HOOFDSTUK NEGEN
Met anderen omgaan zoals God dat wil
1-3. (a) Waar denken veel christenen misschien aan in verband met het oude Tyrus? (b) Beschrijf enkele van de contacten tussen koning Hiram en Israël. (c) Wat gaan we in verband met Tyrus bespreken?
WAAR denk je aan als je over het oude Tyrus hoort praten? Veel christenen denken dan aan de profetie die in vervulling ging toen Alexander de Grote het puin van de ruïnes van de vastelandstad Tyrus bij elkaar schraapte en een dam bouwde naar de nieuwere eilandstad en die verwoestte (Ezechiël 26:4, 12; Zacharia 9:3, 4). Maar denk je bij het horen van de naam Tyrus ook aan de manier waarop je je broeders en zusters of anderen moet behandelen, of juist niet moet behandelen?
2 Waarom werd Tyrus verwoest? „Vanwege drie daden van opstandigheid van Tyrus, . . . omdat zij een complete ballingenschaar aan Edom hebben uitgeleverd, en omdat zij aan het verbond van broeders niet hebben gedacht. En ik wil een vuur zenden op de muur van Tyrus” (Amos 1:9, 10). In vroeger tijden was koning Hiram van Tyrus welwillend tegenover David en leverde hij materialen voor Salomo’s tempel. Salomo sloot een verbond met Hiram en gaf hem steden in Galilea. Hiram noemde Salomo „mijn broeder” (1 Koningen 5:1-18; 9:10-13, 26-28; 2 Samuël 5:11). Toen Tyrus ’niet aan het verbond van broeders dacht’ en enkelen van Gods volk als slaven verkocht, nam Jehovah daar nota van.
3 Wat kunnen we ervan leren dat God de Kanaänieten van Tyrus veroordeelde omdat ze zijn volk wreed hadden behandeld? Eén belangrijke les heeft te maken met de manier waarop we onze broeders en zusters behandelen. In voorgaande hoofdstukken van dit boek hebben we van de twaalf profeten iets geleerd over omgang met anderen, bijvoorbeeld dat we rechtvaardig in onze zakelijke aangelegenheden en eerbaar in ons gedrag moeten zijn. Maar die twaalf boeken bevatten nog meer aanwijzingen hoe God wil dat we met anderen omgaan.
VERHEUG JE NIET OVER ANDERMANS ONGELUK
4. In welke zin waren de Edomieten „broeders” van Israël, maar hoe behandelden ze hun „broeders”?
4 Een leerzaam punt is te vinden in de veroordeling die God uitsprak over Edom, een land in de buurt van Israël: „Gij hadt niet mogen kijken naar wat er te zien was op de dag van uw broeder, op de dag van zijn tegenspoed; en gij hadt u niet mogen verheugen over de zonen van Juda op de dag dat zij omkwamen” (Obadja 12). De Tyriërs zijn dan misschien „broeders” geweest wat commerciële activiteiten betreft, maar de Edomieten waren in de ware zin van het woord „broeders” van Israël, want ze waren afstammelingen van Esau, Jakobs tweelingbroer. Zelfs Jehovah noemde de Edomieten Israëls „broeders” (Deuteronomium 2:1-4). Daarom was het echt minderwaardig van de Edomieten dat ze zich verheugden toen de joden door toedoen van de Babyloniërs een catastrofe meemaakten. — Ezechiël 25:12-14.
5. In wat voor situaties zouden we net als de Edomieten kunnen zijn?
5 Het is duidelijk dat God de manier waarop de Edomieten met hun joodse broeders omgingen, niet goedkeurde. Maar we zouden ons kunnen afvragen: Wat vindt God van de manier waarop ik met mijn broeders en zusters omga? Eén belangrijk terrein is hoe we een broeder of zuster bezien en behandelen als er problemen zijn gerezen. Veronderstel bijvoorbeeld dat een christen je heeft beledigd of dat hij een probleem heeft met een van je familieleden. Als je „een reden tot klagen” hebt, koester je dan wrok, blijf je eraan denken en doe je geen pogingen om de zaak bij te leggen? (Kolossenzen 3:13; Jozua 22:9-30; Mattheüs 5:23, 24) Dat zou van invloed kunnen zijn op je houding tegenover je broeder; je doet misschien koel tegen hem, gaat hem uit de weg of praat negatief over hem. Laten we het voorbeeld nog verder doorvoeren: stel dat die broeder later een misstap begaat en misschien zelfs raad of correctie nodig heeft van de gemeenteouderlingen (Galaten 6:1). Ben je dan net als de Edomieten en verheug je je over de problemen van je broeder? Wat zou God willen dat je doet?
6. Wat moeten we doen, zoals blijkt uit een vergelijking van Micha 7:18 en Zacharia 7:10?
6 Jehovah liet via Zacharia weten wat hij wil, namelijk dat we ’niets kwaads tegen elkaar beramen in ons hart’ (Zacharia 7:9, 10; 8:17). Die raad is heel toepasselijk als we vinden dat een broeder ons heeft gekrenkt of dat hij iemand in onze familie onrechtvaardig heeft behandeld. In zulke gevallen is het makkelijk ’iets kwaads te beramen in ons hart’ en dat dan te laten merken in ons gedrag. Maar God wil dat we zijn positieve voorbeeld navolgen. Bedenk dat Micha schreef dat Jehovah „dwaling vergeeft en voorbijgaat aan de overtreding”a (Micha 7:18). Hoe kunnen we dat in de praktijk toepassen?
7. Waarom zouden we ervoor kunnen kiezen een overtreding gewoon te vergeten?
7 Misschien voelen we ons gekrenkt door wat ons of ons familielid is aangedaan, maar hoe ernstig is het eigenlijk? De bijbel zet stappen uiteen voor het rechtzetten van geschillen, zelfs van een zonde tegen een broeder. Toch is het vaak het beste om de misstap of de belediging door de vingers te zien, om ’aan de overtreding voorbij te gaan’. Vraag je af: Is dit misschien een van de 77 keer dat ik hem moet vergeven? Waarom zou ik het niet gewoon vergeten? (Mattheüs 18:15-17, 21, 22) Ook al lijkt de overtreding op het moment belangrijk, zal ze dat over duizend jaar nog zijn? Een fundamentele les is te vinden in Prediker 5:20, waar over een werker die van eten en drinken geniet, wordt gezegd: „Niet vaak zal hij aan zijn levensdagen denken, omdat de ware God hem bezighoudt met dat wat zijn hart verheugt.” Omdat die man zich weet te concentreren op de genoegens die hij op dat moment heeft, vergeet hij de problemen van zijn dagelijks leven. Kunnen we die houding navolgen? Als we ons concentreren op de vreugde die onze christelijke broederschap ons geeft, kunnen we zaken die niet van blijvend belang zijn, waar we in de nieuwe wereld niet meer aan zullen denken, misschien vergeten. Dat is iets heel anders dan je verheugen over andermans ongeluk of aan iemands overtredingen blijven denken.
SPREEK DE WAARHEID
8. Voor welke opgave staan we als het om het spreken van de waarheid gaat?
8 De twaalf profetische boeken beklemtonen ook dat God heel graag wil dat we waarheidlievend zijn in ons doen en laten. Natuurlijk spannen we ons in om anderen „de waarheid van dat goede nieuws” te vertellen (Kolossenzen 1:5; 2 Korinthiërs 4:2; 1 Timotheüs 2:4, 7). Maar moeilijker is het misschien om in onze dagelijkse gesprekken met onze gezinsleden en met broeders en zusters de waarheid te spreken, gesprekken die over heel wat verschillende onderwerpen en situaties gaan. Waarom is dat zo?
9. Wanneer zouden we in de verleiding kunnen komen om niet de hele waarheid te spreken, maar wat moeten we ons afvragen?
9 Wie van ons heeft nooit eens iets onvriendelijks gezegd of gedaan waar hij later mee geconfronteerd werd? Waarschijnlijk voelden we ons in verlegenheid gebracht of een beetje schuldig. Zulke gevoelens kunnen iemand ertoe brengen een fout te ontkennen of er een ’uitleg’ aan te geven waarin de waarheid wordt verdraaid om de misstap te rechtvaardigen of goed te praten. Ook kunnen we in een pijnlijke situatie in de verleiding komen om alleen bepaalde details te vermelden en het verhaal een beetje te kleuren. Strikt genomen is het misschien waar wat we zeggen, maar het geeft een totaal andere indruk. We vertellen dan wel geen grove leugens, zoals in de wereld gebruikelijk is, maar is het echt ’waarheid spreken, een ieder met zijn naaste’ of zijn broeder? (Efeziërs 4:15, 25; 1 Timotheüs 4:1, 2) Hoe denk je dat God het vindt als een christen dingen onder woorden brengt op een manier waarvan hij in zijn hart weet dat hij broeders tot een verkeerde conclusie leidt, zodat ze iets gaan geloven wat eigenlijk niet waar is of niet helemaal klopt?
10. Hoe beschrijven de profeten een handelwijze die in het oude Israël en Juda algemeen was?
10 De profeten beseften dat zelfs mannen en vrouwen die zich aan Jehovah hebben opgedragen, soms negeren wat hij van hen wil. Hosea maakte duidelijk hoe God over sommigen in zijn tijd dacht: „Gewelddadige plundering over hen, want zij hebben overtredingen tegen mij begaan! En ikzelf ging ertoe over hen te verlossen, maar zíȷ́ hebben leugens gesproken, ja, tegen mij.” Behalve het spreken van duidelijke, regelrechte leugens tegen Jehovah zwichtten sommigen voor „het uitspreken van vervloekingen en beoefenen van bedrog”, misschien door de feiten te verdraaien om anderen te misleiden (Hosea 4:1, 2; 7:1-3, 13; 10:4; 12:1). Hosea schreef die woorden in Samaria, het noordelijke koninkrijk. Was het in Juda beter? Micha vertelt ons: „Haar eigen rijken zijn vol gewelddaad geworden, en haar eigen inwoners hebben leugen gesproken en hun tong is bedrieglijk in hun mond” (Micha 6:12). Het is goed ons ervan bewust te zijn dat die profeten het „beoefenen van bedrog” en degenen wiens ’tong bedrieglijk is in hun mond’ veroordeelden. Daarom kunnen zelfs christenen, die zeker geen opzettelijke leugens zullen vertellen, zich afvragen: Beoefen ik nu en dan bedrog of heb ik af en toe een bedrieglijke tong in mijn mond? Wat verlangt God in dit opzicht van me?
11. Wat zeggen de profeten over Gods wil met betrekking tot onze spraak?
11 Maar God gebruikte de profeten ook om duidelijk te maken wat hij in positieve zin van ons verlangt. Zacharia 8:16 zegt: „Dit zijn de dingen die gij dient te doen: Spreekt de waarheid met elkaar. Oefent met waarheid en het oordeel van vrede uw rechtspraak uit in uw poorten.” In Zacharia’s tijd waren de poorten openbare plaatsen waar de oudere mannen rechtszaken behandelden (Ruth 4:1; Nehemia 8:1). Toch zei Zacharia niet dat dit de enige omstandigheid was waarin we eerlijk moeten spreken. We moeten in formele situaties eerlijk zijn, maar we krijgen ook de dringende raad: „Spreekt de waarheid met elkaar.” Dat omvat de beslotenheid van ons huis, als we met onze huwelijkspartner of met naaste verwanten praten. Het is ook van toepassing op onze dagelijkse gesprekken met broeders en zusters, of we nu persoonlijk met hen spreken of via de telefoon, of dat we op een andere manier met hen communiceren. Ze hebben alle reden om te verwachten dat wat we zeggen waar is. Christelijke ouders moeten hun kinderen op het hart drukken hoe belangrijk het is niet te liegen. Op die manier kunnen jongeren opgroeien met het besef dat God van hen verwacht dat ze een bedrieglijke tong vermijden en echt eerlijk zijn in wat ze zeggen. — Zefanja 3:13.
12. Welke waardevolle lessen kunnen we uit de profetische boeken leren?
12 Een jongere of een volwassene die in alles waarheidlievend is, stemt in met Zacharia’s aansporing: ’Heb waarheid en vrede lief’ (Zacharia 8:19). En let eens op hoe Maleachi beschrijft wat Jehovah door zijn Zoon gedemonstreerd zag: „De wet der waarheid, díé bleek in zijn mond te zijn, en er werd geen onrechtvaardigheid op zijn lippen gevonden. In vrede en in oprechtheid wandelde hij met mij” (Maleachi 2:6). Dan wil Jehovah dat toch ook van ons? Bedenk dat we heel zijn Woord tot onze beschikking hebben, inclusief de twaalf profeten met alle lessen die we van hen kunnen leren.
VERMIJD GEWELD IN JE DOEN EN LATEN
13. Welk andere probleem wordt in Micha 6:12 belicht?
13 Micha 6:12 vertelt ons dat één manier waarop Gods volk in de oudheid anderen slecht behandelde, was dat ze ’leugen spraken en dat hun tong bedrieglijk was in hun mond’. Maar dat vers maakt nog een ernstig gebrek duidelijk. Het zegt dat de rijken, de welgestelden, ’vol gewelddaad waren geworden’. Hoe moeten we dat begrijpen, en wat kunnen we eruit leren?
14, 15. Wat voor reputatie hadden de naties rondom Gods volk met betrekking tot geweld?
14 Sta eens stil bij de reputatie van enkele naties rondom Gods volk. In het noordoosten lag Assyrië met zijn hoofdstad Ninevé, waarover Nahum schreef: „Wee de stad van bloedvergieten. Ze is geheel vervuld van bedrog en van roof. De prooi wijkt niet van haar!” (Nahum 3:1) De Assyriërs stonden erom bekend dat ze agressief oorlog voerden en krijgsgevangenen wreed behandelden — sommige gevangenen werden levend verbrand of gevild, en andere werden blind gemaakt of hun neus, oren of vingers werden afgesneden. Het boek Goden, graven en geleerden zegt: „Nineve werd in het geheugen der mensen gegrift door vrijwel niets anders dan moord, plundering, onderdrukking, schending van zwakkeren, oorlog en allerlei verschrikkingen.” Het boek Jona bevat de woorden van een ooggetuige van (en misschien wel deelnemer aan) dat geweld. Na het horen van Jona’s boodschap zei de koning van Ninevé over zijn volk: „Laten zij zich met zakken bedekken, mens en huisdier; en laten zij uit alle macht tot God roepen en zich afkeren, een ieder van zijn slechte weg en van het geweld dat aan hun handen kleefde.” — Jona 3:6-8.b
15 Niet alleen in Assyrië werd grof geweld gepleegd. Edom, ten zuidoosten van Juda, zou ook gestraft worden. Waarom? „Wat Edom aangaat, een wildernis van een verlaten woestenij zal het worden, wegens de geweldpleging tegenover de zonen van Juda, in wier land zij onschuldig bloed hebben vergoten” (Joël 3:19). Namen de Edomieten die waarschuwing ter harte en hielden ze op met het plegen van geweld? Zo’n twee eeuwen later schreef Obadja: „Uw sterke mannen moeten verschrikt worden, o Teman [een Edomitische stad], . . . Vanwege de gewelddaad tegenover uw broeder Jakob . . . zult [gij] tot onbepaalde tijd afgesneden moeten worden” (Obadja 9, 10). Maar hoe stond het met Gods volk?
16. In welk probleem dat in hun tijd bestond, geven Amos en Habakuk ons inzicht?
16 Amos zegt iets over de situatie in Samaria, de hoofdstad van het noordelijke koninkrijk: „’Ziet de vele ongeregeldheden in haar midden en de gevallen van afzetterij in haar. En zij hebben dat wat recht is niet weten te doen,’ is de uitspraak van Jehovah, ’degenen die geweldpleging en gewelddadige plundering opstapelen’” (Amos 3:9, 10). Je zou kunnen denken dat het in Juda, waar Jehovah’s tempel stond, anders was. Maar Habakuk, die in Juda woonde, vroeg aan God: „Hoe lang zal ik tot u roepen om hulp tegen geweld, zonder dat gij redt? Waarom doet gij mij het schadelijke zien, en blijft gij niets dan moeite aanzien? En waarom zijn gewelddadige plundering en geweld voor mijn ogen?” — Habakuk 1:2, 3; 2:12.
17. Hoe zou zich onder Gods volk een neiging tot geweld ontwikkeld kunnen hebben?
17 Zou het kunnen zijn dat geweld algemeen werd onder Gods volk omdat ze zich lieten beïnvloeden door de houding die Assyrië, Edom en andere naties tegenover geweld hadden? Salomo had voor die mogelijkheid gewaarschuwd: „Word niet afgunstig op de man van geweld, en kies geen enkele van zijn wegen” (Spreuken 3:31; 24:1). Later zei Jeremia onomwonden: „Dit heeft Jehovah gezegd: ’Leert volstrekt niet de weg der natiën.’” — Jeremia 10:2; Deuteronomium 18:9.
18, 19. (a) Als Habakuk nu leefde, wat zou hij dan van de tegenwoordige uitingen van geweld vinden? (b) Wat vind jij van het geweld in onze tijd?
18 Als Habakuk nu leefde, zou hij dan niet schrikken van het geweld in onze tijd? Velen worden al vanaf hun jeugd aan een overdosis geweld blootgesteld. Jongens en meisjes gaan helemaal op in tekenfilms waarin geweld een belangrijke plaats inneemt — de ene figuur probeert de andere in elkaar te slaan, op te blazen of op een andere manier te vernietigen. Al snel gaan veel jongeren over op computergames, die ze winnen door tegenstanders dood te schieten, te laten exploderen of in de grond te stampen. ’Dat zijn maar spelletjes’, werpen sommigen misschien tegen. Toch krijgt iemand die op een computer of in een speelhal gewelddadige games speelt, een overdosis geweld, en dat heeft invloed op zijn houding en zijn reacties. De geïnspireerde raad is beslist waar: „Een man van geweld zal zijn naaste verleiden en doet hem stellig gaan op een weg die niet goed is”! — Spreuken 16:29.
19 Habakuk was gedwongen niets dan moeite en het ’geweld voor zijn ogen’ te blijven aanzien, maar het deed hem verdriet. Je zou je kunnen afvragen: Zou hij zich op zijn gemak voelen als hij naast me zat en naar de tv-programma’s keek waar ik geregeld naar kijk? Vraag je ook af: Zou hij er tijd voor maken om als toeschouwer naar zogenoemde sportevenementen te gaan die qua opzet gewelddadig zijn en waarbij de spelers zelfs een beschermende uitrusting dragen zoals de vroegere gladiatoren die hadden? Bij bepaalde sporten zijn het juist de gewelddadige confrontaties op het veld of tussen uitzinnige supporters die velen spannend vinden. In sommige culturen kijken velen naar gewelddadige films en video’s over oorlog of vechtsporten. Dat wordt misschien verontschuldigd als geschiedenis of als een weergave van het culturele verleden van het land, maar maakt dat het geweld aanvaardbaarder? — Spreuken 4:17.
20. Over welke vorm van geweld gaf Maleachi Jehovah’s mening?
20 Maleachi brengt een daarmee samenhangend aspect ter sprake als hij Jehovah’s kijk duidelijk maakt op de bedrieglijke handelwijze van sommige joden tegenover hun vrouw. „’Hij heeft echtscheiding gehaat’, heeft Jehovah, de God van Israël, gezegd; ’en degene die zijn kleed met gewelddaad overdekt heeft’” (Maleachi 2:16). Het Hebreeuws dat is vertaald met „zijn kleed met gewelddaad overdekt heeft” wordt op verschillende manieren opgevat. Sommige geleerden nemen aan dat het betekent dat iemand bloed op zijn kleding krijgt als hij een ander gewelddadig aanvalt. Hoe het ook zij, Maleachi keurde mishandeling van de huwelijkspartner ronduit af. Hij bracht het onderwerp huiselijk geweld ter sprake en maakte duidelijk dat God het veroordeelt.
21. In welke situaties moeten christenen geweld vermijden?
21 Fysiek of verbaal geweld in de beslotenheid van het huis van een christen is net zomin te verontschuldigen als geweld in het openbaar; God ziet beide (Prediker 5:8). Hoewel Maleachi op geweld van een man tegen zijn vrouw doelde, staat er niets in de bijbel dat geweld minder laakbaar maakt als een man zijn kinderen of zijn bejaarde ouders mishandelt. Evenmin is het te rechtvaardigen als een vrouw gewelddadig is tegenover haar man, kinderen of ouders. Het is waar dat er in een gezin van onvolmaakte mensen spanningen kunnen rijzen, die tot ergernis en soms tot boosheid leiden. Toch geeft de bijbel ons de raad: „Weest toornig en zondigt toch niet; laat de zon niet ondergaan terwijl gij in een geërgerde stemming verkeert.” — Efeziërs 4:26; 6:4; Psalm 4:4; Kolossenzen 3:19.
22. Hoe weten we dat het mogelijk is om niet gewelddadig te zijn ook al zijn velen om ons heen dat wel?
22 Sommigen proberen hun gewelddadige gedrag misschien te verontschuldigen door te zeggen: ’Ik ben zo omdat ik in een gewelddadig gezin ben opgegroeid’, of: ’Mensen uit mijn streek of mijn cultuur zijn nu eenmaal sneller geïrriteerd en opvliegender.’ Maar toen Micha veroordelend sprak over ’rijken die vol gewelddaad waren geworden’, liet hij niet doorschemeren dat ze het niet konden helpen omdat ze te midden van geweld waren opgegroeid (Micha 6:12). Noach leefde in een wereld die „met geweldpleging vervuld” was, en zijn zonen groeiden erin op. Namen ze dat gewelddadige gedrag over? Absoluut niet! „Noach vond gunst in de ogen van Jehovah” en zijn zonen volgden hem na en overleefden de Vloed. — Genesis 6:8, 11-13; Psalm 11:5.
23, 24. (a) Wat helpt ons het te vermijden als gewelddadige mensen bekend te staan? (b) Hoe denkt Jehovah over mensen die met anderen omgaan zoals hij dat wil?
23 Wereldwijd staan Jehovah’s Getuigen erom bekend dat ze niet gewelddadig zijn maar vredelievend. Ze respecteren en gehoorzamen caesars wetten tegen geweld (Romeinen 13:1-4). Ze hebben ’hun zwaarden tot ploegscharen gesmeed’ en spannen zich in om vrede na te streven (Jesaja 2:4). Ze doen hun best om „de nieuwe persoonlijkheid” aan te doen, die een hulp vormt om geweld te vermijden (Efeziërs 4:22-26). En ze zien het goede voorbeeld van ouderlingen, die „niet iemand [mogen zijn] die slaat”, ook niet met woorden. — 1 Timotheüs 3:3; Titus 1:7.
24 We kunnen — en moeten — dus met anderen omgaan zoals God dat wil. Hosea zegt: „Wie is wijs, dat hij deze dingen begrijpt? Beleidvol, dat hij ze weet? Want de wegen van Jehovah zijn recht, en het zijn de rechtvaardigen die ze zullen bewandelen.” — Hosea 14:9.
a Over de uitdrukking ’aan de overtreding voorbijgaan’ zegt een geleerde dat deze Hebreeuwse metafoor is „ontleend aan het gedrag van een reiziger die voorbijgaat zonder een voorwerp op te merken waaraan hij geen aandacht wil schenken. Het denkbeeld dat erdoor wordt overgedragen is niet dat God zonde niet opmerkt, . . . maar dat hij er in bijzondere gevallen geen nota van neemt met het oog op straf; dat hij niet straft, maar vergeeft.”
b Zo’n 35 kilometer ten zuidoosten van Ninevé lag Kalah (Nimrud), dat door Assurnasirpal werd herbouwd. In het British Museum zijn muurpanelen uit Kalah te zien, waarover we lezen: „Assurnasirpal verheelde geen detail van de wreedheid en beestachtigheid waarmee zijn veldtochten gepaard gingen. Gevangenen werden aan palen gehangen of op staken gespietst op de muren van belegerde steden . . .; jonge mannen en meisjes werden levend gevild.” — Graven in bijbelse bodem.