echter BELSAZAR.
Nabonidus besteeg de troon nadat Labashi-Marduk vermoord was. Maar het feit dat Nabonidus zich in een van zijn inscripties de „machtige afgevaardigde” van Nebukadnezar en Neriglissar noemt, geeft te kennen dat hij beweerde de troon op wettige wijze te hebben verkregen en dat hij geen usurpator was.
In een aantal prisma’s maakt Nabonidus in gebeden die hij tot de maangod opzendt niet alleen melding van zichzelf, maar ook van zijn eerstgeboren zoon Belsazar (Documents From Old Testament Times, onder redactie van D. W. Thomas, 1962, blz. 73). In een inscriptie staat dat Nabonidus in zijn 3de jaar — nog voor zijn veldtocht waarin hij Tema in Arabië veroverde — Belsazar in Babylon tot koning aanstelde. In dezelfde tekst wordt te kennen gegeven dat Nabonidus het volk van zijn rijk beledigde door zich op de aanbidding van de maangod te concentreren en niet in Babylon aanwezig te zijn voor de viering van het nieuwjaarsfeest. Het als de Naboniduskroniek bekendstaande document verklaart dat Nabonidus zich in het 7de, 9de, 10de en 11de jaar van zijn regering in de stad Tema bevond, en in elk van deze gevallen wordt de opmerking gemaakt: „De koning kwam niet naar Babylon [voor de ceremoniën van de maand Nisanu]; (het beeld van) de god Nebo kwam niet naar Babylon, (het beeld van) de god Bel trok niet (in processie) uit (Esagila), het [nieuwjaars]feest [werd veronachtzaamd]” (Ancient Near Eastern Texts, blz. 306). Als gevolg van de beschadiging van de tekst is het bericht over de andere jaren onvolledig.
Over de oasestad Tema wordt elders opgemerkt: „Hij verfraaide de stad, bouwde (daar) [zijn paleis] zoals het paleis in Su·an·na (Babylon)” (Ancient Near Eastern Texts, blz. 313). Nabonidus schijnt zijn koninklijke residentie in Tema te hebben gevestigd, en uit andere teksten blijkt dat kameelkaravanen er proviand uit Babylonië naar toe brachten. Hoewel Nabonidus geen afstand deed van zijn positie als koning van het wereldrijk, vertrouwde hij het bestuur van Babylon aan Belsazar toe. Daar Tema op een knooppunt lag van de oude karavaanwegen waarlangs goud en specerijen door Arabië werden getransporteerd, kunnen economische redenen de stad voor Nabonidus interessant hebben gemaakt of kunnen factoren van militaire aard een rol hebben gespeeld. Ook is het vermoeden geuit dat hij het uit politieke overwegingen raadzaam achtte aangelegenheden in verband met Babylon door zijn zoon te laten regelen. Andere factoren, zoals het gezonde klimaat van Tema en de belangrijke plaats die in Arabië aan de maanaanbidding werd toegekend, zijn eveneens als mogelijke motieven aangevoerd voor het feit dat Nabonidus blijkbaar de voorkeur gaf aan Tema.
Men weet niet wat Nabonidus tussen zijn 12de en zijn laatste regeringsjaar heeft gedaan. Daar hij een aanval van de Meden en Perzen onder Cyrus de Grote verwachtte, was hij een alliantie aangegaan met het Lydische Rijk en met Egypte. Uit de Naboniduskroniek blijkt dat Nabonidus zich in het jaar van de Medo-Perzische aanval weer in Babylon bevond; men vierde het nieuwjaarsfeest en de verschillende goden van Babylonië werden de stad binnengebracht. De kroniek zegt over de opmars van Cyrus dat hij na bij Opis een overwinning te hebben behaald, Sippar (ca. 60 km ten N van Babylon) innam en dat „Nabonidus vluchtte”. Dan volgt het verslag over de verovering van Babylon door de Meden en Perzen, en er wordt gezegd dat Nabonidus nadat hij daar was teruggekeerd, werd gevangengenomen (Ancient Near Eastern Texts, blz. 306). Berossos, een Babylonische priester uit de 3de eeuw v.G.T., bericht in zijn geschriften dat Nabonidus was uitgetrokken om tegen Cyrus’ leger te strijden, maar dat hij werd verslagen. Berossos vermeldt verder dat Nabonidus toevlucht zocht in Borsippa (ten ZZW van Babylon) en dat hij zich na de val van Babylon aan Cyrus overgaf en toen naar Carmanië (in Z-Perzië) werd verbannen. Dit verslag zou overeenstemmen met het bijbelse bericht in Daniël hoofdstuk 5, waaruit blijkt dat toen Babylon omvergeworpen werd, Belsazar daar koninklijke macht uitoefende.
Over de omstandigheid dat er in hoofdstuk 5 van Daniël geen gewag wordt gemaakt van Nabonidus, kan worden opgemerkt dat in Daniëls beschrijving slechts zeer weinig gebeurtenissen worden vermeld die zich vóór de val van Babylon hebben voorgedaan, terwijl de eigenlijke ineenstorting van het rijk in slechts weinig woorden wordt beschreven. Kennelijk wordt Nabonidus in Daniël 5:7, 16, 29 echter op indirecte wijze als heerser genoemd, want daar lezen wij het aanbod van Belsazar om Daniël tot de derde heerser in het koninkrijk te maken, wat impliceert dat Nabonidus de eerste heerser en Belsazar de tweede was. Het commentaar van professor Dougherty luidt dan ook: „Het vijfde hoofdstuk van Daniël kan als strokend met de feiten worden beschouwd door in het verhaal geen plaats aan Nabonidus toe te kennen, want hij schijnt niet betrokken geweest te zijn bij de gebeurtenissen die zich voordeden toen Gobryas [aan het hoofd van Cyrus’ leger] de stad binnentrok.” — Nabonidus and Belshazzar, blz. 195, 196; zie ook blz. 73, 170, 181; zie Da 5:1, vtn.
Wat is de eigenlijke inhoud van de Naboniduskroniek?
Ze wordt ook de „Cyrus-Naboniduskroniek” genoemd en is een kleitabletfragment dat thans in het British Museum bewaard wordt. Dit document schetst hoofdzakelijk de belangrijkste gebeurtenissen tijdens de regering van Nabonidus, de laatste opperste monarch van Babylon, met inbegrip van een kort verslag over de val van Babylon voor de troepen van Cyrus. Hoewel het ongetwijfeld oorspronkelijk uit Babylon stamde en in Babylonisch spijkerschrift werd geschreven, zeggen geleerden die de schrijfstijl hebben onderzocht, dat het gedateerd zou kunnen worden in de periode van de Seleuciden (312–65 v.G.T.), ofte wel twee eeuwen of langer na de tijd van Nabonidus. Het is bijna zeker dat het gaat om een kopie van een ouder document. Omdat Cyrus er zo sterk in wordt verheerlijkt, terwijl er geringschattend over Nabonidus wordt gesproken, is men van mening dat de kroniek het werk is van een Perzische afschrijver en wordt ze in feite als „Perzische propaganda” bestempeld. Misschien is dit wel het geval, maar geschiedschrijvers zijn van oordeel dat de gegevens die ze in het algemeen bevat, niettemin betrouwbaar zijn.
Ondanks de kortheid van de Naboniduskroniek — het kleitablet meet op de breedste plaats zo’n 14 cm en is ongeveer even lang — is ze het volledigste voorhanden zijnde spijkerschriftverslag betreffende de val van Babylon. In de derde van haar vier kolommen, te beginnen bij regel vijf, luiden toepasselijke gedeelten: „[Zeventiende jaar:] . . . In de maand Tashritu, toen Cyrus het leger van Akkad in Opis aan de Tigris aanviel, kwamen de bewoners van Akkad in opstand, maar hij (Nabonidus) richtte een slachting aan onder de in verwarring gebrachte bewoners. Op de 14de dag werd Sippar zonder strijd ingenomen. Nabonidus vluchtte. Op de 16de dag trokken Gobryas (Ugbaru), de stadhouder van Gutium, en het leger van Cyrus zonder strijd Babylon binnen. Nadien werd Nabonidus in Babylon gevangengenomen toen hij (daar) terugkeerde. . . . In de maand Arahshamnu, op de 3de dag, trok Cyrus Babylon binnen, groene twijgen werden voor hem uitgespreid — ’Vrede’ (sulmu) werd over de stad afgeroepen.” — Ancient Near Eastern Texts, blz. 306.
Er zij opgemerkt dat de zinsnede „zeventiende jaar” niet op het kleitablet voorkomt, aangezien dit deel van de tekst beschadigd is. De vertalers hebben deze zinsnede ingevoegd omdat zij geloven dat Nabonidus’ 17de regeringsjaar zijn laatste was. Daarom nemen zij aan dat de val van Babylon zich in dat jaar van zijn regering heeft voorgedaan en dat, indien het kleitablet niet beschadigd zou zijn, die woorden op de nu beschadigde plaats zouden hebben gestaan. Ook al heeft Nabonidus’ regering langer geduurd dan algemeen wordt aangenomen, dan nog zou dit geen verandering brengen in de aanvaarde datum 539 v.G.T. als het jaar voor de val van Babylon, want er zijn andere bronnen die op dit jaar duiden. Maar bovengenoemde factor vermindert wel enigszins de waarde van de Naboniduskroniek.
Hoewel het jaar ontbreekt, komen niettemin de maand en de dag van de val van Babylon in de nog behouden tekst voor. Aan de hand hiervan berekenen wereldlijke chronologen dat de zestiende Tashritu (Tisjri) volgens de Juliaanse kalender op 11 oktober en volgens de Gregoriaanse kalender op 5 oktober van het jaar 539 v.G.T. viel. Daar dit een aanvaarde datum is, en er geen bewijzen zijn die het tegendeel aantonen, kan hij als sleuteldatum gebruikt worden om de wereldlijke en de bijbelse geschiedenis te coördineren. — Zie CHRONOLOGIE.
Het is interessant dat er in de kroniek over de nacht waarin Babylon viel, het volgende wordt gezegd: „Het leger van Cyrus [trok] zonder strijd Babylon binnen.” Dit betekent waarschijnlijk zonder een algemene strijd, hetgeen strookt met de profetie van Jeremia waarin werd gezegd dat ’de sterke mannen van Babylon zouden ophouden met strijden’. — Jer 51:30.
Ook de kennelijke verwijzingen naar Belsazar in de kroniek zijn van belang. Belsazar wordt weliswaar niet specifiek met name genoemd, maar in het licht van latere delen van de kroniek (kol. II, regel 5, 10, 19, 23) heeft Sidney Smith, in zijn Babylonian Historical Texts: Relating to the Capture and Downfall of Babylon (Londen, 1924, blz. 100), regel 8 van kolom 1 dusdanig geïnterpreteerd dat erdoor te kennen wordt gegeven dat Nabonidus het koningschap aan Belsazar overdroeg en hem tot mederegent maakte. Herhaaldelijk staat in de kroniek dat de ’kroonprins in Akkad [Babylonië] was’ terwijl Nabonidus zelf zich in Tema (in Arabië) bevond. Dat Belsazar in de Naboniduskroniek niet met name wordt genoemd en ook zijn dood niet wordt vermeld, doet echter in geen enkel opzicht twijfel rijzen omtrent de nauwkeurigheid van het geïnspireerde boek Daniël, waarin de naam Belsazar achtmaal voorkomt en waarin zijn dood het besluit vormt van het in hoofdstuk 5 vervatte levendige verslag over de val van Babylon. Daar staat tegenover dat spijkerschriftexperts toegeven dat de Naboniduskroniek uiterst kort is, en zoals hierboven is aangetoond, zijn zij bovendien van mening dat het document geschreven werd om Nabonidus in diskrediet te brengen en niet om een gedetailleerd geschiedkundig verslag op te tekenen. R. P. Dougherty schrijft dan ook in zijn werk Nabonidus and Belshazzar (blz. 200): „Het bijbelse verslag kan als uitnemender worden beschouwd omdat het de naam Belsazar gebruikt.” — Wij cursiveren.
Hoewel kolom 4 van de kroniek zwaar beschadigd is, hebben geleerden op grond van de nog bestaande tekst de conclusie getrokken dat dit gedeelte gaat over een latere belegering van Babylon, dat door de een of andere usurpator was ingenomen. De eerste belegering van Babylon na Cyrus zou hebben plaatsgevonden toen Nebukadnezar III (Nidintu-Bel), die beweerde een zoon van Nabonidus te zijn, in opstand kwam. Hij werd in het troonsbestijgingsjaar van Darius I verslagen, en wel laat in het jaar 522 v.G.T.