BLIKSEM
De plotseling optredende felle lichtflits als gevolg van een elektrische ontlading in de atmosfeer, ofwel tussen de wolken onderling, of tussen de wolken en de aarde. Dit begeleidende verschijnsel van onweer komt in Israël tijdens de regenperiodes in het voor- en najaar veelvuldig voor, en vooral in de koele maanden november en december kan men het bijzonder vaak waarnemen.
Daar Jehovah de Schepper is van de natuurkrachten die de bliksem voortbrengen, kan er gezegd worden dat hij de bron ervan is (Job 37:3, 11). Hij heeft de bliksem ook in zijn macht en heeft zich klaarblijkelijk hiervan alsook van soortgelijke middelen bediend om zijn dienstknechten van hun vijanden te verlossen en om zijn oordelen te voltrekken (2Sa 22:1, 15; Ps 18:14; 77:16-20; Za 9:14; vgl. Job 36:32; Ps 97:4; 144:6). Het is daarom passend dat bliksemstralen in verband worden gebracht met Gods troon (Opb 4:5; vgl. Opb 11:19) alsook met uitingen van goddelijke toorn (Opb 8:5; 16:18), en dat er in figuurlijke taal over bliksemstralen wordt gezegd dat ze de uitvoering van hun opdracht melden (Job 38:35). Bij de berg Sinaï begeleidden bliksemschichten de ontzag inboezemende natuurverschijnselen die een manifestatie van Gods tegenwoordigheid vormden. — Ex 19:16; 20:18.
Bliksem (Hebr.: ba·raqʹ) wordt in figuurlijke zin gebruikt om het glinsteren van gepolijst metaal af te beelden (De 32:41, vtn.; Ez 21:10, vtn.; Na 3:3; Hab 3:11). In Nahum 2:4 wordt met de woorden „als bliksemschichten blijven ze voortsnellen” hetzij op het schitteren van de vijandelijke strijdwagens op de straten van Nineve of op hun hoge snelheid gedoeld. Verder wordt het stralende aangezicht of uiterlijk van de engelen met de bliksem vergeleken. — Da 10:5, 6; Mt 28:2, 3; zie ook Ez 1:14.
Christus Jezus toonde aan dat zijn tegenwoordigheid net zomin verborgen zou blijven als men de bliksem zou kunnen verbergen, die „komt uit oostelijke streken en schijnt tot westelijke streken” (Mt 24:23-27; Lu 17:20-24). Bij een vroegere gelegenheid, toen de zeventig discipelen die Jezus had uitgezonden, terugkeerden met het bericht dat zelfs de demonen met gebruikmaking van zijn naam aan hen onderworpen werden, wees hij erop hoe zeker het was dat Satan in de toekomst uit de hemel geworpen zou worden, door te zeggen: „Ik zag Satan reeds als een bliksem uit de hemel gevallen.” — Lu 10:1, 17, 18.
In Lukas 11:36 heeft het Griekse woord voor bliksem (aʹstra·pe) betrekking op het licht of het schijnsel van een lamp.