HOOFDSTUK VIJF
’Zoek Jehovah’ met aanbidding die hij goedkeurt
1. Welke zegeningen ervaar je onder Gods volk?
WAT ben je bevoorrecht de God te kennen die profetieën vervult! Je kunt je verheugen in de situatie waarover de profeet Hosea schreef: „Ik wil u aan mij verloven in getrouwheid; en gij zult Jehovah stellig kennen.” Hosea beschreef een paradijselijke toestand van zekerheid waarin Gods volk zich zou verheugen wanneer het uit de Babylonische ballingschap terugkeerde. Zo kent ook Gods volk in deze tijd geestelijke voorspoed en zekerheid; hun situatie is als een paradijs (Hosea 2:18-20). Je draagt nu Gods naam als een van zijn opgedragen dienstknechten — een van Jehovah’s Getuigen — en je wilt die naam blijven dragen. — Jesaja 43:10, 12; Handelingen 15:14.
2, 3. (a) Hoe kwam het dat Jehovah de aanbidding van zijn volk in de oudheid ging haten? (b) Waarom moeten we stilstaan bij de boodschappen die de profeten verkondigden?
2 Het oude Israël was een aan Jehovah opgedragen natie, en Jehovah had hun een verzameling voorschriften gegeven die geen enkele andere natie had gekregen (Deuteronomium 4:33-35). Toch was de situatie van de Israëlieten tegen het einde van de negende eeuw v.G.T. zo veranderd dat God hun via de profeet Amos liet zeggen: „Ik heb gehaat, ik heb verworpen uw feesten . . . Indien gijlieden mij volledige brandoffers brengt, zal ik zelfs in uw offergaven geen behagen scheppen” (Amos 5:21, 22). God zegt zoiets niet tegen zijn wereldwijde gemeente in deze tijd, maar kun je je voorstellen hoe je je gevoeld zou hebben als jouw aanbidding zo beoordeeld werd? Zit hier voor ieder van ons een les in?
3 In die tijd beweerde Gods volk Jehovah te aanbidden op de manier die hij goedkeurde. Maar velen van hen dienden heidense goden, zoals de Kanaänitische Baäl en de kalverbeelden, of ze brachten slachtoffers op de hoge plaatsen. Ze bogen zich neer voor het heerleger van de hemel terwijl ze nog steeds eden aan Jehovah aflegden. Daarom zond de ware God profeten om er bij het volk op aan te dringen tot hem terug te keren in zuivere aanbidding (2 Koningen 17:7-17; 21:3; Amos 5:26). Het is dus duidelijk dat er zelfs voor opgedragen dienstknechten van God terreinen kunnen zijn die aandacht verdienen — daden of zienswijzen die onderzocht moeten worden om er zeker van te zijn dat ze de aanbidding weerspiegelen die Jehovah goedkeurt.
„KENNIS VAN GOD”
4. Hoe was de situatie tijdens de regering van koning Jerobeam II?
4 Denk eens aan de periode dat de eersten van de twaalf profeten uit naam van God spraken. Ze voorzeiden dat de dag van Jehovah weldra over het tienstammenrijk Israël zou komen. Op het eerste gezicht leek er echter voorspoed te zijn. Precies zoals Jona had geprofeteerd, herstelde koning Jerobeam II de grens van Israël vanaf ergens bij Damaskus in het noorden tot aan de Dode Zee (2 Koningen 14:24-27). Hoewel Jerobeam slechte dingen deed, was Jehovah lankmoedig, want hij wilde Israël niet van onder de hemel verdelgen. God gaf de Israëlieten tijd om berouw te hebben, om ’Jehovah te zoeken, en in leven te blijven’. — Amos 5:6.
5. Waaraan ontbrak het de Israëlieten, zodat Jehovah hen verwierp?
5 De welvarende Israëlieten hadden die tijd kunnen gebruiken om tot Jehovah terug te keren door hem beter te leren kennen en te doen wat hij goedkeurde. Maar ze waren zelfverzekerd; ze dachten dat ’de rampspoed niet naderbij zou komen noch tot aan hen zou reiken’ (Amos 9:10). Je zou kunnen zeggen dat ze Jehovah vergaten in die zin dat ’ze werden verzadigd en hun hart zich ging verheffen’ (Hosea 13:6). We moeten niet denken dat dit alleen maar oude geschiedenis is die ons niet raakt. Let eens op de reden waarom Jehovah een rechtsgeding met de Israëlieten had: „Omdat gijzelf de kénnis hebt verworpen, zal ik ook u verwerpen, zodat gij mij niet als priester dient.” Ze waren opgedragen aan Jehovah en omgeven door opgedragen familieleden. Toch ontbrak het hun ieder persoonlijk aan ware „kennis van God”. — Hosea 4:1, 6.
6. In welk opzicht ontbrak het de Israëlieten aan kennis van God?
6 Het was niet dat ze de woorden van God nooit hadden gehoord, want Israëlitische ouders moesten daar met hun kinderen over spreken. Waarschijnlijk hadden de meesten wel enkele bijbelverslagen gehoord van hun ouders, in gesprekken met anderen of op openbare vergaderingen (Exodus 20:4, 5; Deuteronomium 6:6-9; 31:11-13). Ze hadden bijvoorbeeld gehoord wat er gebeurde toen Aäron een gouden kalf maakte terwijl Mozes op de berg Sinaï was, waar hij de Tien Geboden kreeg (Exodus 31:18–32:9). De Israëlieten in de tijd van de profeten hadden dus enige kennis van de Wet en hadden historische verslagen gehoord. Toch was hun kennis dood in die zin dat ze zich er niet door lieten bewegen om God te aanbidden zoals hij dat wilde.
7. (a) Hoe kwam het dat de Israëlieten zo makkelijk ongehoorzaam werden? (b) Hoe kan een christen ’zijn Maker gaan vergeten’?
7 Je vraagt je misschien af: Hoe konden de Israëlieten zo makkelijk tot ongehoorzaamheid worden verlokt? Hosea beschreef hoe dat ging: „Israël ging zijn Maker vergeten” (Hosea 8:14). De vorm waarin het oorspronkelijke Hebreeuwse werkwoord staat, is terecht vertaald met ’ging vergeten’. De Israëlieten leden niet plotseling aan geheugenverlies in verband met Jehovah. Nee, ze verloren geleidelijk uit het oog hoe belangrijk het is hem te aanbidden op de manier die hij goedkeurt. Denk je dat een christen in die val zou kunnen lopen? Neem bijvoorbeeld een man die gewetensvol voor zijn gezin zorgt (1 Timotheüs 5:8). Om dat te kunnen doen, beziet hij zijn werelds werk terecht als belangrijk. Misschien gebeurt er iets waardoor hij denkt dat hij een paar vergaderingen moet overslaan om te werken. Na verloop van tijd wordt hij hier makkelijker in en slaat hij vaker vergaderingen over. Geleidelijk wordt zijn band met God zwakker — hij ’gaat zijn Maker vergeten’. Iets dergelijks kan gebeuren met een christen die ongelovige ouders of familieleden heeft. Hij staat voor vragen zoals: Hoeveel tijd zal ik voor hen reserveren, en wanneer? (Exodus 20:12; Mattheüs 10:37) En wat als er besloten moet worden hoeveel tijd en aandacht aan uitjes, hobby’s of ontspanning wordt besteed?
8. Wat betekende het in Amos’ tijd „reinheid van tanden” te hebben?
8 We hebben Gods Woord bestudeerd en onze kennis in daden omgezet. Toch zou ieder van ons moeten nadenken over een uitdrukking die in het boek Amos wordt gebruikt: „reinheid van tanden”. Via Amos waarschuwde God Zijn volk: „Ik, van mijn kant, gaf ulieden ook reinheid van tanden in al uw steden en gebrek aan brood in al uw plaatsen” (Amos 4:6). Hun tanden waren schoon, niet omdat ze gepoetst waren maar omdat er niets te eten was: er heerste hongersnood. Bovendien was het een waarschuwing voor een ander soort hongersnood, „geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar naar het horen van de woorden van Jehovah”. — Amos 8:11.
9, 10. (a) Hoe zou een christen geestelijk uitgehongerd kunnen raken? (b) Waarom moeten we alert zijn op de gevaren van geestelijke verhongering?
9 Wat Amos beschreef gaat in geestelijk opzicht in vervulling in de droevige toestand van de christenheid. In tegenstelling daarmee staan voor Gods dienstknechten wereldwijd „de sluizen van de hemel” open. Ze worden gezegend met een overvloed van geestelijke voorzieningen (Maleachi 3:10; Jesaja 65:13, 14). Een christen kan zich echter afvragen: In hoeverre maak ik persoonlijk gebruik van dat geestelijke voedsel? In dit verband is het interessant dat onderzoekers hebben ontdekt dat proefdieren met een beschadigd hongercentrum in de hersenen zo weinig eetlust hebben dat ze te midden van een overvloed van voedsel dood zouden gaan van de honger! Zou het geestelijke hongercentrum van een christen zo beschadigd kunnen raken dat hij begint te verhongeren ook al heeft hij volop geestelijk voedsel om zich heen?
10 Sta eens stil bij het volgende en denk daarbij aan je eigen situatie: Jehovah gaf de Israëlieten geestelijk voedsel in overvloed. Ze hadden de Wet, die hun band met hem kon versterken; ze hadden een onderwijsprogramma om hun kinderen kennis van God in te prenten; en ze hadden profeten die hen hielpen Gods wil te begrijpen. Toch gingen ze Jehovah vergeten. Over de Israëlieten in Hosea’s tijd zegt de bijbel: „Zij werden [in materieel opzicht] verzadigd en hun hart ging zich verheffen” (Hosea 13:6; Deuteronomium 8:11; 31:20). Als we niet willen dat onze materiële situatie belangrijker wordt dan onze band met God, moeten we ons dagelijks van dat gevaar bewust zijn. — Zefanja 2:3.
SCHENK AANDACHT AAN DE GEWICHTIGER ZAKEN
11, 12. (a) Waarom moesten de profeten tijdens de regering van koning Uzzia het volk aanmoedigen om terug te keren tot Jehovah? (b) Welke noodzaak onderstreepte Joël?
11 Terwijl Jerobeam II in Israël regeerde, was Uzzia (ook Azarja genoemd) koning in Juda. Hij breidde zijn gebied uit en versterkte Jeruzalem. Uzzia „spreidde in buitengewoon grote mate sterkte tentoon”, want „de ware God kwam hem voortdurend te hulp”. „Hij bleef doen wat recht was in Jehovah’s ogen” en ’streefde ernaar God te zoeken’. Veel mensen in Juda bleven echter offerrook brengen op de hoge plaatsen. — 2 Kronieken 26:4-9.
12 Hieraan kun je zien dat hoewel de mensen in Juda en Israël Gods naam droegen, hun aanbidding toch vaak dingen omvatte die hij niet goedkeurde. De profeten probeerden hen te helpen onderscheid te maken tussen ware en valse aanbidding. „Keert tot mij terug met heel uw hart en met vasten en met geween en met geweeklaag”, luidde Gods dringende verzoek via Joël (Joël 2:12). Merk op dat God wilde dat zijn dienstknechten ’met heel hun hart’ tot hem kwamen. Het probleem had dus met hun hart te maken (Deuteronomium 6:5). Je zou kunnen zeggen dat ze Jehovah routinematig aanbaden, dat hun hart er niet helemaal bij betrokken was. Herhaaldelijk legde hij via de profeten de nadruk op het belang van liefderijke goedheid, gerechtigheid en zachtmoedigheid — allemaal eigenschappen van het hart. — Mattheüs 23:23.
13. Waar moesten de joden die uit de Babylonische ballingschap waren teruggekeerd bij stilstaan?
13 Denk nu eens aan wat er gebeurde nadat de joden in hun land waren teruggekeerd. De ware aanbidding in overeenstemming met de Wet was hersteld, maar nog niet alles was goed. De joden vastten op dagen waarop gebeurtenissen in verband met Jeruzalems verwoesting hadden plaatsgevonden. „Hebt gij . . . werkelijk voor mij gevast, ja voor mij?”, vroeg Jehovah. De stad was verwoest omdat God gerechtigheid oefende, en dat was niet iets om over te weeklagen. In plaats van naar het verleden terug te kijken en droevig te vasten, hadden die joden zich uitbundig moeten verheugen en feesttijden moeten hebben wegens de zegeningen van de ware aanbidding (Zacharia 7:3-7; 8:16, 19). En er waren nog meer dingen waaraan ze aandacht moesten schenken. Wat bijvoorbeeld? „Oefent met ware gerechtigheid uw rechtspraak uit; en betracht liefderijke goedheid en barmhartigheden jegens elkaar . . . en beraamt niets kwaads tegen elkaar in uw hart” (Zacharia 7:9, 10). We kunnen allemaal profijt hebben van wat die profeten Gods volk over onverdeelde aanbidding van God leerden.
14. (a) Wat moest de aanbidding van de teruggekeerde ballingen omvatten? (b) Hoe beklemtoonden de profeten de gewichtiger aspecten van aanbidding?
14 Wat houdt onverdeelde aanbidding in? Welnu, wat werd er zowel voor als na de ballingschap van Gods volk gevraagd? Je weet dat Gods morele maatstaven hoog gehouden moesten worden. Er werden in de Wet ook specifieke handelingen of activiteiten vereist, zoals bijeenkomen om Gods wil te horen en te leren. Maar daarnaast liet God zijn profeten de nadruk leggen op het aankweken en tentoonspreiden van liefderijke goedheid, gerechtigheid, zachtmoedigheid, barmhartigheid en bescheidenheid. Let eens op hoe Jehovah deze eigenschappen beklemtoonde: „In liefderijke goedheid heb ik behagen geschept, en niet in slachtoffer; en in de kennis van God meer dan in volledige brandoffers.” „Zaait voor uzelf in rechtvaardigheid; oogst in overeenstemming met liefderijke goedheid” (Hosea 6:6; 10:12; 12:6). Micha verklaarde: „Wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” (Micha 6:6-8) En de profeet Zefanja drong er bij Gods volk op aan: „Zoekt Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde . . . Zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid” (Zefanja 2:3). Die eigenschappen zijn essentieel voor aanbidding die God goedkeurt.
15. Wat moeten christenen in hun aanbidding doen, in overeenstemming met de aansporing van de profeten?
15 Welke rol spelen die eigenschappen in onze aanbidding? Je weet dat de prediking van het goede nieuws van het Koninkrijk heel belangrijk is (Mattheüs 24:14; Handelingen 1:8). Maar je zou je kunnen afvragen: Ben ik geneigd de prediking in mijn gebied als een opgave, een last, te bezien? Of zie ik het als een gelegenheid om mensen die de levensreddende boodschap van de bijbel moeten horen te helpen? Betoon ik hun barmhartigheid? We moeten er inderdaad door barmhartigheid en liefderijke goedheid toe bewogen worden anderen voor de dag van Jehovah te waarschuwen. Ook gerechtigheid en rechtvaardigheid spelen een rol, want we proberen alle soorten van mensen met die boodschap te bereiken. — 1 Timotheüs 2:4.
16, 17. Waarom zijn zachtmoedigheid en bescheidenheid heel belangrijk in je aanbidding?
16 Een ander voorbeeld om bij stil te staan is onze verplichting de vergaderingen bij te wonen, waarvan je weet dat ze belangrijk zijn (Hebreeën 10:24, 25). Heb je er weleens over nagedacht wat dat met zachtmoedigheid en bescheidenheid te maken heeft? Zachtmoedige mensen zijn nederig genoeg om onderricht te aanvaarden en vervolgens toe te passen wat ze hebben geleerd, en daarmee volbrengen ze Jehovah’s rechterlijke beslissing. Iemand die bescheiden is, zijn beperkingen erkent, beseft dat hij de aanmoediging en de kennis die hij via de vergaderingen krijgt, nodig heeft.
17 Deze voorbeelden laten zien hoe we profijt kunnen hebben van wat de profeten onderwezen. Maar als je nu merkt dat je op een of meer van de bovengenoemde terreinen veranderingen moet aanbrengen? Of als je ernstige fouten hebt begaan, die je nog steeds dwarszitten als je eraan denkt? De twaalf profeten bieden je troost en hulp.
KEER TERUG TOT JEHOVAH
18. (a) Voor wie hebben de twaalf profeten een bijzonder vertroostende boodschap? (b) Hoe denk je over Jehovah, die mensen dringend verzoekt tot hem terug te keren?
18 Zoals we hebben gezien, deden de profeten die we bespreken veel meer dan alleen beschuldigen en veroordelen. Ze schilderden Jehovah af als iemand die het volk dringend verzocht tot hem terug te keren. Denk eens na over de gevoelens achter Hosea’s aansporingen: „Komt en laten wij toch terugkeren tot Jehovah, want hijzelf heeft in stukken gescheurd maar hij zal ons genezen. Hij bleef slaan, maar hij zal ons verbinden. . . . En wij zullen stellig kennen, wij zullen er stellig op uit zijn Jehovah te kennen” (Hosea 6:1-3). Het is waar dat Jehovah God in zijn gerechtigheid het oordeel aan Israël en daarna aan Juda had voltrokken. Maar zijn volk had die slagen moeten bezien als stappen om hen in geestelijk opzicht weer gezond te maken (Hebreeën 12:7-13). Als Jehovah’s eigenzinnige volk zou terugkeren, zou hij hen „genezen” en „verbinden”. Haal je eens een man voor de geest die knielt om de wond van zijn vriend te verbinden. Stel je nu voor dat Jehovah zoiets doet. Wat een barmhartige God is Jehovah, een God die degenen verbindt die tot hem willen terugkeren! Beweegt dat ons er niet toe tot hem te willen terugkeren als we tegen hem zondigen? — Joël 2:13.
19. Wat betekent het Jehovah te kennen?
19 Wat betekent het tot God terug te keren? Hosea herinnert ons aan de noodzaak God niet alleen te „kennen” maar ’eropuit te zijn Jehovah te kennen’. Een hedendaags naslagwerk zegt over Hosea 6:3: „Er is een duidelijk verschil tussen iets over God weten en God kennen. Het is te vergelijken met het verschil tussen iets over liefde lezen en verliefd worden.” We hebben meer dan oppervlakkige kennis van Jehovah nodig. Hij moet reëel voor ons worden, een vertrouwde Vriend die altijd te benaderen is (Jeremia 3:4). Als je zo’n band met God hebt, dan weet je hoe hij zich voelt als je een bepaalde handelwijze volgt, en dat is een enorme hulp om ’eropuit te zijn’, ernaar te streven, hem te aanbidden op de manier die hij goedkeurt.
20, 21. Hoe maakte koning Josia kennis van God tot een deel van zichzelf?
20 Koning Josia was een heel goed voorbeeld in het streven naar ware aanbidding. Laten we eens zien hoe het hem verging. Toen Josia koning werd, was de natie er slecht aan toe als gevolg van afgoderij, geweld en bedrog — dingen die tijdens de regering van Manasse en van Amon hoogtij hadden gevierd (2 Koningen 21:1-6, 19-21). Zefanja’s aansporing om ’Jehovah te zoeken’ moet een positieve uitwerking op Josia hebben gehad, want ’hij begon de God van David te zoeken’. Josia startte een campagne om de afgoderij in Juda uit te roeien, en hij breidde die zelfs uit tot wat eens het gebied van het noordelijke koninkrijk was geweest. — Zefanja 1:1, 14-18; 2:1-3; 3:1-4; 2 Kronieken 34:3-7.
21 Na dit reinigingswerk bleef Josia Jehovah zoeken. Hij gaf opdracht de tempel te herstellen. Tijdens die werkzaamheden werd „het boek van Jehovah’s wet van de hand van Mozes” gevonden, kennelijk het originele handschrift van de Wet. Hoe reageerde Josia toen het boek werd voorgelezen? ’Zodra de koning de woorden van de wet hoorde, scheurde hij onmiddellijk zijn klederen.’ Hij ’scheurde ook zijn hart’ en paste onmiddellijk toe wat er was voorgelezen. Hij probeerde zich niet te rechtvaardigen door te zeggen dat hij al zo veel gedaan had. Weet je nog wat het resultaat van zijn hervormingen was? „Gedurende al zijn dagen weken [de zonen van Israël] er niet van af Jehovah, de God van hun voorvaders, te volgen.” — 2 Kronieken 34:8, 14, 19, 21, 30-33; Joël 2:13.
22. Hoe kunnen we profijt hebben van Josia’s voorbeeld?
22 Hoe zou ik gereageerd hebben?, zou je je kunnen afvragen. Zou je net als Josia naar de woorden van de profeten hebben geluisterd en de nodige veranderingen in je gedrag of denken hebben aangebracht? Hoewel we niet in de tijd van Zefanja en Josia leven, begrijpen we dat het ook in deze tijd nodig is naar Gods boodschappen en raad te luisteren. Dus als een christen in zijn hart de noodzaak voelt om iets in zijn levenswijze of aanbidding te veranderen, kan een studie van de twaalf profeten hem stimuleren om actie te ondernemen. — Hebreeën 2:1.
23. Wat kun je doen als je vindt dat je op een bepaald terrein verbeteringen moet aanbrengen?
23 Soms voel je je misschien als Jona toen hij zich in de buik van de grote vis bevond: „Ik ben van voor uw ogen verdreven! Hoe zal ik uw heilige tempel weer aanschouwen?” (Jona 2:4) Maar wat een geruststelling kunnen de woorden van Jehovah zijn voor ons, onvolmaakte mensen die zo makkelijk fouten maken! „Keert tot mij terug, en ik wil tot u terugkeren” (Maleachi 3:7). Als je beseft dat je je band met Jehovah moet versterken, zullen de ouderlingen in de gemeente je graag helpen. Net als met autorijden moet je eerst in een lage versnelling beginnen. Als je eenmaal in beweging bent, zul je makkelijker vooruitkomen. Je kunt er zeker van zijn dat Jehovah je met open armen zal ontvangen en je zal helpen, want hij is „goedgunstig en barmhartig, langzaam tot toorn en overvloedig in liefderijke goedheid” (Joël 2:12-14). De boodschappen van de profeten zijn echt een aanmoediging voor iedereen die ’eropuit is’ God te aanbidden op de manier die Hij goedkeurt.