Spreek Gods woord onbevreesd
„Ga, profeteer tot mijn volk.” — AMOS 7:15.
1, 2. Wie was Amos, en wat onthult de bijbel over hem?
EEN getuige van Jehovah die aan het prediken was, kwam tegenover een priester te staan. De priester schreeuwde: ’Stop met prediken! Maak dat je wegkomt!’ Wat deed de getuige? Gaf hij gehoor aan de eis, of bleef hij Gods woord onbevreesd spreken? Dat kunnen we te weten komen doordat die getuige zijn ervaringen heeft opgetekend in een boek dat zijn naam draagt, namelijk het bijbelboek Amos. Maar laten we voordat we ons verder in Amos’ confrontatie met de priester verdiepen wat achtergrondinformatie over Amos doornemen.
2 Wie was Amos? Waar woonde hij en wanneer leefde hij? We vinden het antwoord op die vragen in Amos 1:1, waar we lezen: „De woorden van Amos, die zich onder de schapenfokkers uit Tekoa bevond, . . . in de dagen van Uzzia, de koning van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, de koning van Israël.” Amos was een inwoner van Juda. Zijn woonplaats was Tekoa, dat zestien kilometer ten zuiden van Jeruzalem lag. Hij leefde aan het einde van de negende eeuw voor onze jaartelling, toen koning Uzzia in Juda regeerde en Jerobeam II koning was van het tienstammenrijk Israël. Amos was schapenfokker. Feitelijk was hij volgens Amos 7:14 niet alleen „een veehoeder” maar ook „een kerver van vijgen van sycomoorbomen”. Hij werkte dus een deel van het jaar als seizoenarbeider. Hij kerfde vijgen, maakte er een insnijding in. Dat werd gedaan om het rijpen van de vijgen te versnellen. Het was saai werk.
„Ga, profeteer”
3. Hoe helpt de informatie over Amos ons als we ons niet bekwaam voelen om te prediken?
3 Amos zei openhartig: „Ik was geen profeet, noch was ik de zoon van een profeet” (Amos 7:14). Hij was niet als zoon van een profeet geboren en was evenmin tot profeet opgeleid. Toch koos Jehovah van alle mensen in Juda Amos uit om Zijn werk te doen. God koos op dat moment niet voor een machtige koning, een geleerde priester of een rijke overste. Dat is een geruststellende gedachte voor ons. Het kan zijn dat we het in de wereld niet ver gebracht hebben of niet veel onderwijs hebben genoten. Maar moeten we daarom het gevoel hebben dat we niet bekwaam zijn om Gods woord te prediken? Beslist niet! Jehovah kan ons toerusten om zijn boodschap te verkondigen — zelfs in moeilijke gebieden. Dat was nu precies wat Jehovah voor Amos heeft gedaan, en daarom zal het voor iedereen die Gods woord onbevreesd wil spreken leerzaam zijn om het voorbeeld van die moedige profeet te beschouwen.
4. Waarom was het voor Amos een uitdaging om in Israël te profeteren?
4 Jehovah gebood Amos: „Ga, profeteer tot mijn volk Israël” (Amos 7:15). Die toewijzing was een hele uitdaging. Het tienstammenrijk Israël genoot destijds vrede, zekerheid en materiële voorspoed. Velen hadden zowel een „winterhuis” als een „zomerhuis” laten bouwen, niet van gewone baksteen, maar van dure „gehouwen steen”. Sommigen bezaten elegante met ivoor ingelegde meubelen en dronken wijn die in „begeerlijke wijngaarden” was geproduceerd (Amos 3:15; 5:11). Het gevolg was dat veel mensen zelfvoldaan waren en apathisch reageerden. Eigenlijk kan het aan Amos toegewezen gebied best veel weg hebben gehad van dat waarin sommigen van ons in deze tijd hun bediening verrichten.
5. Welk onrecht bedreven sommige Israëlieten?
5 Er was niets verkeerds aan dat de Israëlieten materiële bezittingen hadden. Maar sommige Israëlieten bedienden zich van oneerlijke middelen om rijkdom te vergaren. De rijken ’deden de geringen te kort’ en ’verbrijzelden de armen’ (Amos 4:1). Machtige kooplieden, rechters en priesters spanden samen om de armen te beroven. Laten we nu teruggaan in de tijd om te kijken wat deze mannen deden.
Gods Wet met voeten getreden
6. Hoe buitten Israëlitische kooplieden anderen uit?
6 We gaan eerst naar de markt. Daar maakten oneerlijke kooplieden „de efa klein” en „de sikkel groot”; ze verkochten zelfs „louter afval” als koren (Amos 8:5, 6). De kooplieden bedrogen hun klanten door hun niet het volle gewicht te geven, een te hoge prijs te berekenen en inferieure kwaliteit te leveren. Wanneer de kooplieden de armen dan financieel geruïneerd hadden, moesten die ongelukkigen zich als slaaf verkopen. Daarop kochten de kooplieden hen „voor de prijs van een paar sandalen” (Amos 8:6). Stel je voor! Die hebzuchtige kooplieden vonden hun mede-Israëlieten niet meer waard dan wat schoeisel! Wat een verschrikkelijke vernedering van de behoeftigen, en wat een grove overtreding van Gods Wet! Toch onderhielden diezelfde kooplieden „de sabbat” (Amos 8:5). Ze waren dus godsdienstig, maar meer dan een vernisje was het niet.
7. Waardoor lukte het de kooplieden in Israël Gods Wet te overtreden?
7 Hoe slaagden de kooplieden erin ongestraft Gods Wet te overtreden, die toch gebiedt: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf”? (Leviticus 19:18) Dat lukte hun omdat degenen die de Wet hadden moeten handhaven, de rechters, hun handlangers waren. In de stadspoort, waar rechtszaken werden behandeld, ’namen de rechters zwijggeld aan en drongen ze arme mensen opzij’. In plaats van de armen te beschermen, verraadden de rechters hen voor steekpenningen (Amos 5:10, 12). Dus ook de rechters negeerden Gods Wet.
8. Welk gedrag zagen goddeloze priesters door de vingers?
8 Welke rol speelden de priesters in Israël intussen? Om dat te weten te komen, moeten we onze aandacht naar een andere lokatie verplaatsen. Kijk eens welke zonden de priesters „in het huis van hun goden” toelieten! Bij monde van Amos zei God: „Een man en diens eigen vader zijn naar hetzelfde meisje gegaan, met het doel mijn heilige naam te ontheiligen” (Amos 2:7, 8). Niet te geloven! Een Israëlitische vader en zijn zoon bedreven seksuele immoraliteit met dezelfde tempelprostituee. En de goddeloze priesters zagen die immoraliteit door de vingers! — Leviticus 19:29; Deuteronomium 5:18; 23:17.
9, 10. Aan welke overtredingen van Gods Wet maakten de Israëlieten zich schuldig, en welke parallel kan er getrokken worden met onze tijd?
9 Jehovah vestigde de aandacht op ander zondig gedrag toen hij zei: „Op tot pand genomen kleren strekken zij zich uit naast elk altaar; en de wijn van degenen die beboet zijn, drinken zij in het huis van hun goden” (Amos 2:8). De priesters en de bevolking in het algemeen negeerden dus ook de wet die in Exodus 22:26, 27 opgetekend staat, namelijk dat een als pand genomen kledingstuk voor het vallen van de avond teruggegeven moest worden. In plaats daarvan gebruikten ze het als deken om zich behaaglijk op uit te strekken als ze aan het feesten waren en op valse goden dronken. En van de boetes die ze de armen ontfutselden, kochten ze wijn om die op vals-religieuze feesten te drinken. Wat waren ze ver afgedwaald van het pad van de zuivere aanbidding!
10 De Israëlieten overtraden schaamteloos de twee grootste geboden van de Wet, namelijk Jehovah lief te hebben en hun naasten lief te hebben. Vandaar dat God Amos stuurde om hun ontrouw aan de kaak te stellen. In deze tijd weerspiegelen de verschillende landen, ook die van de christenheid, de verdorven toestand van het oude Israël. Terwijl het sommige mensen voor de wind gaat, raken vele anderen financieel geruïneerd en emotioneel beschadigd door de immorele praktijken van oneerlijke managers van grote ondernemingen en die van politieke en vals-religieuze leiders. Maar Jehovah bekommert zich om degenen die lijden en ertoe bewogen worden hem te zoeken. Daarom heeft hij zijn hedendaagse dienstknechten een werk toegewezen als dat van Amos: onbevreesd Zijn woord prediken.
11. Wat kunnen we van Amos’ voorbeeld leren?
11 Wegens de overeenkomsten tussen ons werk en dat van Amos zullen we veel hebben aan een beschouwing van zijn voorbeeld. Amos maakt ons in feite duidelijk (1) wat we moeten prediken, (2) hoe we moeten prediken, en (3) waarom tegenstanders onze prediking geen halt kunnen toeroepen. Laten we die punten een voor een doornemen.
Hoe we Amos’ voorbeeld kunnen volgen
12, 13. Hoe toonde Jehovah zijn misnoegen over de Israëlieten, en hoe reageerden ze daarop?
12 Als Jehovah’s Getuigen concentreren we ons in onze christelijke bediening op de prediking van het Koninkrijk en het maken van discipelen (Mattheüs 28:19, 20; Markus 13:10). Niettemin vestigen we ook de aandacht op Gods waarschuwingen, zoals Amos bekendmaakte dat Jehovah een strafgericht over de goddelozen zou brengen. In Amos 4:6-11 lezen we bijvoorbeeld dat Jehovah herhaaldelijk zijn misnoegen over Israël kenbaar maakte. Hij gaf het volk „gebrek aan brood”, ’onthield hun de stortregen’, sloeg hen met „korenbrand en meeldauw” en zond „een pestilentie” onder hen. Was dat voor Israël reden om berouw te hebben? „Gij zijt niet tot mij teruggekeerd”, zei God. De Israëlieten verwierpen Jehovah steeds weer.
13 Jehovah strafte de berouwloze Israëlieten. Maar eerst kregen ze een profetische waarschuwing. In overeenstemming daarmee verklaarde God: „De Soevereine Heer Jehovah zal niets doen tenzij hij zijn vertrouwelijke aangelegenheid heeft geopenbaard aan zijn knechten, de profeten” (Amos 3:7). God had Noach in kennis gesteld van de komende vloed en hem opgedragen een waarschuwing te laten horen. Evenzo gaf Jehovah Amos opdracht een laatste waarschuwing te geven. Helaas negeerde Israël die goddelijke boodschap en nam het niet de juiste stappen.
14. Welke overeenkomsten zijn er tussen de tijd van Amos en onze tijd?
14 Het lijdt geen twijfel dat er een paar opvallende overeenkomsten zijn tussen de tijd van Amos en onze tijd. Jezus Christus profeteerde dat zich in de tijd van het einde talrijke rampen zouden voordoen. Hij voorzei ook een wereldwijd predikingswerk (Mattheüs 24:3-14). Maar net als in Amos’ tijd negeren de meeste mensen nu zowel de tekenen der tijden als de Koninkrijksboodschap. Voor die mensen zullen de gevolgen dezelfde zijn als die welke de berouwloze Israëlieten te wachten stonden. Jehovah waarschuwde hen: ’Maak u gereed om uw God te ontmoeten’ (Amos 4:12). Ze ontmoetten God in de zin dat ze zijn strafgericht ondergingen toen Assyrië hun land veroverde. In onze tijd zal deze goddeloze wereld ’God ontmoeten’ in Armageddon (Openbaring 16:14, 16). Maar zolang Jehovah nog geduld oefent, geven we zo veel mogelijk mensen de dringende raad: „Zoekt Jehovah, en blijft in leven.” — Amos 5:6.
Verdere parallellen met onze tijd
15-17. (a) Wie was Amazia, en hoe reageerde hij op de uitspraken van Amos? (b) Waarvan werd Amos door Amazia beticht?
15 We kunnen Amos’ voorbeeld niet alleen volgen in wat we prediken maar ook in de manier waarop we prediken. Dat komt duidelijk tot uiting in hoofdstuk 7, waar we de priester tegenkomen die aan het begin van onze bespreking werd genoemd. Het was „Amazia, de priester van Bethel” (Amos 7:10). De stad Bethel was een centrum van Israëls afvallige religie, waarbij ook kalveraanbidding betrokken was. Amazia was dus een priester van de staatsreligie. Hoe reageerde hij op de onbevreesde uitspraken van Amos?
16 Amazia zei tegen Amos: „O visionair, ga, maak dat gij wegkomt naar het land Juda, en eet daar brood, en daar moogt gij profeteren. Maar te Bethel moogt gij voortaan niet meer profeteren, want het is het heiligdom van een koning en het is het huis van een koninkrijk” (Amos 7:12, 13). Amazia zei dus eigenlijk: ’Ga naar huis! We hebben ons eigen geloof.’ Ook probeerde hij de regering ertoe te bewegen Amos’ activiteiten te verbieden. Hij vertelde koning Jerobeam II: „Amos heeft een samenzwering tegen u gesmeed, midden in het huis van Israël” (Amos 7:10). Amazia beschuldigde Amos dus van verraad! Hij zei tegen de koning: „Dit heeft Amos gezegd: ’Door het zwaard zal Jerobeam sterven; en wat Israël betreft, het zal zonder mankeren in ballingschap gaan, weg van zijn eigen grond.’” — Amos 7:11.
17 In die woorden verpakte Amazia drie misleidende verklaringen. Hij zei: „Dit heeft Amos gezegd.” Maar Amos had nooit beweerd dat de profetie van hemzelf afkomstig was. In plaats daarvan had hij altijd verklaard: „Dit heeft Jehovah gezegd” (Amos 1:3). Amos zou ook gezegd hebben: „Door het zwaard zal Jerobeam sterven.” Maar zoals in Amos 7:9 opgetekend staat, had Amos geprofeteerd: „Ik [Jehovah] wil tegen het huis van Jerobeam opstaan met een zwaard.” God had die rampspoed voorzegd voor Jerobeams „huis”, zijn nakomelingen. Bovendien beweerde Amazia dat Amos gezegd had: ’Israël zal zonder mankeren in ballingschap gaan.’ Maar Amos had ook geprofeteerd dat alle Israëlieten die tot God terugkeerden, gezegend zouden worden. Het is duidelijk dat Amazia de feiten verdraaide, dat hij met halve waarheden probeerde te bereiken dat Amos’ predikingswerk officieel verboden werd.
18. Welke parallellen zijn er tussen de methoden die Amazia gebruikte en die van hedendaagse geestelijken?
18 De parallellen tussen de methoden die Amazia gebruikte en die van tegenstanders van Jehovah’s volk in deze tijd zijn opvallend. Net zoals Amazia probeerde Amos het zwijgen op te leggen, proberen bepaalde hedendaagse priesters, prelaten en patriarchen de prediking van Jehovah’s dienstknechten te belemmeren. Amazia beschuldigde Amos ten onrechte van verraad. Tegenwoordig uiten sommige geestelijken eveneens de valse beschuldiging dat Jehovah’s Getuigen een gevaar voor de nationale veiligheid zijn. En net zoals Amazia zich tot de koning wendde om hulp bij de strijd tegen Amos, zo wenden de geestelijken zich vaak tot politieke bondgenoten om steun bij de vervolging van Jehovah’s Getuigen.
Tegenstanders kunnen onze prediking geen halt toeroepen
19, 20. Hoe reageerde Amos op de tegenstand van Amazia?
19 Hoe reageerde Amos op de tegenstand van Amazia? Eerst vroeg Amos aan de priester: „Zegt gij: ’Gij moogt niet profeteren tegen Israël’?” Zonder aarzelen sprak Gods moedige profeet vervolgens woorden die Amazia beslist niet wilde horen (Amos 7:16, 17). Amos liet zich niet intimideren. Wat een schitterend voorbeeld voor ons! Als het erom gaat Gods woord te spreken, zullen we onze God niet ongehoorzaam zijn, zelfs niet in landen waar hedendaagse Amazia’s aanzetten tot wrede vervolging. Net als Amos blijven we verkondigen: „Dit heeft Jehovah gezegd.” En tegenstanders kunnen ons predikingswerk nooit een halt toeroepen, want „de hand van Jehovah” is met ons. — Handelingen 11:19-21.
20 Amazia had moeten weten dat hij niets zou bereiken met zijn dreigementen. Amos had al uitgelegd waarom niemand op aarde hem het zwijgen kon opleggen — en dat is ons derde punt van bespreking. Volgens Amos 3:3-8 gebruikte Amos een reeks vragen en illustraties om duidelijk te maken dat er niets gebeurt zonder dat daar een oorzaak of reden voor is. Vervolgens gaf hij deze toepassing: „Er is een leeuw die heeft gebruld! Wie zal niet bevreesd zijn? De Soevereine Heer Jehovah zelf heeft gesproken! Wie zal niet profeteren?” Met andere woorden, Amos vertelde zijn toehoorders: ’Zo onvermijdelijk als het is dat jullie bang zijn als jullie het gebrul van een leeuw horen, zo onvermijdelijk is het dat ik Gods woord predik, want ik heb Jehovah’s gebod om dat te doen gehoord.’ Vrees voor God, oftewel diepe eerbied voor Jehovah, zette Amos ertoe aan onbevreesd te spreken.
21. Hoe reageren we op Gods gebod om het goede nieuws te prediken?
21 Ook wij horen Jehovah’s opdracht om te prediken. Hoe reageren we daarop? Net als Amos en Jezus’ eerste volgelingen spreken we met Jehovah’s hulp onbevreesd Zijn woord (Handelingen 4:23-31). Geen door tegenstanders ontketende vervolging noch de apathie van de mensen tot wie we prediken, zal ons tot zwijgen brengen. Wereldwijd geven Jehovah’s Getuigen van net zo’n ijver als Amos blijk; we kunnen niet anders dan onbevreesd het goede nieuws bekend blijven maken. We hebben de verantwoordelijkheid mensen voor Jehovah’s komende oordeel te waarschuwen. Wat houdt dat oordeel in? Die vraag zal in het volgende artikel worden beantwoord.
Wat zouden we antwoorden?
• Onder welke omstandigheden kweet Amos zich van de opdracht die God hem gegeven had?
• Wat moeten we, net als Amos, prediken?
• Met welke instelling moeten we ons predikingswerk verrichten?
• Waarom zijn tegenstanders niet in staat onze getuigenisactiviteit een halt toe te roepen?
[Illustratie op blz. 10]
God koos Amos, een kerver van vijgen, uit om Zijn werk te doen
[Illustraties op blz. 13]
Verkondigen wij net als Amos onbevreesd Jehovah’s boodschap?