GROTE ZEE
De enorme watervlakte die Europa van Afrika scheidt, met Azië aan de O-zijde. De Hebreeën gaven er de naam „Grote Zee” aan, maar tegenwoordig staat ze algemeen bekend als de „Middellandse Zee”, aangezien ze vrijwel volledig door land ingesloten is. Door deze omstandigheid, plus het feit dat er vanuit de Sahara warme winden overheen waaien, verdampt er meer water dan gewoonlijk en dit heeft op zijn beurt tot gevolg dat het water een hoger soortelijk gewicht heeft. Daardoor stroomt er bij de Straat van Gibraltar aan het oppervlak lichter water van de Atlantische Oceaan binnen en vloeit er in diepere lagen zwaarder water uit de Middellandse Zee weg. Zeeschepen kunnen slechts via nauwe doorgangen deze binnenzee in- en uitvaren: in het W via de Straat van Gibraltar, in het NO via de Dardanellen en de Bosporus, en sinds de 19de eeuw in het ZO via het Suezkanaal.
Het is niet verkeerd de Middellandse Zee ook nu nog de Grote Zee te noemen, zoals men dit in de oudheid sedert de dagen van Mozes placht te doen, want ze voldoet beslist in alle opzichten aan deze naam (Nu 34:6, 7). Afgezien van haar verschillende inhammen die op zich ook weer zeeën zijn, is de Middellandse Zee ongeveer 3700 km lang, op het breedste punt ruim 970 km breed en beslaat ze een oppervlakte van ongeveer 2.510.000 km2. De grootste diepte bedraagt ongeveer 5100 m.
Doordat de schiereilanden Italië en Griekenland vanuit het N in de zee uitsteken, worden de Tyrrheense, de Ionische, de Adriatische en de Egeïsche Zee gevormd, wat tot de onregelmatige vorm van de Middellandse Zee bijdraagt en de kustlijn aanmerkelijk langer maakt. Ongeveer op de helft van de afstand tussen de O- en de W-kant vernauwt de zee zich en bedraagt haar breedte tussen Sicilië en N-Afrika slechts ongeveer 150 km, terwijl ze daar ook betrekkelijk ondiep is.
In Ezechiëls profetie wordt gesproken over „zeer vele” vissen in de Grote Zee (Ez 47:10). Behalve de meer dan 400 soorten vis treft men in deze wateren prachtige koralen en veel sponzen aan.
Bijbelschrijvers gebruikten niet alleen de naam „Grote Zee” (Joz 1:4; 9:1, 2; 15:12, 47; 23:4; Ez 47:15, 19, 20; 48:28), maar hadden er ook andere beschrijvende termen voor. Voor hen was deze watervlakte „de westelijke zee”, aangezien ze de W-grens van hun door God geschonken land vormde (De 11:24; 34:1, 2). Vanuit Jeruzalem gezien, was ze „de westelijke zee” in tegenstelling tot „de oostelijke zee”, dat wil zeggen, de Dode Zee (Joë 2:20; Za 14:8). Ook werd ze wel „de zee van de Filistijnen” (Ex 23:31) genoemd, of gewoon „de Zee”. — Nu 34:5.
Sedert onheuglijke tijden hebben de Feniciërs en andere vermetele zeevarende volken de Grote Zee doorkruist, verschillende eilanden ontdekt en handelgedreven met vele havensteden in dit gebied. De bijbel maakt melding van eilanden als Arvad, Chios, Cyprus, Kauda, Kos, Kreta, Malta, Patmos, Rhodos, Samos en Samothrace. Ook noemt de bijbel enkele kuststeden en andere plaatsen op de genoemde eilanden of langs de continentale kusten van het oostelijke gedeelte van de Grote Zee, namelijk: Achzib, Adramyttium, Akko (Ptolemaïs), Alexandrië, Amfipolis, Askelon, Attalia, Dor, Fenix, Gebal, Knidus, Lasea, Patara, Puteoli, Regium, Salamis, Salmone, Schone Havens en Syracuse.
Jezus Christus bezocht het gebied rond de havensteden Tyrus en Sidon (Mr 7:24, 31); Petrus was in Joppe en in Cesarea (Han 10:5, 6, 24); Paulus was in Pafos, Troas, Neapolis, Kenchrea, Efeze, Assus, Mitylene en Milete (Han 13:13; 16:11; 18:18, 19; 20:14, 15). De Grote Zee staat bekend om de hevige stormen die er kunnen woeden en die talloze schipbreuken hebben veroorzaakt waarbij veel mensen zijn omgekomen. Paulus en degenen die bij hem waren, behoorden tot de gelukkigen die een schipbreuk overleefden. — Han 27:14, 15, 39-44.