„Mogen uw handen niet verslappen”
„Mogen uw handen niet verslappen. Jehovah, uw God, is in uw midden. Als een Machtige zal hij redden.” — ZEFANJA 3:16, 17.
1. Wat zei een bijbelgeleerde over de profetie van Zefanja?
ZEFANJA’S profetie reikte veel verder dan haar eerste vervulling in de zevende en zesde eeuw v.G.T. In zijn commentaar op Zefanja schreef professor C. F. Keil: „Zefanja’s profetie . . . begint niet alleen met de aankondiging van een universeel oordeel over de hele wereld, in welke omlijsting het oordeel staat dat over Juda zal komen wegens zijn zonden, en over de wereld der natiën vanwege haar vijandigheid jegens het volk van Jehovah; maar ze handelt helemaal over de grote en verschrikkelijke dag van Jehovah.”
2. Welke overeenkomsten bestaan er tussen de toestanden in Zefanja’s tijd en de situatie waarin de christenheid thans verkeert?
2 Thans is het Jehovah’s rechterlijke beslissing de natiën te vergaderen voor een vernietiging op veel grotere schaal dan in Zefanja’s tijd (Zefanja 3:8). De natiën die beweren christelijk te zijn, zijn vooral laakbaar in Gods ogen. Net als Jeruzalem een verschrikkelijke prijs betaalde voor zijn ontrouw jegens Jehovah, zo moet de christenheid rekenschap aan God afleggen van haar losbandige wegen. De goddelijke oordelen die in Zefanja’s tijd tegen Juda en Jeruzalem werden afgekondigd, gelden zelfs nog sterker voor de kerken en sekten van de christenheid. Ook zij hebben door hun godonterende leerstellingen, die veelal van heidense oorsprong zijn, de zuivere aanbidding bezoedeld. Zij hebben miljoenen van hun gezonde zonen op het hedendaagse oorlogsaltaar geofferd. Bovendien vermengen de inwoners van het tegenbeeldige Jeruzalem zogenaamd christendom met astrologie, spiritistische praktijken en ontaarde seksuele immoraliteit, hetgeen doet denken aan de Baälaanbidding. — Zefanja 1:4, 5.
3. Wat kan er over veel wereldlijke leiders en politieke regeringen in deze tijd worden gezegd, en wat profeteerde Zefanja?
3 Veel politieke leiders in de christenheid staan graag in hoog aanzien bij de kerk. Maar net als Juda’s „vorsten” is een aantal van hen als „brullende leeuwen” en roofzuchtige „wolven” die het volk uitbuiten (Zefanja 3:1-3). Hun politieke slaafse volgelingen ’vullen het huis van hun meesters met geweld en bedrog’ (Zefanja 1:9). Omkoperij en corruptie vieren hoogtij. Wat de politieke regeringen binnen en buiten de christenheid betreft, een toenemend aantal van deze regeringen ’neemt een groot air aan’ tegen het volk van Jehovah der legerscharen, zijn Getuigen, en behandelt hen als een verachte „sekte” (Zefanja 2:8; Handelingen 24:5, 14). Betreffende al zulke politieke leiders en hun volgelingen profeteerde Zefanja: „Noch hun zilver, noch hun goud zal hen kunnen bevrijden op de dag van Jehovah’s verbolgenheid; maar door het vuur van zijn ijver zal heel de aarde verslonden worden, want hij zal alle bewoners der aarde aan een verdelging prijsgeven, ja een verschrikkelijke.” — Zefanja 1:18.
’Verborgen op de dag van Jehovah’s toorn’
4. Waaruit blijkt dat er overlevenden van Jehovah’s grote dag zullen zijn, maar wat moeten zij doen?
4 Niet alle bewoners van Juda werden in de zevende eeuw v.G.T. verdelgd. Insgelijks zullen er overlevenden van Jehovah’s grote dag zijn. Tot zulke personen zei Jehovah bij monde van zijn profeet Zefanja: „Voordat de inzetting iets het licht doet zien, voordat de dag is voorbijgegaan net als kaf, voordat over ulieden de brandende toorn van Jehovah komt, voordat over u de dag van Jehovah’s toorn komt, zoekt Jehovah, al gij zachtmoedigen der aarde, die Zíjn rechterlijke beslissing hebt volbracht. Zoekt rechtvaardigheid, zoekt zachtmoedigheid. Wellicht zult gij verborgen worden op de dag van Jehovah’s toorn.” — Zefanja 2:2, 3.
5. Wie hebben in deze tijd van het einde als eersten acht geslagen op Zefanja’s waarschuwing, en hoe heeft Jehovah hen gebruikt?
5 De eersten die in de tijd van het einde van deze wereld acht sloegen op de profetische uitnodiging, waren de leden van het overblijfsel van geestelijke Israëlieten, gezalfde christenen (Romeinen 2:28, 29; 9:6; Galaten 6:16). Aangezien zij rechtvaardigheid en zachtmoedigheid zochten en blijk gaven van respect voor Jehovah’s rechterlijke beslissingen, werden zij in 1919 uit Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, bevrijd en in Gods gunst hersteld. Sindsdien, en vooral sinds 1922, heeft dit getrouwe overblijfsel onbevreesd Jehovah’s oordelen tegen de kerken en sekten van de christenheid en tegen de politieke natiën bekendgemaakt.
6. (a) Wat profeteerde Zefanja betreffende het getrouwe overblijfsel? (b) Hoe is deze profetie in vervulling gegaan?
6 Betreffende dit getrouwe overblijfsel profeteerde Zefanja: „Ik zal stellig in uw midden een nederig en gering volk doen overblijven, en zij zullen werkelijk hun toevlucht zoeken bij de naam van Jehovah. Wat de overgeblevenen van Israël betreft, zij zullen geen onrecht doen, noch leugen spreken, noch zal er in hun mond een bedrieglijke tong worden gevonden; want zijzelf zullen weiden en zich werkelijk uitgestrekt neerleggen, en er zal niemand zijn die hen doet beven” (Zefanja 3:12, 13). Deze gezalfde christenen hebben Jehovah’s naam altijd op de voorgrond gesteld, maar vooral sinds 1931, toen zij de naam Jehovah’s Getuigen aannamen (Jesaja 43:10-12). Door de strijdvraag inzake Jehovah’s soevereiniteit te beklemtonen, hebben zij de goddelijke naam geëerd, en dit is een toevlucht voor hen gebleken (Spreuken 18:10). Jehovah heeft hen in overvloedige mate geestelijk gevoed, en zij wonen onbevreesd in een geestelijk paradijs. — Zefanja 3:16, 17.
„Een naam en een lof onder alle volken”
7, 8. (a) Welke verdere profetie is in het overblijfsel van het geestelijke Israël in vervulling gegaan? (b) Wat zijn miljoenen mensen gaan inzien, en hoe denkt u daar zelf over?
7 De door het overblijfsel gekoesterde verknochtheid aan Jehovah’s naam en aan de rechtvaardige beginselen van zijn Woord, is niet onopgemerkt gebleven. Oprechte mensen zijn het verschil gaan zien tussen het gedrag van het overblijfsel en de corruptie en huichelarij van de politieke en religieuze leiders van deze wereld. Jehovah heeft „de overgeblevenen van [het geestelijke] Israël” gezegend. Hij heeft hen geëerd met het voorrecht zijn naam te dragen, en hij heeft bewerkt dat zij een voortreffelijke reputatie onder de volken der aarde genieten. Dit werd door Zefanja als volgt geprofeteerd: „’In die tijd zal ik ulieden herwaarts brengen, ja in de tijd dat ik u bijeenbreng. Want ik zal ulieden maken tot een naam en een lof onder alle volken der aarde, wanneer ik uw gevangenen voor uw ogen doe terugkeren’, heeft Jehovah gezegd.” — Zefanja 3:20.
8 Sinds 1935 zijn letterlijk miljoenen mensen gaan inzien dat Jehovah’s zegen op het overblijfsel rust. Zij volgen deze geestelijke joden, of Israëlieten, vreugdevol door te zeggen: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is” (Zacharia 8:23). Deze „andere schapen” erkennen het gezalfde overblijfsel als „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, die door Christus „over al zijn [aardse] bezittingen” is aangesteld. Zij maken dankbaar gebruik van het geestelijke voedsel dat „te rechter tijd” door de slaafklasse wordt verschaft. — Johannes 10:16; Mattheüs 24:45-47.
9. Welke „taal” hebben miljoenen mensen leren spreken, en in welk grote werk dienen de andere schapen „schouder aan schouder” met het gezalfde overblijfsel?
9 Samen met het overblijfsel leren deze miljoenen andere schapen in overeenstemming met de „zuivere taal” te leven en te spreken.a Jehovah profeteerde bij monde van Zefanja: „Dan zal ik volken tot een zuivere taal doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen” (Zefanja 3:9). Ja, eensgezind dienen de andere schapen Jehovah „schouder aan schouder” met de gezalfde leden van de „kleine kudde” in het dringende werk dat bestaat in het prediken van „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . tot een getuigenis voor alle natiën”. — Lukas 12:32; Mattheüs 24:14.
’Jehovah’s dag zal komen’
10. Waarvan is het gezalfde overblijfsel altijd overtuigd geweest, en wat zullen zij als klasse meemaken?
10 Het gezalfde overblijfsel heeft voortdurend de geïnspireerde verklaring van de apostel Petrus in gedachte gehouden: „Jehovah is niet traag ten aanzien van zijn belofte, zoals sommigen traagheid beschouwen, maar hij is geduldig met u, omdat hij niet wenst dat er iemand vernietigd wordt, maar wenst dat allen tot berouw geraken. Toch zal Jehovah’s dag komen als een dief” (2 Petrus 3:9, 10). Leden van de getrouwe slaafklasse hebben er nooit ook maar enigszins aan getwijfeld dat Jehovah’s dag in onze tijd zou komen. Die grote dag zal beginnen met de voltrekking van Gods oordelen aan de christenheid, het tegenbeeldige Jeruzalem, en de rest van Babylon de Grote. — Zefanja 1:2-4; Openbaring 17:1, 5; 19:1, 2.
11, 12. (a) Welk andere deel van Zefanja’s profetie is in het overblijfsel in vervulling gegaan? (b) Hoe heeft het gezalfde overblijfsel gehoor gegeven aan de oproep: „Mogen uw handen niet verslappen”?
11 Het getrouwe overblijfsel verheugt zich erover dat zij in 1919 uit geestelijke gevangenschap aan Babylon de Grote, het wereldrijk van valse religie, zijn bevrijd. Zij hebben de vervulling ervaren van Zefanja’s profetie: „Hef een vreugdegeroep aan, o dochter van Sion! Breek uit in juichkreten, o Israël! Verheug u en heb van ganser harte uitbundige vreugde, o dochter van Jeruzalem! Jehovah heeft de oordelen die op u rustten weggenomen. Hij heeft uw vijand verwijderd. De koning van Israël, Jehovah, is in uw midden. Gij zult geen rampspoed meer vrezen. Op die dag zal tot Jeruzalem worden gezegd: ’Wees niet bevreesd, o Sion. Mogen uw handen niet verslappen. Jehovah, uw God, is in uw midden. Als een Machtige zal hij redden.’” — Zefanja 3:14-17.
12 Geschraagd door de overtuiging dat Jehovah in hun midden is en de overvloedige bewijzen die hiervoor bestaan, is het gezalfde overblijfsel er onbevreesd mee voortgegaan hun goddelijke opdracht te vervullen. Zij hebben het goede nieuws van het Koninkrijk gepredikt en hebben Jehovah’s oordelen tegen de christenheid, de rest van Babylon de Grote en Satans gehele goddeloze samenstel van dingen bekendgemaakt. Door dik en dun hebben zij in de decennia sinds 1919 het goddelijke gebod gehoorzaamd: „Wees niet bevreesd, o Sion. Mogen uw handen niet verslappen.” Zij zijn niet laks geworden en hebben ijverig deelgenomen aan de verspreiding van miljarden traktaten, tijdschriften, boeken en brochures waarin Jehovah’s koninkrijk wordt aangekondigd. Zij zijn een geloofversterkend voorbeeld voor de andere schapen, die zich sinds 1935 aan hun zijde hebben geschaard.
„Mogen uw handen niet verslappen”
13, 14. (a) Waarom trokken sommige joden zich terug van het dienen van Jehovah, en hoe trad dit aan het licht? (b) Wat zou onverstandig van ons zijn, en in welk werk dienen wij onze handen niet te laten verslappen?
13 Hoe kunnen wij, terwijl wij Jehovah’s grote dag ’blijven verwachten’, praktische hulp uit de profetie van Zefanja krijgen? In de eerste plaats dienen wij ervoor op te passen te worden als de joden in Zefanja’s tijd die zich terugtrokken van het volgen van Jehovah omdat zij twijfels koesterden omtrent de nabijheid van Jehovah’s dag. Zulke joden gaven niet noodzakelijkerwijs openlijk lucht aan hun twijfels, maar hun handelwijze onthulde dat zij niet werkelijk geloofden dat Jehovah’s grote dag nabij was. Zij concentreerden zich op het vergaren van rijkdom in plaats van Jehovah te blijven verwachten. — Zefanja 1:12, 13; 3:8.
14 Thans is het niet de tijd om twijfels post te laten vatten in ons hart. Het zou zeer onverstandig zijn de komst van Jehovah’s dag in onze geest of ons hart uit te stellen (2 Petrus 3:1-4, 10). Wij moeten het vermijden ons terug te trekken van het volgen van Jehovah of ’onze handen te laten verslappen’ in zijn dienst. Dit houdt in dat wij niet ’met lakse hand werken’ in onze prediking van „het goede nieuws”. — Spreuken 10:4; Markus 13:10.
Onverschilligheid bestrijden
15. Waardoor zouden wij laks kunnen worden in Jehovah’s dienst, en hoe werd dit probleem in de profetie van Zefanja voorzegd?
15 Ten tweede dienen wij op onze hoede te zijn voor de verzwakkende invloed van onverschilligheid. In veel westerse landen kan onverschilligheid ten aanzien van geestelijke zaken een reden tot ontmoediging worden onder sommige predikers van het goede nieuws. Een dergelijke onverschilligheid bestond in Zefanja’s tijd. Jehovah verklaarde bij monde van zijn profeet: „Ik wil aandacht schenken aan de mannen die . . . in hun hart zeggen: ’Jehovah zal geen goed doen en hij zal geen kwaad doen’” (Zefanja 1:12). Over deze passage schrijvend in de Cambridge Bible for Schools and Colleges, zei A. B. Davidson dat ze betrekking heeft op mensen die „weggezonken zijn in ongevoelige onverschilligheid of zelfs in ongeloof aangaande enig ingrijpen van een hogere macht in de aangelegenheden van de mensheid”.
16. Welke geesteshouding bestaat er onder veel leden van de kerken der christenheid, maar welke aanmoediging geeft Jehovah ons?
16 Onverschilligheid is thans in vele delen der aarde de overheersende houding, vooral in de welvarender natiën. Zelfs leden van de kerken der christenheid geloven eenvoudig niet dat Jehovah God in onze dagen zal ingrijpen in de menselijke aangelegenheden. Zij wijzen onze pogingen om hen met het goede nieuws van het Koninkrijk te bereiken, hetzij met een sceptische glimlach of met een kort „Ik heb geen belangstelling!” van de hand. Onder deze omstandigheden kan doorzetting in het getuigeniswerk een ware uitdaging zijn. Het is een toets op onze volharding. Maar door middel van Zefanja’s profetie sterkt Jehovah zijn getrouwe volk door te zeggen: „Mogen uw handen niet verslappen. Jehovah, uw God, is in uw midden. Als een Machtige zal hij redden. Hij zal met verheuging uitbundige vreugde over u hebben. Hij zal stilzwijgen in zijn liefde. Hij zal blij om u zijn met kreten van geluk.” — Zefanja 3:16, 17.
17. Welk voortreffelijke voorbeeld dienen nieuweren onder de andere schapen te volgen, en op welke wijze?
17 In de moderne geschiedenis van Jehovah’s volk treedt duidelijk aan het licht dat het overblijfsel, en ook ouderen onder de andere schapen, in deze laatste dagen een enorm bijeenvergaderingswerk hebben verricht. Al deze getrouwe christenen hebben in de loop van tientallen jaren blijk gegeven van volharding. Zij hebben zich door de onverschilligheid van de zijde van de meerderheid in de christenheid niet laten ontmoedigen. Mogen de nieuweren onder de andere schapen zich dus niet laten ontmoedigen door de onverschilligheid ten aanzien van geestelijke zaken die thans in veel landen hoogtij viert. Mogen zij hun ’handen niet laten verslappen’ of krachteloos laten worden. Mogen zij elke gelegenheid benutten om De Wachttoren, Ontwaakt! en andere voortreffelijke publikaties aan te bieden die speciaal ten doel hebben met schapen te vergelijken mensen te helpen de waarheid over Jehovah’s dag en de daaropvolgende zegeningen te weten te komen.
Voorwaarts in afwachting van de grote dag!
18, 19. (a) Welke aanmoediging om te volharden vinden wij in Mattheüs 24:13 en Jesaja 35:3, 4? (b) Hoe zullen wij gezegend worden als wij verenigd voorwaarts gaan in Jehovah’s dienst?
18 Jezus zei: „Wie tot het einde heeft volhard, die zal gered worden” (Mattheüs 24:13). Dus geen „slappe handen” noch „wankelende knieën” terwijl wij Jehovah’s grote dag verwachten! (Jesaja 35:3, 4) Zefanja’s profetie zegt geruststellend over Jehovah: „Als een Machtige zal hij redden” (Zefanja 3:17). Ja, Jehovah zal de „grote schare” veilig door de slotfase van „de grote verdrukking” heen brengen, wanneer hij zijn Zoon het bevel geeft de politieke natiën die „een groot air” tegen zijn volk blijven aannemen, aan stukken te slaan. — Openbaring 7:9, 14; Zefanja 2:10, 11; Psalm 2:7-9.
19 Mogen wij, terwijl de grote dag van Jehovah naderbij komt, ijverig voorwaarts gaan en hem „schouder aan schouder” dienen! (Zefanja 3:9) Door dit te doen, zullen wijzelf en talloze anderen ervoor in aanmerking komen „verborgen [te] worden op de dag van Jehovah’s toorn” en getuige te zijn van de heiliging van zijn heilige naam.
[Voetnoot]
a Zie voor een volledige bespreking van de „zuivere taal” De Wachttoren van 1 april 1991, blz. 20-25, en 1 mei 1991, blz. 10-20.
Bij wijze van overzicht
◻ In welke opzichten komt de religieuze situatie in de christenheid overeen met die in Zefanja’s tijd?
◻ Hoe lijken veel politieke leiders in deze tijd op de wereldlijke „vorsten” in de dagen van Zefanja?
◻ Welke beloften in het boek Zefanja zijn in het overblijfsel in vervulling gegaan?
◻ Wat zijn miljoenen mensen gaan inzien?
◻ Waarom dienen wij onze handen niet te laten verslappen in Jehovah’s dienst?
[Illustraties op blz. 15]
Net als Zefanja heeft het getrouwe overblijfsel van gezalfde christenen onbevreesd Jehovah’s oordelen bekendgemaakt
[Illustraties op blz. 18]
De „andere schapen” hebben zich door de onverschilligheid van de mensen niet laten ontmoedigen