LIBIË
(Li̱bië), Libiërs (Li̱biërs).
Het oude Libië besloeg een gebied in N-Afrika ten W van Egypte. De bewoners werden vermoedelijk algemeen aangeduid met de Hebreeuwse term Loe·vimʹ (2Kr 12:3; „Libiërs”, GNB; LXX; NW; WV). Indien Loe·vimʹ een variant is van Leha·vimʹ (Lehabim), kan dit een aanwijzing zijn dat de Libiërs althans voor een deel via Mizraïm van Cham afstamden (Ge 10:13). Volgens de traditionele joodse zienswijze, die in de geschriften van Josephus tot uiting komt (De joodse oudheden, I, vi, 2), waren de Libiërs nakomelingen van Cham via Put (Ge 10:6). Ook staat in de Griekse Septuaginta en de Latijnse Vulgaat in Jeremia 46:9, Ezechiël 27:10 en 38:5 „Libiërs” waar in de Hebreeuwse tekst „Put” staat. Het is natuurlijk mogelijk dat nakomelingen van zowel Put als Mizraïm zich in de streek van N-Afrika gevestigd hebben die later Libië werd genoemd. Dit zou betekenen dat de aanduiding „Libiërs” ruimer was dan de Hebreeuwse term Loe·vimʹ.
De Egyptische koning Sisak, die als de stichter van de „Libische dynastie” wordt beschouwd, nam talrijke steden in toen hij in het 5de jaar van koning Rehabeam (993 v.G.T.) Juda binnenviel. In zijn machtige leger van wagens en ruiters dienden ook Libiërs. Hoewel Jeruzalem zelf gespaard bleef, nam Sisak alle schatten van de stad mee (1Kon 14:25, 26; 2Kr 12:2-9). Ongeveer 26 jaar later (967 v.G.T.) waren de Libiërs vertegenwoordigd in de troepenmacht van de Ethiopiër Zera, die Juda binnendrong maar een verpletterende nederlaag leed (2Kr 14:9-13; 16:8). In de 7de eeuw v.G.T. mocht de hulp van de Libiërs en anderen blijkbaar niet baten om de Egyptische stad No-Amon te behoeden voor de rampspoed die de Assyriërs over haar brachten (Na 3:7-10). Er werd voorzegd dat de Libiërs en de Ethiopiërs de „koning van het noorden” op zijn „schreden” zouden volgen, wat inhield dat deze voormalige ondersteuners van Egypte onder zijn macht zouden komen. — Da 11:43.
In 33 G.T. bevonden zich onder de joden en proselieten die voor het pinksterfeest in Jeruzalem waren, ook personen uit „de streken van Libië, dat bij Cyrene ligt,” dat wil zeggen uit het westelijke deel van Libië. Waarschijnlijk lieten sommigen van hen zich als reactie op Petrus’ toespraak dopen en namen zij later de boodschap van het christendom mee naar het land waar zij woonden. — Han 2:10.