DANIËL, HET BOEK
Een profetisch boek dat men in de Nederlandse bijbel onder de grote profeten vindt, onmiddellijk na Ezechiël. Dit komt overeen met de volgorde in de Griekse Septuaginta en in de Latijnse Vulgaat. In de Hebreeuwse canon is het boek Daniël gerangschikt onder de „Geschriften” of „Hagiografen”.
Schrijver. Dat Daniël de schrijver is, blijkt uit het boek zelf. Er staat: „In het eerste jaar van Belsazar, de koning van Babylon, aanschouwde Daniël zelf een droom en visioenen van zijn hoofd op zijn bed. Terstond schreef hij de droom op. Het volledige relaas van de zaken vertelde hij” (Da 7:1). Dat hij de schrijver is, blijkt ook uit het feit dat hoofdstuk 7 tot en met 12 in de eerste persoon geschreven is.
Hoofdstuk 1 tot en met 6 is in de derde persoon geschreven, maar dat getuigt niet tegen de opvatting dat Daniël het boek geschreven heeft. Hij stelde zich in de positie van een toeschouwer, die rapporteerde wat hemzelf en anderen overkwam. Een andere bijbelschrijver, Jeremia, doet dit ook herhaaldelijk. (Zie Jer 20:1-6; 21:1-3 en hfdst. 26 en 36.) Op andere plaatsen schrijft Jeremia in de eerste persoon. — Jer 1, 13, 15, 18; zie DANIËL nr. 2.
Waar de gebeurtenissen zich afspeelden en wanneer het boek geschreven is. De in het boek opgetekende gebeurtenissen spelen zich af in Babylon; een van de visioenen speelt zich af in Susan, aan de rivier de Ulai. Of Daniël zich werkelijk in Susan bevond of slechts in het visioen, is niet duidelijk. Het schrijven van het boek werd omstreeks 536 v.G.T. voltooid en het handelt over de periode van 618 tot ongeveer 536 v.G.T. — Da 8:1, 2.
Authenticiteit. Sommige critici betwijfelen de authenticiteit van het boek Daniël en stellen zich op het standpunt van een derde-eeuwse heidense filosoof en vijand van het christendom, Porphyrius, die beweerde dat het boek Daniël een vervalsing was van de hand van een Palestijnse jood uit de tijd van Antiochus Epiphanes. Deze bedrieger, zo luidt zijn theorie, nam gebeurtenissen uit het verleden en deed het voorkomen alsof het profetieën waren. De echtheid van het boek Daniël werd echter van die tijd af tot aan het begin van de 18de eeuw niet serieus in twijfel getrokken. Een nog belangrijker bewijs voor de authenticiteit van het boek is het feit dat Jezus Christus zelf de profetieën van Daniël erkende. — Mt 24:15; Da 11:31.
Historisch. Verscheidene handschriften van gedeelten van het boek Daniël werden in de grotten bij de Dode Zee gevonden. Het vroegste handschrift dateert uit de eerste helft van de 1ste eeuw v.G.T.; het boek Daniël werd in die tijd als een deel van de Schrift beschouwd en was bij de joden zo goed bekend dat er reeds vele afschriften van waren gemaakt. Dat het destijds als canoniek werd erkend, wordt ondersteund door de schrijver van het apocriefe maar historische boek 1 Makkabeeën (2:59, 60), die gewag maakt van Daniëls bevrijding uit de leeuwekuil en de redding van de drie Hebreeën uit de vuuroven.
Wij hebben ook het getuigenis van de joodse geschiedschrijver Josephus, die zegt dat de profetieën van Daniël aan Alexander de Grote werden getoond toen hij Jeruzalem binnentrok. Dit vond plaats omstreeks 332 v.G.T., meer dan 150 jaar vóór de tijd van de Makkabeeën. Josephus schrijft over dit voorval: „Als men hem nu Daniëls geschrift toonde, waarin deze te kennen geeft, dat een zekere Griek het Perzische rijk vernietigen zal, geloofde hij, dat hij de hier aangewezen persoon was” (De joodse oudheden, XI, viii, 5). De geschiedenis vermeldt ook dat Alexander de joden grote gunsten verleende, en men gelooft dat hij dit deed vanwege datgene wat Daniël profetisch over hem geschreven had.
Taal. Daniël 1:1–2:4a en 8:1–12:13 is in het Hebreeuws geschreven, terwijl Daniël 2:4b–7:28 in het Aramees is geschreven. The International Standard Bible Encyclopedia (Deel 1, blz. 860), zegt over de woordenschat die in het Aramese gedeelte van Daniël wordt gebruikt: „Wanneer men de Aramese woordenschat van Daniël onderzoekt, kan negen tiende ervan onmiddellijk op grond van Westsemitische inscripties, of door papyri uit de 5de eeuw v.Chr. of eerder, worden bevestigd. De overige woorden zijn aangetroffen in Aramese bronnen zoals geschriften van de Nabateeën of de Palmyrenen, die uit de tijd na de 5de eeuw v.Chr. stammen. Hoewel het op zijn minst theoretisch mogelijk is dat dit kleine resterende deel van de woordenschat na de 5de eeuw v.Chr. plotseling is ontstaan, is het even goed mogelijk dat het om een uit de 5de eeuw v.Chr. daterende geschreven vorm gaat die uit een vroegere gesproken vorm is ontstaan. Verreweg de geloofwaardigste verklaring is echter dat het ontbrekende tiende deel eenvoudig terug te voeren is op een leemte in onze huidige kennis van de taalkundige situatie, welke leemte, zo kunnen wij vol vertrouwen verwachten, mettertijd aangevuld zal worden.” — Onder redactie van G. Bromiley, 1979.
Het boek Daniël bevat enkele zogenaamde Perzische woorden, maar aangezien de joden dikwijls met Babyloniërs, Meden, Perzen en anderen te maken hadden, is dit niet ongewoon. Bovendien zijn de meeste vreemde woorden die Daniël gebruikt, namen van ambtsdragers, kledingstukken, wettelijke termen en dergelijke, waarvoor het Hebreeuws of het Aramees van die tijd kennelijk geen nauwkeurig overeenkomende uitdrukkingen had. Daniël schreef voor de leden van zijn volk, die destijds voor het grootste deel in Babylonië woonden of in andere gebieden verstrooid waren. Hij schreef daarom in een taal die zij konden begrijpen.
Leerstellig. Sommige critici betwisten Daniëls auteurschap omdat hij op de opstanding zinspeelt (Da 12:13). Zij menen dat deze leerstelling zich pas later heeft ontwikkeld of aan een heidens geloof is ontleend, maar de verwijzing in Daniël is in overeenstemming met de overige Hebreeuwse Geschriften, die nog meer uitingen van geloof in een opstanding bevatten (Job 14:13, 15; Ps 16:10). Bovendien zijn er verslagen van werkelijke opstandingen (1Kon 17:21, 22; 2Kon 4:22-37; 13:20, 21). En niemand minder dan de apostel Paulus verklaarde dat Abraham in de opstanding van de doden geloofde (Heb 11:17-19) en dat ook andere getrouwe dienstknechten van God uit de oudheid vooruitzagen naar de opstanding (Heb 11:13, 35-40; Ro 4:16, 17). Jezus zelf zei: „Maar dat de doden worden opgewekt, heeft zelfs Mozes onthuld in het bericht over het doornbos, wanneer hij Jehovah ’de God van Abraham en de God van Isaäk en de God van Jakob’ noemt.” — Lu 20:37.
Degenen die beweren dat het boek niet werkelijk profetisch is maar pas na de vermelde gebeurtenissen is geschreven, zouden de tijd waarin het boek dan wel geschreven zou zijn, moeten opschuiven tot na de dagen van Jezus’ aardse bediening, want het negende hoofdstuk bevat, zoals erkend wordt, een profetie over het verschijnen en het offer van de Messias (Da 9:25-27). Bovendien gaat de profetie verder en voorzegt de geschiedenis van de koninkrijken die helemaal tot „de tijd van het einde” zouden heersen, wanneer ze door Gods koninkrijk in handen van zijn Messias vernietigd zouden worden. — Da 7:9-14, 25-27; 2:44; 11:35, 40.
Waarde van het boek. Het boek Daniël onderscheidt zich door het vermelden van profetische tijdsperiodes: De 69 (jaar)weken vanaf het decreet om Jeruzalem te herbouwen tot de komst van de Messias; de gebeurtenissen die in de 70ste week zouden plaatsvinden en de verwoesting van Jeruzalem die spoedig daarna zou volgen (Da 9:24-27); de „zeven tijden” die door Jezus als „de bestemde tijden der natiën” werden aangeduid en die — zoals hij te kennen gaf — ten tijde dat hij op aarde was nog steeds voortduurden en pas veel later zouden eindigen (Da 4:25; Lu 21:24); de periodes van 1290, 1335 en 2300 dagen; en „een bestemde tijd, bestemde tijden en een helft”. Al deze tijdprofetieën leveren een belangrijke bijdrage tot een begrip van de wijze waarop God met zijn volk handelt. — Da 12:7, 11, 12; 8:14; zie BESTEMDE TIJDEN DER NATIËN; ZEVENTIG WEKEN.
Bovendien beschrijft Daniël details met betrekking tot de opkomst en val van wereldmachten, vanaf de tijd van het oude Babylon tot aan de tijd dat Gods koninkrijk ze voor eeuwig vernietigt. De profetie vestigt de aandacht op Gods koninkrijk in handen van de door hem aangestelde Koning en diens metgezellen, de „heiligen”, als de regering die, tot zegen van allen die God dienen, voor eeuwig zal blijven bestaan. — Da 2:44; 7:13, 14, 27.
De geïnspireerde uitleg die de engel geeft aan de profetie, namelijk dat de beesten wereldmachten voorstellen (Da 7:3-7, 17, 23; 8:20, 21), vormt een grote hulp om de symboliek van de beesten uit de Openbaring te begrijpen. — Opb 13:1-18; zie BEESTEN, SYMBOLISCHE.
Daniëls verslag over de bevrijding van zijn drie metgezellen uit de vuuroven, waarin zij geworpen waren omdat zij geweigerd hadden voor het grote gouden beeld van Nebukadnezar te buigen (Da 3), toont aan dat het recht van Jehovah’s aanbidders om Hem exclusieve toewijding te schenken, in het rijk van de eerste wereldmacht gedurende de „tijden der heidenen” wettelijk bevestigd werd. Tevens helpt het christenen te begrijpen dat hun onderworpenheid aan de superieure autoriteiten, zoals in Romeinen 13:1 vermeld staat, relatief is. Daarmee stemt ook de handelwijze van de apostelen overeen (Han 4:19, 20; 5:29). Christenen worden door Daniëls verslag gesterkt in hun positie van neutraliteit met betrekking tot de aangelegenheden van de natiën. Het toont aan dat zij door hun neutraliteit in moeilijkheden kunnen komen, maar of God hen nu uit zulke situaties redt of zelfs toelaat dat zij wegens hun rechtschapenheid gedood worden, zij staan op het standpunt dat zij alleen Jehovah God zullen aanbidden en dienen. — Da 3:16-18.
[Kader op blz. 467]
HOOFDPUNTEN UIT DANIËL
Profetieën over de opkomst en ondergang van menselijke regeringen vanaf het oude Babylon, totdat Gods koninkrijk ze alle verbrijzelt en de wereldheerschappij overneemt
Geschreven door Daniël, die vanaf 617 v.G.T. tot na de terugkeer van de joodse ballingen naar Jeruzalem (537 v.G.T.) in Babylon was
Daniël en zijn drie metgezellen bewijzen als ballingen in Babylon hun rechtschapenheid jegens Jehovah
Terwijl zij op dienst aan Nebukadnezars hof worden voorbereid, nemen zij niets van zijn wijn en zijn lekkernijen; God begunstigt hen met kennis en inzicht (1:1-21)
Sadrach, Mesach en Abednego weigeren deel te nemen aan de aanbidding van Nebukadnezars reusachtige beeld; zij vertellen de verbolgen koning onverschrokken dat zij zijn goden niet zullen aanbidden; hij laat hen binden en in een gloeiend hete oven werpen; een engel bevrijdt hen, en zij komen ongedeerd uit de vuuroven (3:1-30)
Jaloerse beambten smeden een plan tegen Daniël; ondanks het verbod blijft Daniël tot zijn God bidden en probeert dit niet te verhullen; wordt in de leeuwekuil geworpen; engel bevrijdt hem, en hij heeft geen letsel opgelopen (6:1-28)
Profetische dromen en visioenen wijzen naar Gods koninkrijk in handen van zijn Messias
Een reusachtig beeld dat wordt verbrijzeld door een steen die zonder handen uit een berg is gehouwen; het beeld stelt de opeenvolgende wereldmachten voor, te beginnen met Babylon tot aan de tijd waarin ze alle worden verbrijzeld en vervangen door Gods koninkrijk (2:1-49)
Een reusachtige boom die omgehakt en gedurende zeven tijden met een band omgeven wordt; gaat voor de eerste maal in vervulling wanneer de koning krankzinnig wordt en zeven jaar als een beest leeft, totdat hij erkent dat de Allerhoogste de Heerser is in het koninkrijk der mensheid en dat Hij heerschappij geeft aan degene die Hij verkiest (4:1-37)
Een handschrift verschijnt op de muur wanneer Belsazar vaten uit Jehovah’s tempel gebruikt om op zijn afgoden te toosten; men roept Daniël, die de koning onbevreesd terechtwijst, het handschrift verklaart en hem vertelt dat zijn koninkrijk aan de Meden en de Perzen is gegeven (5:1-31)
De opmars der wereldmachten, afgebeeld door een leeuw, een beer, een luipaard, een vreeswekkend beest met tien horens, alsook door een kleine horen die oprees vanuit de kop van het laatstgenoemde beest; dan geeft de Oude van Dagen heerschappij over alle volken aan iemand gelijk een mensenzoon (7:1-28)
Een ram, een geitebok en een kleine horen stellen wereldmachten voor die Babylon zullen opvolgen; de kleine horen tart de Vorst van het heerleger van de hemel en wordt zonder hand verbroken (8:1-27)
Zeventig (jaar)weken; na 7 + 62 weken moet de Messias verschijnen en daarna afgesneden worden; het (Abrahamitische) verbond zal een week lang uitsluitend voor de joden van kracht blijven (9:1-27)
De strijd tussen de koning van het noorden en de koning van het zuiden; Michaël staat op als bevrijder; gebeurtenissen die daarop volgen (10:1–12:13)