HOOFDSTUK ZES
„Laat gerechtigheid voortrollen” — Essentieel voor het kennen van God
1. Hoe komt het dat je rechtvaardigheidsgevoel hebt?
DOOR de hele geschiedenis heen zijn er mensen geweest die beroemd zijn geworden omdat ze gerechtigheid bevorderden. Maar denk hier eens over na: Gerechtigheid spreekt mensen aan omdat ze naar Gods beeld zijn gemaakt. Je hebt zelf rechtvaardigheidsgevoel en je wilt dat anderen je rechtvaardig behandelen omdat je bent gemaakt naar het beeld van Jehovah, die ’behagen schept’ in gerechtigheid. — Jeremia 9:24; Genesis 1:27; Jesaja 40:14.
2, 3. Waarom moeten we de boeken van de twaalf profeten bestuderen om meer over Jehovah’s gerechtigheid te leren?
2 Verschillende boeken in de bijbel kunnen je inzicht geven in Gods gerechtigheid. Maar je zult vooral veel baat hebben bij een studie van de boeken van de twaalf profeten. Daarin komt gerechtigheid zo sterk naar voren dat een editie van Hosea, Amos en Micha, uitgegeven door een bijbelgenootschap, de titel draagt Justice Now! (Gerechtigheid nu!) Neem bijvoorbeeld de aansporingen van Amos: „Laat gerechtigheid voortrollen net als wateren, en rechtvaardigheid als een altijdvlietende stroom.” En merk op welke van je verplichtingen Micha het eerst noemt: „Wat vraagt Jehovah van u terug dan gerechtigheid te oefenen en goedheid lief te hebben en bescheiden te wandelen met uw God?” — Amos 5:24; Micha 6:8.
3 Dus om Jehovah beter te leren kennen en hem te kunnen navolgen, moeten we absoluut zijn gerechtigheid erkennen. Jehovah’s gerechtigheid maakt deel uit van zijn wezen, en daarom kunnen we niet zeggen dat we hem kennen als we zijn gerechtigheid niet waarderen. Zelfs zijn dienstknechten in de oudheid wisten dat ’Jehovah gerechtigheid liefheeft’. — Psalm 33:5; 37:28.
4. Licht toe waarom de boeken van de twaalf profeten je vertrouwen in Gods gerechtigheid kunnen versterken.
4 Enige tijd voordat Jehovah het oordeel aan Jeruzalem voltrok, vroeg de profeet Habakuk: „Hoe lang, o Jehovah, moet ik om hulp schreeuwen? . . . Daarom verliest de wet haar kracht en komt het recht nimmer te voorschijn. Omdat de goddeloze de rechtvaardige omringt, daarom komt het recht verdraaid te voorschijn” (Habakuk 1:2, 4). De getrouwe Habakuk had Jehovah via de bijbelgedeelten waarover hij beschikte en uit eigen ervaring leren kennen. Daarom was hij ervan overtuigd dat God gerechtigheid hoog houdt en bevordert. Maar de profeet zat erover in waarom Jehovah goddeloosheid toelaat. God verzekerde Habakuk dat hij getrouwe mensen rechtvaardig zou behandelen (Habakuk 2:4). Als Habakuk en anderen dat vertrouwen al konden hebben, dan heb jij daar een nog veel krachtiger reden toe. Waarom? Omdat de bijbel nu compleet is; je hebt dus een uitgebreider verslag over Jehovah’s wijze van handelen en de manifestaties van zijn persoonlijkheid, inclusief zijn gerechtigheid. Daardoor heb je meer mogelijkheden om Jehovah te leren kennen en overtuigd te raken van zijn volmaakte gerechtigheid.
5. Welk aspect van gerechtigheid is nu vooral belangrijk?
5 Als Jehovah boodschappers naar Israël zond, benadrukte hij de noodzaak van het oefenen van gerechtigheid (Jesaja 1:17; 10:1, 2; Jeremia 7:5-7; Ezechiël 45:9). Ook de twaalf profeten liet hij dat duidelijk op de voorgrond plaatsen (Amos 5:7, 12; Micha 3:9; Zacharia 8:16, 17). Iedereen die hun boeken leest, kan zien dat ze aanmoedigen tot het oefenen van gerechtigheid in dagelijkse aangelegenheden. We kunnen de lessen in deze twaalf boeken op veel manieren toepassen, maar laten we eens twee terreinen onderzoeken waarop die profeten gerechtigheid beklemtoonden en dan zien hoe we het geleerde in praktijk kunnen brengen.
GERECHTIGHEID IN ZAKEN EN GELDKWESTIES
6, 7. Waarom is gerechtigheid in zaken en geldkwesties voor ons allemaal belangrijk?
6 Jezus zei: „De mens moet niet van brood alleen leven” (Lukas 4:4; Deuteronomium 8:3). Hij ontkende niet dat we brood nodig hebben — we moeten eten. Voor de meesten wil dat zeggen dat ze werken, of dat iemand van het gezin werkt, om brood op de plank te brengen. Dat gold ook voor Gods dienstknechten in de oudheid. Sommigen werkten voor zichzelf — ze verbouwden gewassen of maakten dingen zoals kleding, meubels of kookgerei. Anderen waren werkgevers — ze namen mensen in dienst om gewassen te oogsten of om meel, olijfolie of wijn te maken. Weer anderen waren kooplieden — ze kochten en verkochten goederen. Er waren er ook die bepaalde diensten aanboden, misschien het repareren van daken of het bespelen van muziekinstrumenten. — Exodus 35:35; Deuteronomium 24:14, 15; 2 Koningen 3:15; 22:6; Mattheüs 20:1-8; Lukas 15:25.
7 Zie je parallellen met je eigen leven of dat van vrienden en familieleden? Natuurlijk zijn de werkmethoden nu anders, maar ben je het er niet mee eens dat Gods kijk op gerechtigheid in deze dingen hetzelfde is gebleven? In zijn boodschappen via de twaalf profeten liet Jehovah zien dat hij van zijn volk verwacht dat ze op die terreinen van het leven gerechtigheid oefenen. Terwijl we daar een paar voorbeelden van bekijken, is het goed erover na te denken hoe er van jou wordt gevraagd goddelijke gerechtigheid te oefenen. — Psalm 25:4, 5.
8, 9. (a) Waarom was de veroordeling in Maleachi 3:5 bijzonder ernstig? (b) Tot welke evenwichtige kijk op de positie van werkgevers en werknemers moedigt de bijbel aan?
8 God verklaarde via Maleachi: „Ik wil tot ulieden naderen voor het oordeel, en ik wil een snelle getuige worden tegen de tovenaars, en tegen de overspelers, en tegen degenen die vals zweren, en tegen degenen die bedrieglijk handelen met het loon van een loonarbeider, . . . terwijl zij mij niet hebben gevreesd” (Maleachi 3:5). Jehovah veroordeelde dus degenen die hun werknemers onrechtvaardig behandelden. Hoe ernstig was dat? Hij noemde misbruik maken van arbeiders in één adem met spiritisme, overspel en liegen. Christenen weten dat God ’hoereerders, degenen die spiritisme beoefenen en alle leugenaars’ zal oordelen. — Openbaring 21:8.
9 Wat er op het werk gebeurde was niet slechts een kwestie van menselijk fatsoen; Jehovah’s gerechtigheid was erbij betrokken. Hij zei dat hij wegens de verraderlijke handelwijze van degenen „die bedrieglijk handelen met het loon van een loonarbeider” tot hen zou „naderen voor het oordeel”. God zei niet dat een werkgever aan elke gril van een werknemer of een groep arbeiders moest toegeven. Uit Jezus’ illustratie van de mannen die in dienst werden genomen om in een wijngaard te werken, blijkt dat een werkgever het recht had om lonen en werkvoorwaarden vast te stellen (Mattheüs 20:1-7, 13-15). Interessant is dat alle werkers in Jezus’ illustratie een denarius kregen, het overeengekomen ’dagloon’, of ze nu een volle dag hadden gewerkt of niet. We kunnen ook opmerken dat de werkgever niet op een oneerlijke manier probeerde meer winst te maken ten koste van zijn werknemers. — Jeremia 22:13.
10. Waarom moet het ons interesseren hoe onze werknemers worden behandeld?
10 Als je eigenaar bent van een bedrijf met werknemers — of zelfs als je gewoon iemand inhuurt om iets voor je te doen — hoe staat het dan met je lonen, eisen en financiële transacties in het licht van Maleachi 3:5? Het is goed daarover na te denken, want ook in de christelijke Griekse Geschriften wordt over het onrechtvaardig behandelen van werknemers gesproken. Met betrekking tot degenen die op dat terrein onrechtvaardig zijn, vroeg de discipel Jakobus: „Weerstaat hij [Jehovah] u niet?” (Jakobus 5:1, 4, 6) We kunnen terecht concluderen: zij die onrechtvaardig zijn wat „het loon van een loonarbeider” betreft hebben Jehovah niet echt leren kennen, want ze volgen zijn gerechtigheid niet na.
11, 12. (a) Welke onrechtvaardige handelwijze wordt in Hosea 5:10 belicht? (b) Hoe kun jij het beginsel in Hosea 5:10 toepassen?
11 Laten we nu eens zien waarom Jehovah bepaalde vooraanstaande mannen in Hosea’s tijd weerstond: „De vorsten van Juda zijn geworden net als degenen die een grens verleggen. Over hen zal ik mijn verbolgenheid uitstorten, net als water” (Hosea 5:10). Welk kwaad stelde Hosea hier aan de kaak? Een Judese boer leefde van zijn land, en de grenzen daarvan werden met stenen of palen aangegeven. „Een grens verleggen” betekende dat men het stuk land van een boer kleiner maakte en hem een deel van zijn levensonderhoud ontnam. Dat kwam neer op diefstal. Hosea vergeleek de Judese vorsten, die gerechtigheid hadden moeten bevorderen, met hen die grenstekens verzetten. — Deuteronomium 19:14; 27:17; Job 24:2; Spreuken 22:28.
12 Sommigen in deze tijd die in onroerende zaken handelen, zouden in de verleiding kunnen komen om ’een grens te verleggen’ met de bedoeling een koper te bedriegen. Maar het beginsel is ook op winkeliers, werkgevers, werknemers en klanten van toepassing — op iedereen die met contracten of overeenkomsten te maken heeft. Zoals je weet, zetten sommigen in de zakenwereld dingen liever niet op schrift, omdat ze denken dat het dan later makkelijker zal zijn om minder te doen dan was overeengekomen of om nieuwe eisen te stellen. Anderen bieden wel een contract aan maar zetten de details in de kleine lettertjes om de betekenis in hun voordeel te kunnen verdraaien, zelfs als ze daarmee de andere partij onrecht doen. Denk je dat iemand die zoiets doet — of het nu een winkelier of een klant is, een werkgever of een werknemer — de God van gerechtigheid echt kent? Jehovah zei in zijn Woord: „Verleg niet de grens [van vaderloze jongens]. Want hun Verlosser is sterk; hijzelf zal hun zaak tegen u bepleiten.” — Spreuken 23:10, 11; Habakuk 2:9.
13. Welke onrechtvaardigheden bestonden er volgens Micha 6:10-12 onder Gods volk in de oudheid?
13 Micha 6:10-12 vertelt ons nog iets over gerechtigheid: „Zijn er in het huis van een goddeloze nog altijd de schatten van goddeloosheid, en de krappe efa-maat, die openlijk wordt veroordeeld? Kan ik moreel rein zijn bij een goddeloze weegschaal en bij een buidel vol bedrieglijke weegstenen? Want haar eigen . . . inwoners hebben leugen gesproken en hun tong is bedrieglijk.” Tegenwoordig meten we voedingsmiddelen af in liters, niet in efa’s. Of we wegen ze af in kilo’s in plaats van met stenen gewichten op een weegschaal. Toch is duidelijk wat Micha wilde zeggen. De kooplieden of zakenlieden in zijn tijd waren bedriegers; doordat ze geen gestandaardiseerde maten en gewichten gebruikten, behandelden ze de mensen onrechtvaardig. ’Goddelozen’ noemde God deze mensen die ’bedrieglijk waren met hun mond’ en in hun zakelijke aangelegenheden. — Deuteronomium 25:13-16; Spreuken 20:10; Amos 8:5.
14. Welke hedendaagse vorm van onrechtvaardigheid kan Micha’s waarschuwing ons helpen vermijden?
14 Zijn Micha’s woorden over bedrieglijke maten en gewichten van belang voor de manier waarop je je bedrijf runt of wat je als werknemer doet? Het is iets om over na te denken, want er zijn talloze manieren waarop klanten en opdrachtgevers worden bedrogen. Sommige gewetenloze aannemers bijvoorbeeld doen minder dan de gebruikelijke of wettelijk vereiste hoeveelheid cement in een mengsel. Of een handwerksman gebruikt op plaatsen waarvan hij weet dat ze niet zichtbaar zijn, goedkopere materialen dan waarvoor is betaald. Sommige winkeliers laten gebruikte artikelen voor splinternieuw doorgaan. En misschien heb je wel over andere ’kneepjes van het vak’ gehoord die worden toegepast om meer winst te maken. Zou je geneigd zijn ze te proberen? In een recent boek over bescherming van privacy stond dat Jehovah’s Getuigen „geloven dat hun Schepper op hen let, en de meeste zouden liever doodgaan dan stelen”. Het zei verder: „Ze zijn gewild bij firma’s waar grote sommen geld omgaan.” Waarom? Omdat ware christenen weten dat Jehovah ’hun vraagt gerechtigheid te oefenen’, ook in hun zakelijke en financiële aangelegenheden. — Micha 6:8.
’VORSTEN VOOR LOUTER GERECHTIGHEID’
15, 16. Hoe behandelden de leiders in Micha’s tijd het volk?
15 Uit de boeken van de twaalf profeten blijkt dat gerechtigheid soms ver te zoeken was. Mensen met een gezagsfunctie, die een voorbeeld hadden moeten zijn in gerechtigheid, waren dat niet (Exodus 18:21; 23:6-8; Deuteronomium 1:17; 16:18). Micha smeekte: „Hoort alstublieft, gij hoofden van Jakob en gij aanvoerders van het huis van Israël. Is het niet aan u gerechtigheid te kennen? Gij die het goede haat en het kwade liefhebt, die de mensen hun huid aftrekt en hun organisme van hun beenderen.” — Micha 3:1-3; Jesaja 1:17.
16 Die woorden hadden schokkend moeten zijn voor mensen die het plattelandsleven kenden. Een herder was gewend om de schapen die hij zorg en bescherming gaf, eens in de zoveel tijd te scheren (Genesis 38:12, 13; 1 Samuël 25:4). Maar de „aanvoerders van het huis van Israël”, die ’gerechtigheid hadden moeten kennen’, buitten het volk van Gods weide uit alsof ze schapen hun huid aftrokken, met vlees en al, en hun beenderen braken (Psalm 95:7). Micha gebruikte nog een illustratie uit het plattelandsleven, door te zeggen dat vorsten ’die rechtspraken om een beloning’ als een stekelstruik of een doornhaag waren (Micha 7:3, 4). Stel je voor dat je door een gebied vol stekelstruiken en doornhagen loopt. Waarschijnlijk zul je schrammen oplopen en scheuren in je kleren krijgen. Dat illustreert welke uitwerking de leiders op Gods volk hadden. In plaats van hun broeders rechtvaardig te behandelen, waren ze verraderlijk en corrupt. — Micha 3:9, 11.
17. Wat voor mentaliteit hadden de leiders volgens Zefanja 3:3?
17 Zefanja zei iets soortgelijks: „Haar vorsten in haar midden waren brullende leeuwen. Haar rechters waren avondwolven die beenderen niet afknaagden tot de morgen” (Zefanja 3:3). Kun je je leiders van Gods volk voorstellen die net als roofzuchtige wilde leeuwen geen oog voor rechtvaardigheid hadden? Of rechters die als vraatzuchtige, onverzadigbare wolven alles verslonden, zodat er bij het aanbreken van de morgen alleen nog maar beenderen over waren? Hoe kon gerechtigheid standhouden in zo’n situatie? De gerechtigheid werd aan flarden gescheurd door leiders die op het volk jaagden in plaats van voor hen te zorgen.
18. Hoe hadden de rechters in Israël Gods volk moeten behandelen?
18 Die mannen waren leiders in een natie die opgedragen was aan God, maar ze kenden hem beslist niet. Anders zouden ze Zacharia 8:16 hebben gehoorzaamd: „Dit zijn de dingen die gij dient te doen: Spreekt de waarheid met elkaar. Oefent met waarheid en het oordeel van vrede uw rechtspraak uit in uw poorten.” De oudere mannen in Israël kwamen bij de stadspoort bijeen en moesten rechtszaken behandelen, niet op grond van eerste indrukken of persoonlijke voorkeur, maar in overeenstemming met Gods denkwijze (Deuteronomium 22:15). En Jehovah had gewaarschuwd tegen partijdigheid, zoals het begunstigen van rijke of prominente mensen (Leviticus 19:15; Deuteronomium 1:16, 17). De rechters moesten de vrede tussen strijdende partijen proberen te herstellen door „het oordeel van vrede” uit te spreken.
19, 20. (a) Waarom kunnen ouderlingen veel van de twaalf profeten leren? (b) Hoe kunnen ouderlingen laten zien dat ze Jehovah en zijn gerechtigheid kennen?
19 De apostel Paulus haalde een deel van Zacharia 8:16 aan toen hij aan christenen schreef (Efeziërs 4:15, 25). We kunnen er dus zeker van zijn dat de waarschuwingen en de raad die de twaalf profeten in verband met gerechtigheid gaven, heel goed toegepast kunnen worden op de gemeente in deze tijd. Oudere mannen, of opzieners, horen een voorbeeld te zijn in het kennen van Jehovah en het weerspiegelen van zijn gerechtigheid. Jesaja 32:1 beschrijft hen verfrissend als ’vorsten voor louter gerechtigheid’. Welke praktische punten in verband met zulke ouderlingen zijn er uit de waarschuwingen en de raad in de twaalf profeten te halen?
20 Ouderlingen moeten de bijbelse waarheid en wat de bijbel over Jehovah’s denkwijze zegt, in gedachte houden. Daarop dienen ze hun beslissingen te baseren, en niet op hun persoonlijke mening of hun intuïtie. De bijbel laat zien dat er moeilijke kwesties kunnen zijn die extra tijd vragen in de vorm van voorbereiding. Het is dan nodig persoonlijk onderzoek te doen in de bijbel en in de publicaties, die wijze raadgevingen van de getrouwe en beleidvolle slaafklasse bevatten (Exodus 18:26; Mattheüs 24:45). Als ouderlingen die moeite doen, is er meer kans dat ze zullen haten wat slecht is en liefhebben wat goed is van Gods standpunt uit bezien. Dat zal hen helpen ’gerechtigheid een plaats te geven in de poort’ zodat ’ze met ware gerechtigheid hun rechtspraak zullen uitoefenen’. — Amos 5:15; Zacharia 7:9.
21. Waarom moeten ouderlingen partijdigheid vermijden, maar wat kan hen in de verleiding brengen wel partijdig te zijn?
21 Zelfs als iemand met rechterlijke verantwoordelijkheden bijbelkennis heeft, kan hij in een bepaald opzicht partijdig zijn. Maleachi betreurde het dat de priesters, die een bron van kennis hadden moeten zijn, ’partijdigheid betoonden inzake de wet’ (Maleachi 2:7-9). Hoe kon dat gebeuren? Micha zei dat sommige hoofden ’louter om steekpenningen rechtspraken, en dat priesters alleen om een prijs onderrichtten’ (Micha 3:11). Hoe zou een ouderling op een vergelijkbare manier in zijn denken beïnvloed kunnen worden? Als degene met wie hij te maken heeft, in het verleden nu eens vrijgevig tegenover hem is geweest, of als de ouderling misschien in de toekomst iets van hem denkt te krijgen? Of stel dat de zaak die hij behandelt een bloedverwant of een aangetrouwd familielid betreft. Zullen de familiebanden het winnen, of bijbelse beginselen? De onpartijdigheid van een ouderling zou beïnvloed kunnen worden als hij een geval van kwaaddoen behandelt of als hij moet bepalen of iemand bijbels gezien voor meer dienstvoorrechten in de gemeente in aanmerking komt. — 1 Samuël 2:22-25, 33; Handelingen 8:18-20; 1 Petrus 5:2.
22. (a) Welke verantwoordelijkheid hebben ouderlingen wat gerechtigheid betreft? (b) Welke andere goddelijke eigenschappen moeten ouderlingen weerspiegelen als ze met iemand te maken hebben die een ernstige zonde heeft begaan?
22 Als iemand een ernstige zonde begaat, nemen de geestelijke herders van de gemeente stappen om de gemeente te beschermen tegen elke gevaarlijke, verderfelijke invloed (Handelingen 20:28-30; Titus 3:10, 11). Maar als de zondaar oprecht berouw heeft, willen de ouderlingen ’zo iemand in een geest van zachtaardigheid weer terechtbrengen’ (Galaten 6:1). In plaats van hard en ongevoelig te zijn, passen ze de richtlijn toe: „Oefent met ware gerechtigheid uw rechtspraak uit; en betracht liefderijke goedheid en barmhartigheden jegens elkaar” (Zacharia 7:9). Jehovah’s voorschriften voor het behandelen van rechtszaken in het oude Israël onderstrepen zijn gerechtigheid en barmhartigheid. De aangestelde rechters hadden in veel van hun beslissingen een mate van vrijheid; afhankelijk van de omstandigheden en de houding van de overtreder konden ze barmhartigheid tonen. Zo moeten ook christelijke opzieners hun best doen om „met ware gerechtigheid” recht te spreken en „liefderijke goedheid en barmhartigheden” te tonen, waardoor ze laten zien dat ze Jehovah hebben leren kennen.
23, 24. (a) Hoe kunnen ouderlingen „het oordeel van vrede” bevorderen? (b) Wat heb je van de twaalf profeten over gerechtigheid geleerd?
23 Denk nog eens aan Zacharia 8:16: „Oefent met waarheid en het oordeel van vrede uw rechtspraak uit in uw poorten.” Wat is het doel? „Het oordeel van vrede.” Ook in de tijd van de apostelen waren er persoonlijke geschillen of twistgesprekken tussen sommige christenen. Net zoals Paulus Euodia en Syntyche probeerde te helpen, moeten ook ouderlingen in deze tijd misschien hulp bieden (Filippenzen 4:2, 3). De ouderlingen moeten er beslist ernstig naar streven „het oordeel van vrede” uit te spreken door te proberen de vrede tussen de strijdende partijen te herstellen. De bijbelse raad die ze geven en de houding die ze daarbij aan de dag leggen, dienen de vrede in de gemeente en de vrede met God te bevorderen. Zo zal duidelijk blijken dat ze Jehovah en zijn gerechtigheid echt kennen.
24 De twee bovengenoemde terreinen illustreren dat het heel belangrijk is de raad over gerechtigheid die de twaalf profeten hebben opgetekend, in ons dagelijks leven toe te passen. Wat een zegen is het als wij en degenen met wie we omgaan ’gerechtigheid laten voortrollen’!