HOOFDSTUK TWAALF
„Blijf er vol verwachting naar uitzien”
1, 2. (a) Welke vragen zou je jezelf kunnen stellen? (b) In wat voor situatie leefden sommigen van de twaalf profeten, en welke houding had Micha?
HOE lang wacht je al op Jehovah’s dag, waarop de aarde van alle goddeloosheid zal worden bevrijd? Hoe lang ben je bereid erop te wachten? Wat voor houding heb je in de tussentijd, en hoe is die van invloed op je manier van leven? Het is duidelijk dat je niet hetzelfde zult antwoorden als kerkgangers die gewoon leven zoals ze willen en die verwachten naar de hemel te gaan.
2 Terwijl je op die grote dag wacht, kunnen de boeken van de twaalf profeten een belangrijke hulp zijn. Veel van die profeten leefden in een tijd waarin een rechterlijk ingrijpen van God voor de deur stond. Micha bijvoorbeeld diende in de tijd waarin de bestraffing van Samaria door de Assyriërs in 740 v.G.T. naderde. (Zie de tijdbalk op blz. 20 en 21.) Enige tijd later, maar net zo zeker, zou de dag van Jehovah tegen Juda komen. Micha wist niet precies wanneer God zou optreden. Maar concludeerde hij daarom dat hij met zijn armen over elkaar moest gaan zitten, in de hoop dat God snel zou ingrijpen? Micha zegt er dit over: „Wat mij aangaat, naar Jehovah zal ik blijven uitzien. Ik wil van een wachtende houding jegens de God van mijn redding blijk geven. Mijn God zal mij horen” (Micha 7:7). Micha was dus vol vertrouwen in wat komen ging, net als een actieve wachter op een wachttoren. — 2 Samuël 18:24-27; Micha 1:3, 4.
3. Van welke zienswijze gaven Habakuk en Zefanja blijk, met de verwoesting van Jeruzalem in het vooruitzicht?
3 Zoek nu op de tijdbalk eens naar Zefanja en Habakuk. Je ziet dat deze twee werkzaam waren in een periode die dichter bij de verwoesting van Jeruzalem in 607 v.G.T. lag. Toch wisten ze niet of Gods oordeelsvoltrekking vlak voor de deur stond of nog tientallen jaren op zich zou laten wachten (Habakuk 1:2; Zefanja 1:7, 14-18). Zefanja schreef: „’Blijft mij verwachten,’ is de uitspraak van Jehovah, ’tot de dag dat ik opsta tot de buit, want mijn rechterlijke beslissing is . . . mijn openlijke veroordeling [over hen] uit te storten, heel mijn brandende toorn’” (Zefanja 3:8). En wat valt er te zeggen over Habakuk, die kort na Zefanja leefde? Habakuk schreef: „Het visioen is nog voor de bestemde tijd, en het blijft voorthijgen naar het einde, en het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen.” — Habakuk 2:3.
4. Onder wat voor omstandigheden profeteerden Zefanja en Habakuk, en met wat voor houding?
4 De context van de uitspraken in Zefanja 3:8 en Habakuk 2:3 is veelzeggend. In een tijd waarin bepaalde joden zeiden: „Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen”, verkondigde Zefanja „de dag van Jehovah’s toorn”. Op die dag zouden zowel vijandige naties als eigenzinnige joden met Gods misnoegen kennismaken (Zefanja 1:4, 12; 2:2, 4, 13; 3:3, 4). Denk je dat Zefanja bang was voor Gods openlijke veroordeling en toorn? Integendeel, hij moest Jehovah ’blijven verwachten’. En Habakuk?, vraag je je misschien af. Ook hij moest ’er vol verwachting naar blijven uitzien’. Uiteraard stonden Zefanja en Habakuk niet onverschillig tegenover wat er ging gebeuren; ze leefden niet gewoon verder alsof ze dachten dat er nooit een verandering zou komen (Habakuk 3:16; 2 Petrus 3:4). Maar zoals al is opgemerkt, is er iets belangrijks dat voor deze beide profeten gold: ze moesten ’er vol verwachting naar blijven uitzien’. En zoals je weet, werd wat die twee profeten verwachtten in 607 v.G.T. een historisch feit. Het bleek dus verstandig te zijn geweest dat ze ’er vol verwachting naar bleven uitzien’.
5, 6. Wat voor houding moeten we hebben nu we weten hoe ver de vervulling van Gods voornemen al gevorderd is?
5 Je kunt er net zo zeker van zijn dat „de dag van Jehovah’s toorn” over het huidige samenstel van dingen zal komen; het zal gebeuren, daar kunnen we op vertrouwen. Natuurlijk twijfel je daar ook niet aan. Net als Zefanja en Habakuk weet je niet precies wanneer die dag zal komen (Markus 13:32). Maar hij zal komen, en de vervulling van bijbelprofetieën in onze tijd is een krachtige aanwijzing dat het niet lang meer zal duren. Wat Jehovah die profeten op het hart drukte, is dus ook op jou van toepassing: „Blijf er vol verwachting naar uitzien.” En denk aan deze absolute waarheid: onze God is de enige die „handelt ten behoeve van degene die hem blijft verwachten”. — Jesaja 64:4.
6 Je kunt de juiste verwachtingsvolle houding aan de dag leggen door uit je daden te laten blijken dat je ervan overtuigd bent dat „de dag van Jehovah’s toorn” precies op tijd zal komen. Dat je daarvan overtuigd bent en dat uit je daden laat blijken, is in overeenstemming met wat Jezus zei. Hij spoorde de apostelen en alle andere gezalfde christenen aan: „Houdt uw lendenen omgord en uw lampen brandend, en weest als mensen die op hun meester wachten . . . Gelukkig zijn de slaven die de meester bij zijn aankomst wakend vindt! Voorwaar, ik zeg u: Hij zal zich omgorden en hen aan tafel doen aanliggen en zal langskomen en hen bedienen” (Lukas 12:35-37). Uit een juiste wachtende houding blijkt dus vertrouwen dat Jehovah’s grote dag geen moment later zal komen dan hij zich heeft voorgenomen.
„VOL VERWACHTING” EN „GEREED”
7, 8. (a) Waar heeft Gods geduld toe geleid? (b) Tot welke houding spoort Petrus ons aan?
7 Gods hedendaagse dienstknechten waren al „vol verwachting” voordat Gods koninkrijk in 1914 in de hemel werd opgericht en zijn dat sindsdien voortdurend geweest. Dat wil absoluut niet zeggen dat ze passief afwachtten. Integendeel, ze zijn actief gebleven in het getuigeniswerk dat God hun heeft toegewezen (Handelingen 1:8). Maar denk hier eens over na: Als de grote dag van Jehovah in 1914 was gekomen, hoe zou jij er dan voor hebben gestaan? En als die dag veertig jaar geleden was gekomen? Was je toen iemand met „heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding”? (2 Petrus 3:11) En je gezinsleden die Getuigen zijn of je dierbare vrienden in de gemeente? Het is duidelijk dat deze periode van ’vol verwachting uitzien’ voor jou en vele anderen de weg tot redding heeft geopend, zoals 2 Petrus 3:9 laat zien. Doordat Jehovah niet onmiddellijk na de oprichting van het Koninkrijk het hele goddeloze stelsel heeft vernietigd, hebben velen berouw kunnen tonen, net zoals de Ninevieten berouw konden tonen en gespaard werden. Wij allemaal hebben reden om in te stemmen met de woorden van de apostel Petrus: „Beschouwt . . . het geduld van onze Heer als redding” (2 Petrus 3:15). En deze periode maakt het nog steeds mogelijk dat mensen berouw tonen of veranderingen in hun leven en hun denkwijze aanbrengen.
8 Natuurlijk zou een christen zich minder betrokken kunnen voelen bij de situatie in de dagen van Micha, Zefanja en Habakuk. ’Het is tenslotte al zo lang geleden!’, zou hij kunnen zeggen. Maar wat kunnen we ervan leren? We hebben al gesproken over Petrus’ raad dat christenen mensen met „heilige gedragingen en daden van godvruchtige toewijding” moeten zijn. Meteen na die woorden beklemtoonde Petrus nog een noodzaak — dat we ’de tegenwoordigheid van de dag van Jehovah moeten verwachten en goed in gedachte moeten houden’ (2 Petrus 3:11, 12). We moeten die dag dus ’goed in gedachte houden’ en ’er vol verwachting naar uitzien’.
9. Waarom is het passend dat we ’naar Jehovah blijven uitzien’?
9 Of we Jehovah nu pas een paar jaar of al vele tientallen jaren dienen, de vraag is: blijven we ’naar Jehovah uitzien en geven we van een wachtende houding blijk’, net als Micha? (Romeinen 13:11) Natuurlijk willen we als mensen graag weten wanneer het einde komt en hoeveel tijd er nog rest voordat dat gebeurt. Maar we weten het gewoon niet. Denk aan Jezus’ woorden: ’Indien de heer des huizes had geweten in welke nachtwake de dief zou komen, zou hij wakker zijn gebleven en niet in zijn huis hebben laten inbreken. Toont ook gij u daarom gereed, want de Zoon des mensen komt op een uur waarvan gij het niet hebt gedacht.’ — Mattheüs 24:43, 44.
10. Wat kun je van het leven en de zienswijze van de apostel Johannes leren?
10 Wat Jezus zei, lijkt heel erg op wat Micha, Zefanja en Habakuk schreven. Toch was deze opmerking van Jezus niet bedoeld voor mensen in de oudheid, maar voor zijn volgelingen, voor ons. Veel toegewijde christenen hebben Jezus’ raad echt opgevolgd; ze ’toonden zich gereed’ en bleven vol verwachting naar die dag uitzien. De apostel Johannes was hier een goed voorbeeld van. Hij was een van de vier die Jezus op de Olijfberg naar het besluit van het samenstel van dingen vroegen (Mattheüs 24:3; Markus 13:3, 4). Dat was in 33 G.T., maar Johannes kon niet naar een tijdbalk kijken om te zien hoe snel het zou komen. Ga nu in gedachten eens zestig jaar verder in de tijd. Johannes was oud geworden, maar hij was het niet moe geworden en was vol verwachting naar die dag blijven uitzien. Toen hij Jezus hoorde zeggen: „Ja, ik kom vlug”, antwoordde hij dan ook: „Amen! Kom, Heer Jezus.” Johannes had geen spijt van de manier waarop hij zijn leven had besteed. Hij was ervan overtuigd dat als Jehovah het oordeel voltrekt, hij ook ieder naar zijn werken zal belonen (Openbaring 22:12, 20). Ongeacht wanneer dat oordeel zou komen, Johannes wilde „gereed” zijn, zoals de Heer Jezus had aangeraden. Denk jij er net zo over?
„VOL VERWACHTING” OF „VERZADIGD”?
11. Hoe waren de mensen in de tijd van Micha en Hosea anders dan zij?
11 We kunnen nog iets leren van de profeten die in een periode leefden waarin de voltrekking van Jehovah’s oordeel, eerst tegen Israël en daarna tegen Juda, naderde. Terwijl Micha ’naar Jehovah bleef uitzien en van een wachtende houding blijk gaf’, deden velen om hem heen dat niet. Ze werden mensen die ’het goede haatten en het kwade liefhadden’. Micha waarschuwde dat als ze niet zouden veranderen, ze ’tot Jehovah konden roepen om hulp, maar hij hen niet zou antwoorden’ (Micha 3:2, 4; 7:7). Micha’s tijdgenoot Hosea gebruikte landbouwtermen toen hij de mensen in het noordelijke koninkrijk Israël op het hart drukte: „Zaait voor uzelf in rechtvaardigheid; oogst in overeenstemming met liefderijke goedheid. Bewerkt voor uzelf bebouwbaar land, wanneer er tijd is om Jehovah te zoeken.” Toch wilden de meesten niet luisteren. Ze ’ploegden goddeloosheid’, en dus oogstten ze onrechtvaardigheid (Hosea 10:12, 13). Ze vergoelijkten corrupte praktijken of deden er zelf aan mee, en ze ’vertrouwden op hun eigen weg’ in plaats van op Jehovah’s weg. Sommigen in deze tijd zouden zich kunnen afvragen: Hoe heeft dat kunnen gebeuren met ware aanbidders die in het Beloofde Land woonden? Hosea maakte duidelijk dat hun probleem gelegen was in een houding waar wij voor moeten oppassen als we vol verwachting naar Jehovah’s grote dag willen blijven uitzien, namelijk dat we een comfortabel leven gaan leiden en „verzadigd” raken.
12. (a) Op welke slechte ontwikkeling onder de Israëlieten wees Hosea vóór 740 v.G.T.? (b) Waaruit bleek dat de mensen „verzadigd” raakten?
12 Nadat Gods volk het Beloofde Land, een land vloeiende van melk en honing, was binnengegaan, genoten ze veel voorspoed. Wat voor uitwerking had dat op hen? Hosea bracht Jehovah’s woorden over: „Overeenkomstig hun weide geraakten zij ook verzadigd. Zij werden verzadigd en hun hart ging zich verheffen. Daarom vergaten zij mij” (Hosea 13:6). Eeuwen daarvoor had God zijn volk juist voor dat gevaar gewaarschuwd (Deuteronomium 8:11-14; 32:15). Toch waren de Israëlieten er tegen de tijd van Hosea en Amos aan ten prooi gevallen — ’ze waren verzadigd geraakt’. Amos geeft ons specifieke details. Hij merkt op dat velen hun huis luxueus hadden ingericht, en sommige gezinnen hadden zelfs een tweede huis. Ze aten het beste voedsel, dronken voortreffelijke wijn uit exclusieve schalen en brachten „de meest uitgelezen oliën” op hun huid aan, misschien als een geparfumeerd schoonheidsmiddel (Amos 3:12, 15; 6:4-6). Je zult begrijpen dat geen van die aspecten van het leven op zich verkeerd was, maar het was duidelijk wel verkeerd er te veel belang aan te hechten.
13. Welke fundamentele tekortkoming hadden de Israëlieten, of ze nu rijk waren of niet?
13 Natuurlijk werd niet iedereen in het noordelijke koninkrijk rijk en „verzadigd”. Sommigen waren arm en konden maar met moeite in hun levensonderhoud voorzien en hun gezin te eten geven (Amos 2:6; 4:1; 8:4-6). In deze tijd is het in veel delen van de wereld net zo. Was Gods raad in Hosea 13:6 zelfs op de armen in het oude Israël van toepassing, en geldt het ook voor deze tijd? Ja zeker. Jehovah maakte duidelijk dat of een ware aanbidder nu rijk is of niet, hij ervoor moet oppassen zo veel aandacht te krijgen voor de materiële aspecten van het leven dat hij ’God vergeet’. — Lukas 12:22-30.
14. Waarom is het goed dat we erover nadenken of we nog steeds „vol verwachting” zijn?
14 Omdat we in een tijd leven waarin we kunnen terugkijken op heel veel bijbelprofetieën die in vervulling zijn gegaan, hebben we extra redenen om waakzaam, gereed en „vol verwachting” te zijn. Maar als we nu al een tijd, misschien al tientallen jaren, wachten? We hebben ons ingespannen in de bediening en hebben persoonlijke beslissingen genomen waaruit bleek dat we ervan overtuigd waren dat Jehovah’s dag niet ver weg was. Maar die dag is nog niet gekomen. Zien we er desondanks nog altijd vol verwachting naar uit? Of, heel persoonlijk gesteld: heb ik nog steeds een vurig gevoel van verwachting, of is het behoorlijk afgekoeld? — Openbaring 2:4.
15. Wat zouden enkele aanwijzingen kunnen zijn dat ons gevoel van verwachting niet meer zo vurig is?
15 We zouden dat op veel manieren kunnen onderzoeken, maar waarom zouden we niet de aspecten gebruiken uit Amos’ beschrijving van mensen in zijn tijd die ’verzadigd raakten’? Terwijl we dat doen, kunnen we nagaan of we bij onszelf een neiging ontdekken om ’verzadigd te raken’. Een christen die er in zijn denken en doen altijd blijk van heeft gegeven „vol verwachting” te zijn, zou kunnen gaan streven naar een luxere woning of auto, de allernieuwste kledingstijl, dure cosmetica en juwelen, of uitgelezen wijn en overdadig eten. De bijbel suggereert nergens dat we asceten moeten zijn en ons alle normale genoegens moeten ontzeggen. Iemand die hard werkt, dient ’te eten en inderdaad te drinken en het goede te zien voor al zijn harde werk’ (Prediker 3:13). Maar het gevaar bestaat dat een christen steeds meer aandacht krijgt voor eten en drinken en voor zijn uiterlijk (1 Petrus 3:3). Jezus merkte op dat dit met sommige gezalfden in Klein-Azië was gebeurd, wat bewijst dat het een gevaar is voor christenen (Openbaring 3:14-17). Is er met ons iets soortgelijks gebeurd? Raken we „verzadigd”, misschien doordat we helemaal in beslag worden genomen door materiële dingen? Is ons gevoel van verwachting niet meer zo vurig? — Romeinen 8:5-8.
16. Waarom zou het niet in het belang van onze kinderen zijn hen ertoe aan te moedigen naar een ’verzadigde’ levenswijze te streven?
16 Als we niet meer zo vol verwachting naar Jehovah’s grote dag uitzien, zou dat zich kunnen uiten in de raad die we aan onze kinderen of aan anderen geven. Een christen zou bij zichzelf kunnen denken: Ik heb ervoor gekozen geen hoger onderwijs te volgen en geen carrière te maken omdat ik dacht dat het einde heel dichtbij was. Maar nu wil ik er zeker van zijn dat mijn kinderen een opleiding krijgen waardoor ze een comfortabel leven kunnen leiden. Misschien hadden sommigen in Hosea’s tijd dezelfde gedachten. Als dat zo was, zou hun ouderlijke raad waarin een ’verzadigde’ leefstijl centraal stond, dan in het belang van hun kinderen zijn geweest? En als kinderen in die tijd inderdaad een „verzadigd”, comfortabel leven hadden geleid, hoe zouden ze er dan in 740 v.G.T. voor hebben gestaan, toen Samaria door de Assyriërs werd verwoest? — Hosea 13:16; Zefanja 1:12, 13.
LEEF MET GOEDGEFUNDEERDE VERWACHTINGEN
17. In welk opzicht dienen we Micha na te volgen?
17 Net als ware aanbidders in de oudheid kunnen we ervan overtuigd zijn dat Gods beloften op tijd, op zijn vastgestelde tijd, vervuld zullen worden (Jozua 23:14). De profeet Micha was zo verstandig van een wachtende houding jegens de God van zijn redding blijk te geven. Terugblikkend in het verleden kunnen we zien hoe dicht Micha bij de tijd leefde waarin Samaria werd veroverd. Hoe staat het met ons en de tijd waarin wij leven? Als we op ons leven terugkijken, is het dan duidelijk dat we verstandige keuzes hebben gemaakt, bijvoorbeeld ten aanzien van een wereldse carrière, onze leefstijl en de volletijddienst? Natuurlijk weten we „die dag en dat uur” niet (Mattheüs 24:36-42). Maar het lijdt geen twijfel dat we er verstandig aan doen een houding als die van Micha aan te kweken en ernaar te handelen. En wanneer Micha met leven in een hersteld aards paradijs wordt beloond, zal hij heel blij zijn te horen dat wij profijt hebben gehad van zijn profetische boodschap en zijn getrouwe voorbeeld! We zullen er een levend bewijs van zijn geworden dat Jehovah de God van redding is!
18, 19. (a) Op welke komende catastrofe wees Obadja? (b) Hoe gaf Obadja Israël hoop?
18 Ons vertrouwen is stevig gefundeerd. Denk bijvoorbeeld aan het korte profetische boek Obadja. Dat ging over Edom; het maakte Jehovah’s oordeel bekend tegen de Edomieten, die hun „broeder”, Israël, slecht hadden behandeld (Obadja 12). De voorzegde verwoesting vond inderdaad plaats, zoals we in hoofdstuk 10 van dit boek hebben besproken. De Babyloniërs onder Nabonidus veroverden Edom in het midden van de zesde eeuw v.G.T., en Edom hield als natie op te bestaan. Maar er staat nog een belangrijke gedachte in Obadja’s boodschap, een gedachte die verband houdt met de vraag of we naar Jehovah’s grote dag blijven uitzien.
19 Zoals je weet, had de vijandige natie (Babylon) waardoor Edom werd verwoest, ook Gods bestraffing van zijn ontrouwe volk ten uitvoer gebracht. In 607 v.G.T. verwoestten de Babyloniërs Jeruzalem en voerden de joden in ballingschap. Het land werd een verlaten woestenij. Was dat het einde van het verhaal? Nee. Via Obadja voorzei Jehovah dat de Israëlieten hun land weer in bezit zouden nemen. In Obadja 17 kun je deze aanmoedigende belofte lezen: „Op de berg Sion zullen de ontkomenen blijken te zijn, en die moet iets heiligs worden; en het huis van Jakob moet de dingen in bezit nemen die zij moeten bezitten.”
20, 21. Waarom dient Obadja 17 vertroostend voor ons te zijn?
20 De geschiedenis bevestigt dat wat Jehovah via Obadja zei, inderdaad is uitgekomen. God had het voorzegd, en het gebeurde. In 537 v.G.T. keerden duizenden ballingen uit Juda en Israël naar hun land terug. Met Jehovah’s zegen veranderden ze een woestenij in een weelderig paradijs. Je hebt in Jesaja 11:6-9 en 35:1-7 profetieën over die schitterende transformatie gelezen. Het allerbelangrijkste was dat de ware aanbidding werd hersteld, met als centrum een herbouwde tempel van Jehovah. Obadja 17 is dus een van de vele bewijzen dat Jehovah’s beloften betrouwbaar zijn. Ze worden altijd vervuld.
21 Obadja besloot zijn profetie met de nadrukkelijke woorden: „Het koningschap moet van Jehovah worden” (Obadja 21). Vertrouwend op die belofte kun je uitzien naar de schitterende tijd waarin Jehovah via Jezus Christus zal regeren zonder dat er ook maar ergens in het universum, met inbegrip van onze planeet, enig verzet zal zijn. Of je nog maar kort of al vele tientallen jaren vol verwachting naar Jehovah’s grote dag met al zijn zegeningen uitziet, je kunt er absoluut zeker van zijn dat die op de bijbel gebaseerde verwachtingen werkelijkheid zullen worden.
22. Waarom wil je van de zienswijze blijk geven die in Habakuk 2:3 en Micha 4:5 tot uiting komt?
22 Het is dus passend om Habakuks verzekering, die beslist op onze tijd van toepassing is, te herhalen: „Het visioen is nog voor de bestemde tijd, en het blijft voorthijgen naar het einde, en het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen” (Habakuk 2:3). Zelfs al zou het van menselijk standpunt uit bezien lijken of Jehovah’s grote dag op zich laat wachten, zijn dag zal precies op tijd komen. Dat belooft Jehovah ons. Personen die Jehovah al jaren dienen en zij die hem nog maar pas zijn gaan aanbidden, kunnen dus samen voorwaarts gaan met het vertrouwen dat in Micha 4:5 tot uiting komt: „Wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig.”