Met God wandelen — Met de eeuwigheid voor ogen
„Wij . . . zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig.” — MICHA 4:5.
1. Waarom kan Jehovah de „Koning der eeuwigheid” worden genoemd?
JEHOVAH GOD heeft geen begin gehad. Hij wordt terecht „de Oude van Dagen” genoemd, aangezien zijn bestaan teruggaat tot het eindeloos verre verleden (Daniël 7:9, 13). Jehovah zal ook een eeuwige toekomst hebben. Hij alleen is de „Koning der eeuwigheid” (Openbaring 10:6; 15:3). En in zijn ogen zijn duizend jaren „slechts als de dag van gisteren wanneer die voorbijgegaan is, en als een wake in de nacht”. — Psalm 90:4.
2. (a) Wat is Gods voornemen met gehoorzame mensen? (b) Waarop dienen wij onze verwachtingen en plannen te concentreren?
2 Aangezien de Levengever eeuwig is, kon hij het eerste mensenpaar, Adam en Eva, het vooruitzicht bieden op eeuwig leven in het paradijs. Maar wegens ongehoorzaamheid verloor Adam het recht op eeuwig leven en droeg hij zonde en dood op zijn nakomelingen over (Romeinen 5:12). Toch werd Gods oorspronkelijke voornemen niet door Adams opstand verijdeld. Het is Jehovah’s wil dat gehoorzame mensen eeuwig leven, en hij zal zijn voornemen zonder mankeren ten uitvoer brengen (Jesaja 55:11). Hoe passend is het dan onze verwachtingen en plannen te concentreren op het dienen van Jehovah met de eeuwigheid voor ogen. Terwijl wij „de dag van Jehovah” goed in gedachte willen houden, is het van het allergrootste belang te bedenken dat het ons doel is voor eeuwig met God te wandelen. — 2 Petrus 3:12.
Jehovah treedt op zijn bestemde tijd handelend op
3. Hoe weten wij dat Jehovah een „bestemde tijd” heeft om zijn voornemens ten uitvoer te brengen?
3 Als personen die met God wandelen, hebben wij er intense belangstelling voor zijn wil ten uitvoer te brengen. Wij weten dat Jehovah de Grote Tijdbepaler is, en wij hebben het vaste vertrouwen dat hij nooit in gebreke blijft zijn voornemens op zijn bestemde tijd te vervullen. Toen bijvoorbeeld „de volledige tijdgrens was gekomen, zond God zijn Zoon uit” (Galaten 4:4). Tot de apostel Johannes werd gezegd dat er een „bestemde tijd” was voor de vervulling van de profetische dingen die hij in tekenen zag (Openbaring 1:1-3). Er is „de bestemde tijd om de doden te oordelen” (Openbaring 11:18). Meer dan 1900 jaar geleden werd de apostel Paulus ertoe geïnspireerd te zeggen dat God „een dag [heeft] vastgesteld waarop hij voornemens is de bewoonde aarde in rechtvaardigheid te oordelen”. — Handelingen 17:31.
4. Hoe weten wij dat Jehovah een eind aan dit goddeloze samenstel van dingen wil maken?
4 Jehovah zal een eind maken aan dit goddeloze samenstel van dingen, aangezien zijn naam in de hedendaagse wereld wordt gesmaad. De goddelozen hebben gebloeid (Psalm 92:7). Door hun woorden en daden beledigen zij God en het doet hem pijn te zien dat zijn dienstknechten worden beschimpt en vervolgd (Zacharia 2:8). Geen wonder dat Jehovah verordend heeft dat er spoedig een eind aan heel Satans organisatie gemaakt zal worden! God heeft precies bepaald wanneer dit zal gebeuren, en de vervulling van bijbelprofetieën maakt duidelijk dat wij nu in „de tijd van het einde” leven (Daniël 12:4). Weldra zal hij tot zegen van allen die hem liefhebben, handelend optreden.
5. Hoe bezagen Lot en Habakuk de toestanden om hen heen?
5 Jehovah’s dienstknechten uit het verleden hebben verlangend naar het einde van goddeloosheid uitgezien. De rechtvaardige Lot „[werd] zwaar gekweld . . . door het losbandig gedrag van de mensen die de wet trotseerden” (2 Petrus 2:7). Bedroefd over de toestanden om hem heen, smeekte de profeet Habakuk: „Hoe lang, o Jehovah, moet ik om hulp schreeuwen, zonder dat gij hoort? Hoe lang zal ik tot u roepen om hulp tegen geweld, zonder dat gij redt? Waarom doet gij mij het schadelijke zien, en blijft gij niets dan moeite aanzien? En waarom zijn gewelddadige plundering en geweld voor mijn ogen, en waarom ontstaat er ruzie, en waarom rijst er twist?” — Habakuk 1:2, 3.
6. Wat zei Jehovah als antwoord op het gebed van Habakuk, en wat kunnen wij hieruit leren?
6 Ten dele antwoordde Jehovah Habakuk in de volgende bewoordingen: „Het visioen is nog voor de bestemde tijd, en het blijft voorthijgen naar het einde, en het zal geen leugen vertellen. Zelfs al zou het op zich laten wachten, blijf er vol verwachting naar uitzien; want het zal zonder mankeren uitkomen. Het zal niet te laat komen” (Habakuk 2:3). Aldus maakte God bekend dat hij op „de bestemde tijd” zou handelen. Hoewel het zou kunnen lijken alsof er vertraging optreedt, zal Jehovah zijn voornemen zonder mankeren ten uitvoer brengen! — 2 Petrus 3:9.
Met niet-aflatende ijver dienen
7. Hoe verrichtte Jezus zijn activiteiten, hoewel hij niet precies wist wanneer Jehovah’s dag zou komen?
7 Moeten wij Jehovah’s precieze tijd weten wanneer gebeurtenissen zich zullen voordoen om ijverig met God te wandelen? Nee, dat hoeft niet. Beschouw eens enkele voorbeelden. Jezus zag vurig uit naar de tijd waarin Gods wil op aarde zoals in de hemel gedaan zou worden. Ja, Christus leerde zijn volgelingen bidden: „Onze Vader in de hemelen, uw naam worde geheiligd. Uw koninkrijk kome. Uw wil geschiede, gelijk in de hemel, zo ook op aarde” (Mattheüs 6:9, 10). Hoewel Jezus wist dat aan dit verzoek voldaan zou worden, wist hij niet het precieze tijdschema der dingen. In zijn grote profetie betreffende het einde van dit samenstel van dingen zei hij: „Van die dag en dat uur weet niemand iets af, noch de engelen der hemelen noch de Zoon, dan de Vader alleen” (Mattheüs 24:36). Aangezien Jezus Christus centraal staat in de verwezenlijking van Gods voornemens, zal hij rechtstreeks betrokken zijn bij de terechtstelling van de vijanden van zijn hemelse Vader. Toen Jezus echter op aarde was, wist zelfs hij niet wanneer God handelend zou optreden. Maakte dit hem minder ijverig in Jehovah’s dienst? Beslist niet! Toen zijn discipelen zagen hoe Jezus vol ijver de tempel reinigde, „herinnerden [zij] zich dat er geschreven staat: ’De ijver voor uw huis zal mij verteren’” (Johannes 2:17; Psalm 69:9). Jezus bleef zelf volop bezig met het werk waarvoor hij was uitgezonden, en hij verrichtte het met niet-aflatende ijver. Ook hij diende God met de eeuwigheid voor ogen.
8, 9. Wat kregen de discipelen te horen toen zij naar het herstel van het Koninkrijk vroegen, en hoe reageerden zij?
8 Dit kon ook van Christus’ discipelen worden gezegd. Jezus kwam vlak voor zijn hemelvaart met hen samen. Het verslag zegt: „Toen zij nu bijeengekomen waren, gingen zij hem vragen: ’Heer, herstelt gij in deze tijd het koninkrijk voor Israël?’” Net als hun Meester zagen zij reikhalzend uit naar de komst van het Koninkrijk. Toch antwoordde Jezus: „Het komt u niet toe kennis te verkrijgen van de tijden of tijdperken die de Vader onder zijn eigen rechtsmacht heeft gesteld, maar gij zult kracht ontvangen wanneer de heilige geest op u gekomen is, en gij zult getuigen van mij zijn zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde.” — Handelingen 1:6-8.
9 Er bestaat geen aanwijzing dat de discipelen door dit antwoord ontmoedigd waren. In plaats daarvan waren zij heel druk bezig met het predikingswerk. Binnen een paar weken hadden zij Jeruzalem met hun leer vervuld (Handelingen 5:28). En binnen dertig jaar hadden zij hun predikingsactiviteit dermate uitgebreid dat Paulus kon zeggen dat het goede nieuws „in heel de schepping die onder de hemel is”, werd gepredikt (Kolossenzen 1:23). Hoewel het Koninkrijk niet was ’hersteld voor Israël’, zoals de discipelen ten onrechte hadden verwacht, en het niet tijdens hun leven in de hemel werd opgericht, bleven zij Jehovah ijverig dienen met de eeuwigheid voor ogen.
Onze beweegredenen onderzoeken
10. Welk bewijs kunnen wij leveren doordat wij niet weten wanneer God Satans stelsel zal vernietigen?
10 Hedendaagse dienstknechten van Jehovah zien eveneens verlangend uit naar het einde van dit goddeloze samenstel van dingen. Onze voornaamste zorg is echter niet onze bevrijding die ons in Gods beloofde nieuwe wereld brengt. Het is ons verlangen dat Jehovah’s naam wordt geheiligd en zijn soevereiniteit wordt gerechtvaardigd. Op grond hiervan kunnen wij blij zijn dat God ons ’de dag of het uur’ van de vernietiging van Satans stelsel niet heeft verteld. Hierdoor kunnen wij het bewijs leveren dat wij vastbesloten zijn voor eeuwig met God te wandelen omdat wij hem liefhebben en niet omdat wij zelfzuchtige doeleinden op korte termijn hebben.
11, 12. In welk opzicht werd Jobs rechtschapenheid aangevochten, en wat heeft die uitdaging met ons te maken?
11 Onze rechtschapenheid jegens God bewaren, vormt ook een hulp om te bewijzen dat de Duivel het bij het verkeerde eind had toen hij de beschuldiging uitte dat de oprechte Job — en bijgevolg mensen als hij — God om zelfzuchtige redenen dienen. Nadat Jehovah zijn dienstknecht Job als een onberispelijke, oprechte en godvrezende man had aangeduid, beweerde Satan op boosaardige wijze: „Is het om niet, dat Job God heeft gevreesd? Hebt gij niet zelf om hem en om zijn huis en om al wat hij heeft, rondom een omheining geplaatst? Het werk van zijn handen hebt gij gezegend, en zijn veestapel zelf heeft zich uitgebreid op de aarde. Maar steek voor de verandering alstublieft uw hand eens uit en tast alles aan wat hij heeft en zie eens of hij u niet recht in uw gezicht zal vervloeken” (Job 1:8-11). Door onder beproeving zijn rechtschapenheid te bewaren, bewees Job dat deze boosaardige bewering vals was.
12 Door op soortgelijke wijze aan een loopbaan van rechtschapenheid vast te houden, kunnen wij elke satanische beschuldiging weerleggen dat wij God alleen dienen omdat wij weten dat er een beloning ophanden is. Dat wij niet de precieze tijd weten waarop Gods wraak aan de goddelozen voltrokken zal worden, stelt ons in de gelegenheid te bewijzen dat wij Jehovah werkelijk liefhebben en zijn wegen voor eeuwig willen bewandelen. Hierdoor wordt aangetoond dat wij jegens God loyaal zijn en vertrouwen stellen in zijn manier van handelen. Dat wij de dag en het uur niet weten, helpt ons bovendien om waakzaam en geestelijk wakker te zijn, omdat wij beseffen dat het einde op elk moment kan komen, als een dief in de nacht (Mattheüs 24:42-44). Door dagelijks met Jehovah te wandelen, verheugen wij zijn hart en verschaffen een antwoord aan de Duivel, die hem hoont. — Spreuken 27:11.
Maak plannen voor de eeuwigheid!
13. Wat geeft de bijbel te kennen met betrekking tot het maken van plannen voor de toekomst?
13 Personen die met God wandelen, weten dat het verstandig is om redelijke toekomstplannen te maken. Zich bewust van de problemen en de beperkingen die de ouderdom met zich meebrengt, trachten veel mensen een goed gebruik van hun jeugd en kracht te maken, zodat zij op oudere leeftijd financiële zekerheid genieten. Wat valt er dan over onze veel belangrijkere geestelijke toekomst te zeggen? Spreuken 21:5 zegt: „De plannen van de vlijtige leiden waarlijk tot voordeel, maar ieder die haastig is, stuurt waarlijk aan op gebrek.” Van tevoren plannen maken met de eeuwigheid voor ogen werpt werkelijk voordeel af. Aangezien wij niet precies weten wanneer het einde van dit samenstel zal komen, moeten wij enige aandacht besteden aan onze toekomstige behoeften. Maar laten wij evenwichtig zijn en goddelijke belangen de eerste plaats in ons leven toekennen. Mensen die geen geloof hebben, maken misschien de gevolgtrekking dat het kortzichtig is als men zijn interesses op het doen van Gods wil richt. Maar is dat zo?
14, 15. (a) Welke illustratie vertelde Jezus over toekomstplannen? (b) Waarom was de rijke man uit Jezus’ illustratie kortzichtig?
14 Jezus vertelde een illustratie die in dit opzicht verhelderend is. Hij zei: „Het land van een zeker rijk mens leverde een goede opbrengst. Dientengevolge ging hij bij zichzelf overleggen en zei: ’Wat zal ik doen, nu ik mijn oogsten nergens kan bijeenbrengen?’ Hij zei dan: ’Dit zal ik doen: Ik zal mijn voorraadschuren afbreken en grotere bouwen, en daarin zal ik al mijn graan en al mijn goede dingen bijeenbrengen; en ik zal tot mijn ziel zeggen: „Ziel, gij hebt vele goede dingen opgelegd voor vele jaren; neem uw gemak, eet, drink en wees vrolijk.”’ Maar God zei tot hem: ’Onredelijke, nog deze nacht eist men uw ziel van u op. Voor wie zullen dan de door u opgeslagen dingen zijn?’ Zo gaat het met iemand die schatten vergaart voor zichzelf, maar niet rijk is met betrekking tot God.” — Lukas 12:16-21.
15 Bedoelde Jezus dat de rijke man niet had moeten werken in een poging om toekomstige materiële zekerheid te hebben? Nee, want de Schrift moedigt aan tot hard werk (2 Thessalonicenzen 3:10). De fout die de rijke man maakte, was dat hij niet deed wat hij moest doen om ’rijk te zijn met betrekking tot God’. Ook al had hij vele jaren van zijn materiële rijkdom kunnen genieten, dan zou hij uiteindelijk gestorven zijn. Hij was kortzichtig en dacht niet na over de eeuwigheid.
16. Waarom kunnen wij voor een zekere toekomst volledig op Jehovah vertrouwen?
16 Met Jehovah wandelen met de eeuwigheid voor ogen getuigt niet alleen van praktisch inzicht, maar ook van visie. Het is de beste manier om plannen voor de toekomst te maken. Hoewel het verstandig is praktische plannen te maken betreffende schoolopleiding, werk en gezinsverantwoordelijkheden, dienen wij altijd te bedenken dat Jehovah zijn loyale dienstknechten nooit in de steek laat. Koning David zong: „Eens was ik een jonge man, ook ben ik oud geworden, en toch heb ik geen rechtvaardige volkomen verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood” (Psalm 37:25). Ook Jezus gaf de verzekering dat God voor allen die eerst het Koninkrijk zoeken en Jehovah’s rechtvaardige wegen bewandelen, zal zorgen. — Mattheüs 6:33.
17. Hoe weten wij dat het einde nabij is?
17 Hoewel wij God dienen met de eeuwigheid voor ogen, houden wij Jehovah’s dag nog steeds goed in gedachte. De vervulling van bijbelprofetieën getuigt op levendige wijze van de nabijheid van die dag. Deze eeuw is gekenmerkt door oorlogen, pestilenties, aardbevingen en voedseltekorten, alsook de vervolging van ware christenen en de wereldwijde prediking van het goede nieuws van Gods koninkrijk. Dit zijn allemaal kenmerken van de tijd van het einde van dit goddeloze samenstel van dingen (Mattheüs 24:7-14; Lukas 21:11). De wereld is vol met mensen die „zichzelf liefhebben, het geld liefhebben, . . . aanmatigend zijn, hoogmoedig, lasteraars, ongehoorzaam aan ouders, ondankbaar, deloyaal, zonder natuurlijke genegenheid, niet ontvankelijk voor enige overeenkomst, kwaadsprekers, zonder zelfbeheersing, heftig, zonder liefde voor het goede, verraders, onbezonnen, opgeblazen van trots, met meer liefde voor genoegens dan liefde voor God” (2 Timotheüs 3:1-5). In deze kritieke laatste dagen is het leven moeilijk voor ons als Jehovah’s dienstknechten. Wat verlangen wij vurig naar de dag waarop Jehovah’s koninkrijk alle slechtheid zal wegvagen! Laten wij ondertussen vastbesloten zijn met God te wandelen met de eeuwigheid voor ogen.
Dienen met eeuwig leven in het vooruitzicht
18, 19. Waaruit blijkt dat getrouwen uit de oudheid God dienden met de eeuwigheid voor ogen?
18 Laten wij, terwijl wij met Jehovah wandelen, het geloof van Abel, Henoch, Noach, Abraham en Sara in gedachte houden. Nadat Paulus melding van hen had gemaakt, schreef hij: „In geloof zijn al dezen gestorven, ofschoon zij de vervulling van de beloften niet verkregen hebben, maar zij hebben ze van verre gezien en begroet en hebben in het openbaar bekendgemaakt dat zij vreemden en tijdelijke inwoners in het land waren” (Hebreeën 11:13). Deze getrouwen ’trachtten een betere plaats te verkrijgen, namelijk een die tot de hemel behoort’ (Hebreeën 11:16). In geloof zagen zij uit naar een betere plaats onder de heerschappij van Gods Messiaanse koninkrijk. Wij kunnen er zeker van zijn dat God hen in die betere plaats — het aardse paradijs onder de Koninkrijksregering — met eeuwig leven zal belonen. — Hebreeën 11:39, 40.
19 De profeet Micha bracht het vaste besluit van Jehovah’s dienstknechten tot uitdrukking God eeuwig te aanbidden. Hij schreef: „Alle volken, van hun kant, zullen elk in de naam van hun god wandelen; maar wij, van onze kant, zullen wandelen in de naam van Jehovah, onze God, tot onbepaalde tijd, ja voor eeuwig” (Micha 4:5). Tot zijn dood heeft Micha Jehovah loyaal gediend. Bij de opstanding in de nieuwe wereld zal die profeet ongetwijfeld in alle eeuwigheid met God blijven wandelen. Wat een schitterend voorbeeld voor degenen van ons die ver in de tijd van het einde leven!
20. Wat dient ons vaste besluit te zijn?
20 Jehovah waardeert de liefde die wij voor zijn naam tonen (Hebreeën 6:10). Hij weet dat het ons moeilijk valt onze rechtschapenheid jegens hem te bewaren in deze door de Duivel beheerste wereld. Maar terwijl ’de wereld voorbijgaat’, ’blijft wie de wil van God doet, in eeuwigheid’ (1 Johannes 2:17; 5:19). Laten wij dan ook vastbesloten zijn om met Jehovah’s hulp de beproevingen te verduren waarmee wij van dag tot dag worden geconfronteerd. Mag ons denken en onze levenswijze zich concentreren op de schitterende zegeningen die door onze liefdevolle hemelse Vader zijn beloofd. Deze kunnen ons ten deel vallen als wij met God blijven wandelen met de eeuwigheid voor ogen. — Judas 20, 21.
Wat zou u antwoorden?
◻ Wat is Gods voornemen met gehoorzame mensen?
◻ Waarom is Jehovah nog steeds niet handelend opgetreden om een eind aan de goddeloze wereld te maken?
◻ Waarom dient het feit dat wij niet weten wanneer God precies handelend zal optreden onze ijver niet te bekoelen?
◻ Wat zijn enkele voordelen wanneer wij met de eeuwigheid voor ogen met God wandelen?
[Illustraties op blz. 16, 17]
Met God wandelen vereist dat wij hem net als Christus’ vroege discipelen ijverig dienen