Een boek waarop u kunt vertrouwen — Deel 2
Assyrië in de Bijbelse geschiedenis
Dit is deel twee van een serie van zeven artikelen in opeenvolgende uitgaven van „Ontwaakt!” over de zeven wereldmachten in de Bijbelse geschiedenis. Het doel ervan is te laten zien dat de Bijbel betrouwbaar en door God geïnspireerd is, en dat de boodschap erin hoop biedt op een eind aan het leed dat veroorzaakt wordt door de wrede overheersing van de ene mens over de andere.
MISSCHIEN joeg alleen al het horen van de naam Assyrië de mensen in het oude Midden-Oosten de stuipen op het lijf. Volgens de Bijbel vluchtte de profeet Jona in tegenovergestelde richting toen hij van God de opdracht kreeg een oordeelsboodschap bekend te maken in de Assyrische hoofdstad Ninevé (Jona 1:1-3). Dat kwam misschien door de angstaanjagende reputatie van de Assyriërs.
Betrouwbare geschiedenis
De Bijbelse profeet Nahum beschreef Ninevé als „het leeuwenhol” en „de stad van bloedvergieten”. Hij voegde eraan toe: „De prooi wijkt niet van haar! Er is het geluid van de zweep en het geluid van wielgeratel, en het galopperende paard en de opspringende wagen. De ruiter te paard, en de vlam van het zwaard, en het bliksemen van de speer, en het grote aantal verslagenen, en de geweldige massa lijken; en er komt geen eind aan de dode lichamen. Men blijft struikelen tussen hun dode lichamen” (Nahum 2:11; 3:1-3). Komt de wereldlijke geschiedenis overeen met de beschrijving die de Bijbel van het oude Assyrië geeft?
Het boek Light From the Ancient Past noemt Assyrië „de meedogenloze vechtmachine die opzettelijk angst aanjoeg en daardoor de schrik van zijn vijanden was”. De Assyrische koning Assurnasirpal II zei pochend over zijn behandeling van vijanden:
„Ik bouwde een zuil recht tegenover zijn stadspoort en stroopte alle aanvoerders van de opstand de huid af, en ik bekleedde de zuil met hun huid; enkelen metselde ik in de zuil in, enkelen hing ik aan palen aan de zuil op, (...) en ik sneed de hofbeambten, de koninklijke beambten die in opstand waren gekomen, de ledematen af. (...) Vele gevangenen uit hun midden verbrandde ik met vuur, en velen nam ik levend gevangen.” Bij archeologische opgravingen van Assyrische koninklijke paleizen zijn muren aangetroffen die waren versierd met afbeeldingen van de afgrijselijke behandeling die gevangenen kregen.
In het jaar 740 voor onze jaartelling veroverde Assyrië de hoofdstad van het noordelijke koninkrijk Israël, Samaria, en voerde de inwoners ervan in ballingschap weg. Acht jaar later viel Assyrië Juda binnen (2 Koningen 18:13).a De Assyrische koning Sanherib legde de Judese koning Hizkia een schatting op van dertig talenten goud en driehonderd talenten zilver. Het Bijbelverslag zegt dat die schatting werd betaald. Desondanks stond Sanherib erop dat de hoofdstad van Juda, Jeruzalem, zich ook onvoorwaardelijk aan hem zou overgeven (2 Koningen 18:9-17, 28-31).
In Ninevé troffen archeologen in de annalen van Sanherib een verslag van dezelfde gebeurtenissen aan. In de tekst, die is aangebracht op een zeshoekig kleiprisma, pochte de Assyrische koning: „Wat betreft Hizkia van Juda, die zich niet onder mijn juk had gebogen: 46 van zijn versterkte steden, vestingen, en talloze kleine steden in hun omgeving, heb ik belegerd en veroverd (...) Hemzelf [Hizkia] heb ik als een vogel in een kooi in Jeruzalem, zijn residentie, opgesloten.” Sanherib zei vervolgens dat Hizkia hem „30 talenten goud, 800 talenten zilver, edelstenen, (...) [en] alle soort van kostbare schatten” stuurde, waarbij hij een hoger aantal talenten zilver noemde dan hij in werkelijkheid ontvangen had.
Merk op dat Sanherib niet beweert dat hij Jeruzalem veroverde. En hij zegt niets over de verpletterende nederlaag die zijn leger door ingrijpen van God leed. Volgens de Bijbel doodde Gods engel in één nacht 185.000 Assyrische soldaten (2 Koningen 19:35, 36). Professor Jack Finegan zei: „Gezien de algemene tendens tot roemen die uit de inscripties van de Assyrische koningen spreekt, is het echter nauwelijks te verwachten dat Sanherib zo’n nederlaag zou laten optekenen.”
Betrouwbare profetieën
Ongeveer honderd jaar voor de val van het Assyrische Rijk verklaarde de profeet Jesaja dat God die trotse veroveraars ter verantwoording zou roepen omdat ze zijn volk onbeschaamd behandeld hadden. „Ik [zal] afrekening (...) houden voor de vrucht van de onbeschaamdheid van het hart van de koning van Assyrië en voor de eigendunk van de hovaardigheid van zijn ogen”, zei Jehovah God (Jesaja 10:12). Bovendien voorzei Nahum dat Ninevé geplunderd zou worden, zijn poorten voor de vijand geopend zouden worden en de wachters zouden vluchten (Nahum 2:8, 9; 3:7, 13, 17, 19). De profeet Zefanja schreef dat de stad „een verlaten woestenij” zou worden (Zefanja 2:13-15).
Die profetieën over vernietiging gingen in 632 voor onze jaartelling in vervulling. Toen viel Ninevé voor de verenigde strijdkrachten van de Babyloniërs en de Meden, en daarmee vond het Assyrische Rijk een roemloos einde. Een Babylonische kroniek van die gebeurtenis zegt dat de overwinnaars „de grote buit van de stad en de tempel wegvoerden” en Ninevé „in een ruïneheuvel” veranderden. Tegenwoordig is de verlaten woestenij die ooit Ninevé was, te herkennen aan ruïneheuvels op de oostelijke oever van de Tigris, tegenover de stad Mosoel (Irak).
De verwoesting van Assyrië droeg ook bij aan de vervulling van nog een Bijbelse profetie. Eerder, in 740 voor onze jaartelling, voerde Assyrië het tienstammenrijk in ballingschap. Omstreeks dezelfde tijd voorzei Jesaja dat Jehovah ’de Assyriër zou verbreken’, ’hem zou vertreden’ en de Israëlieten naar hun vaderland zou terugbrengen. Jesaja schreef: „Het overblijfsel van zijn volk (...) dat zal overblijven uit Assyrië (...) zal hij [God] bijeenbrengen.” En dat is precies wat er zo’n tweehonderd jaar later gebeurde! — Jesaja 11:11, 12; 14:25.
Een belofte waarop u kunt vertrouwen
Lang voor de val van Ninevé, toen de Assyrische koningen hun vijanden nog schrik aanjoegen, voorzei Jesaja de komst van een heel ander soort heerser. Hij schreef: „Een kind is ons geboren, een zoon is ons gegeven; en de vorstelijke heerschappij zal op zijn schouder komen. En zijn naam zal worden genoemd (...) Vredevorst. Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn, op de troon van David en over zijn koninkrijk, om het stevig te bevestigen en om het te schragen door middel van gerechtigheid en door middel van rechtvaardigheid, van nu aan en tot onbepaalde tijd. Ja, de ijver van Jehovah der legerscharen zal dit doen” (Jesaja 9:6, 7).
De „Vredevorst”, Jezus Christus, zal over de hele aarde regeren. Psalm 72:7, 8 zegt: „In zijn dagen zal de rechtvaardige uitspruiten, en overvloed van vrede, totdat de maan niet meer is. En hij zal onderdanen hebben van zee tot zee en van de Rivier [de Eufraat] tot de einden der aarde.”
Jehovah God zal door middel van deze machtige „Vredevorst” de belofte in Psalm 46:8, 9 vervullen: „Komt, aanschouwt de activiteiten van Jehovah, hoe hij verbazingwekkende gebeurtenissen op de aarde heeft gesteld. Hij doet oorlogen ophouden tot het uiteinde der aarde. De boog verbreekt hij en hij slaat de speer werkelijk aan stukken; de wagens verbrandt hij in het vuur.”
Het Bijbelse onderwijsprogramma van Jehovah’s Getuigen is een voorbode van de vervulling van deze Bijbelprofetie. Het leert mensen, net zoals Jezus dat deed, hoe ze in vrede met elkaar moeten leven. God, en niet de mens, zal de profetie vervullen die in Jesaja 2:4 staat: „Zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen moeten smeden en hun speren tot snoeimessen. Natie zal tegen natie geen zwaard opheffen, ook zullen zij de oorlog niet meer leren.” In contrast daarmee wordt er wereldwijd jaarlijks een biljoen dollar aan militaire doeleinden uitgegeven!
De nauwkeurige geschiedenis en profetieën in de Bijbel maken het tot een uniek boek en bewijzen dat mensen die oprecht op zoek zijn naar de waarheid, er beslist vertrouwen in kunnen stellen. In het volgende artikel van deze serie zal aandacht worden besteed aan Babylon, de hoofdstad van het derde grote rijk in de geschiedenis van de Bijbel.
a Na de regering van koning Salomo werd de natie Israël, die uit twaalf stammen bestond, verdeeld: Juda en Benjamin vormden het zuidelijke koninkrijk en de andere tien stammen het noordelijke koninkrijk. Jeruzalem was de hoofdstad van het zuidelijke koninkrijk en Samaria de hoofdstad van het noordelijke koninkrijk.