Jehovah schenkt vrede en waarheid in overvloed
„Ik wil hen genezen en hun een overvloed van vrede en waarheid openbaren.” — JEREMIA 33:6.
1, 2. (a) Welk bericht inzake vrede hebben de natiën opgebouwd? (b) Welke les omtrent vrede leerde Jehovah Israël in 607 v.G.T.?
VREDE! Hoe wenselijk is vrede, maar wat een zeldzaam verschijnsel in de menselijke geschiedenis! Vooral de twintigste eeuw is geen eeuw van vrede geweest. Ze is veeleer door de twee verwoestendste oorlogen in de menselijke geschiedenis gekenmerkt. Na de Eerste Wereldoorlog werd de Volkenbond opgericht om wereldvrede te handhaven. Die organisatie faalde. Na de Tweede Wereldoorlog werd de organisatie der Verenigde Naties in het leven geroepen met hetzelfde doel. Wij hoeven alleen maar de dagbladen te lezen om te zien hoe ook die organisatie volkomen faalt.
2 Dient het ons te verbazen dat menselijke organisaties geen vrede kunnen brengen? Beslist niet. Meer dan 2500 jaar geleden werd Gods uitverkoren volk, Israël, in dit opzicht een les geleerd. In de zevende eeuw v.G.T. werd Israëls vrede door de opkomende wereldmacht, Babylon, bedreigd. Israël keek voor vrede naar Egypte op. Egypte faalde (Jeremia 37:5-8; Ezechiël 17:11-15). In 607 v.G.T. haalden de Babylonische legers de muren van Jeruzalem neer en verbrandden Jehovah’s tempel. Aldus leerde Israël door bittere ervaring hoe nutteloos het is zich op menselijke organisaties te verlaten. In plaats van zich in vrede te verheugen, werd de natie in ballingschap naar Babylon gevoerd. — 2 Kronieken 36:17-21.
3. Welke historische gebeurtenissen leerden Israël, als een vervulling van Jehovah’s bij monde van Jeremia gesproken woorden, een tweede belangrijke les omtrent vrede?
3 Vóór de val van Jeruzalem had Jehovah echter onthuld dat hij, niet Egypte, werkelijke vrede voor Israël zou brengen. Bij monde van Jeremia beloofde hij: „Ik wil hen genezen en hun een overvloed van vrede en waarheid openbaren. En ik wil de gevangenen van Juda en de gevangenen van Israël terugbrengen, en ik wil hen bouwen net als in het begin” (Jeremia 33:6, 7). Jehovah’s belofte begon vervuld te worden in 539 v.G.T., toen Babylon werd veroverd en de Israëlitische ballingen vrijheid werd geboden (2 Kronieken 36:22, 23). In de tweede helft van 537 v.G.T. vierde een groep Israëlieten voor het eerst in zeventig jaar het Loofhuttenfeest op Israëls bodem! Na het feest maakten zij er een begin mee Jehovah’s tempel te herbouwen. Hoe beleefden zij dat gevoelsmatig? Het verslag zegt: „Zij juichten met een luid gejuich, terwijl zij Jehovah loofden omdat het fundament van het huis van Jehovah was gelegd.” — Ezra 3:11.
4. Hoe spoorde Jehovah de Israëlieten ertoe aan zich met de tempelbouw bezig te houden, en welke belofte aangaande vrede deed hij?
4 Na dit vreugdevolle begin werden de Israëlieten echter ontmoedigd door tegenstanders en staakten zij de bouw van de tempel. Enkele jaren later verwekte Jehovah de profeten Haggaï en Zacharia om de Israëlieten ertoe aan te sporen de herbouw te voltooien. Wat moet het opwindend voor hen zijn geweest Haggaï over de tempel die gebouwd zou worden te horen zeggen: „’Groter zal de heerlijkheid van dit laatste huis worden dan die van het vroegere’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd. ’En op deze plaats zal ik vrede geven’”! — Haggaï 2:9.
Jehovah vervult zijn beloften
5. Wat valt ons op in het achtste hoofdstuk van Zacharia?
5 In het bijbelboek Zacharia staan talloze geïnspireerde visioenen en profetieën opgetekend waardoor Gods volk destijds, in de zesde eeuw v.G.T., werd gesterkt. Deze zelfde profetieën blijven ons verzekeren van Jehovah’s steun. Ze geven ons elke reden om te geloven dat Jehovah zijn volk ook in onze tijd vrede zal schenken. In het achtste hoofdstuk van het boek dat zijn naam draagt, laat de profeet Zacharia bijvoorbeeld tienmaal de woorden horen: „Dit heeft Jehovah gezegd.” Elke keer gaat deze uitdrukking vooraf aan een goddelijke formele uitspraak die te maken heeft met de vrede van Gods volk. Sommige van deze beloften werden in Zacharia’s tijd vervuld. In deze tijd zijn ze allemaal hetzij reeds vervuld of gaan ze in vervulling.
„Ik wil jaloers zijn ten opzichte van Sion”
6, 7. In welke opzichten was Jehovah ’jaloers ten opzichte van Sion met grote woede’?
6 De uitdrukking komt de eerste keer in Zacharia 8:2 voor, waar wij lezen: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Ik wil jaloers zijn ten opzichte van Sion met grote jaloezie, en met grote woede wil ik jaloers zijn ten opzichte van haar.’” Jehovah’s belofte om jaloers te zijn — grote ijver te hebben — ten opzichte van zijn volk, betekende dat hij erop zou toezien dat hun vrede werd hersteld. De terugkeer van Israël naar hun land en de herbouw van de tempel vormden het bewijs van die ijver.
7 Hoe stond het echter met degenen die Jehovah’s volk hadden tegengestaan? Zijn ijver voor zijn volk zou geëvenaard worden door zijn „grote woede” ten aanzien van deze vijanden. Wanneer getrouwe joden in de herbouwde tempel aanbaden, zouden zij kunnen terugdenken aan het lot van het machtige Babylon, dat nu gevallen was. Zij zouden ook kunnen denken aan het volkomen falen van de vijanden die hadden getracht de herbouw van de tempel te verhinderen (Ezra 4:1-6; 6:3). En zij zouden Jehovah kunnen danken dat hij zijn belofte had vervuld. Zijn ijver had hun zegepraal gebracht!
„De stad van waarachtigheid”
8. Hoe zou Jeruzalem in de dagen van Zacharia een stad van waarachtigheid worden in tegenstelling tot vroegere tijden?
8 Een tweede keer schrijft Zacharia: „Dit heeft Jehovah gezegd.” Hoe luiden Jehovah’s woorden bij deze gelegenheid? „Ik wil naar Sion terugkeren en in het midden van Jeruzalem verblijven; en Jeruzalem zal stellig de stad van waarachtigheid worden genoemd, en de berg van Jehovah der legerscharen, de heilige berg” (Zacharia 8:3). Vóór 607 v.G.T. was Jeruzalem beslist niet een stad van waarachtigheid. Haar priesters en profeten waren verdorven, en haar inwoners waren ontrouw (Jeremia 6:13; 7:29-34; 13:23-27). Nu was Gods volk de tempel aan het herbouwen, waardoor zij blijk gaven van hun betrokkenheid bij de zuivere aanbidding. Door middel van zijn geest woonde Jehovah opnieuw in Jeruzalem. De waarheden van de zuivere aanbidding werden weer in haar gesproken, zodat Jeruzalem „de stad van waarachtigheid” genoemd kon worden. Door haar hoge ligging kon ze „de berg van Jehovah” worden genoemd.
9. Welke opmerkelijke verandering van toestand ervoer „het Israël Gods” in 1919?
9 Hoewel deze twee formele uitspraken betekenisvol waren voor het oude Israël, hebben ze ook grote betekenis voor ons nu de twintigste eeuw ten einde loopt. Bijna tachtig jaar geleden, tijdens de Eerste Wereldoorlog, gingen de paar duizend gezalfden die toen „het Israël Gods” vertegenwoordigden, in geestelijke gevangenschap, net zoals het oude Israël in gevangenschap aan Babylon was geraakt (Galaten 6:16). Profetisch werden zij beschreven als lijken die op straat lagen. Toch hadden zij het oprechte verlangen om Jehovah „met geest en waarheid” te aanbidden (Johannes 4:24). Derhalve bracht Jehovah in 1919 een keer in hun gevangenschap door hen uit hun geestelijk dode toestand op te wekken (Openbaring 11:7-13). Aldus beantwoordde Jehovah Jesaja’s profetische vraag: „Zal een land op één dag met weeën worden voortgebracht? Of zal een natie in één keer geboren worden?”, met een duidelijk en stellig Ja! (Jesaja 66:8) In 1919 bestond Jehovah’s volk weer als een geestelijke natie in hun eigen „land”, of geestelijke staat op aarde.
10. Welke zegeningen hebben gezalfde christenen, te beginnen in 1919, in hun „land” genoten?
10 Veilig in dat land dienden gezalfde christenen in Jehovah’s grote geestelijke tempel. Zij werden geïdentificeerd als „de getrouwe en beleidvolle slaaf”, die de verantwoordelijkheid aanvaardde om zorg te dragen voor Jezus’ aardse bezittingen, een voorrecht dat zij nog steeds genieten nu de twintigste eeuw ten einde loopt (Mattheüs 24:45-47). Zij hebben heel goed de les geleerd dat Jehovah „de God van vrede” is. — 1 Thessalonicenzen 5:23.
11. Hoe hebben religieuze leiders van de christenheid zich vijanden van Gods volk betoond?
11 Hoe staat het echter met de vijanden van het Israël Gods? Jehovah’s ijver voor zijn volk wordt geëvenaard door zijn woede ten aanzien van de tegenstanders. Tijdens de Eerste Wereldoorlog oefenden de religieuze leiders van de christenheid enorme druk uit daar zij trachtten — maar hierin faalden zij — deze kleine groep waarheid sprekende christenen uit te roeien. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was de geestelijkheid van de christenheid in slechts één ding verenigd: Aan beide zijden van het conflict drongen zij er bij regeringen op aan Jehovah’s Getuigen te onderdrukken. Zelfs in deze tijd sporen religieuze leiders in veel landen de regering ertoe aan het christelijke predikingswerk van Jehovah’s Getuigen aan banden te leggen of te verbieden.
12, 13. Hoe wordt Jehovah’s woede ten aanzien van de christenheid tot uitdrukking gebracht?
12 Dit is niet onopgemerkt voorbijgegaan aan Jehovah. Na de Eerste Wereldoorlog heeft de christenheid, samen met de rest van Babylon de Grote, een val beleefd (Openbaring 14:8). Dat de christenheid werkelijk gevallen was, werd algemeen bekend toen er, te beginnen in 1922, een reeks symbolische plagen werd uitgestort, waardoor haar geestelijk dode toestand in het openbaar aan de kaak werd gesteld en er voor haar komende vernietiging werd gewaarschuwd (Openbaring 8:7–9:21). Als bewijs dat het uitstorten van deze plagen nog steeds aan de gang is, werd op 23 april 1995 over de hele wereld de lezing „Het einde van valse religie is nabij” gehouden, gevolgd door de verspreiding van honderden miljoenen exemplaren van een speciale uitgave van Koninkrijksnieuws.
13 Thans verkeert de christenheid in een erbarmelijke toestand. Gedurende de twintigste eeuw hebben haar leden elkaar in wrede, door haar priesters en predikanten gezegende oorlogen gedood. In sommige landen is haar invloed vrijwel nihil. Ze is bestemd voor vernietiging samen met de rest van Babylon de Grote. — Openbaring 18:21.
Vrede voor Jehovah’s volk
14. Welk profetische beeld wordt geschilderd van een volk dat in vrede leeft?
14 In dit jaar 1996 geniet Jehovah’s volk daarentegen in hun herstelde land overvloedige vrede, zoals in Jehovah’s derde formele uitspraak wordt beschreven: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Er zullen nog oude mannen en oude vrouwen op de openbare pleinen van Jeruzalem zitten, een ieder ook met zijn staf in zijn hand wegens de overvloed van zijn dagen. En de openbare pleinen van de stad zelf zullen gevuld zijn met jongens en meisjes die spelen op haar openbare pleinen.’” — Zacharia 8:4, 5.
15. Welke vrede genieten Jehovah’s dienstknechten, ondanks de oorlogen van de natiën?
15 Met deze woorden wordt een verrukkelijk beeld geschilderd van iets opmerkelijks in deze door oorlog verscheurde wereld — een volk dat in vrede leeft. Sinds 1919 gaan Jesaja’s profetische woorden in vervulling: „’Bestendige vrede zal er zijn voor degene die ver weg is en voor degene die nabij is’, heeft Jehovah gezegd, ’en ik wil hem genezen. Maar . . . er is geen vrede’, heeft mijn God gezegd, ’voor de goddelozen’” (Jesaja 57:19-21). Natuurlijk kan Jehovah’s volk, hoewel zij geen deel van de wereld zijn, er niet aan ontkomen de invloed te ondervinden van het tumult der natiën (Johannes 17:15, 16). In sommige landen verduren zij ernstige moeilijkheden, en enkelen zijn zelfs gedood. Toch hebben ware christenen in twee belangrijke opzichten vrede. Ten eerste hebben zij ’vrede met God door bemiddeling van hun Heer Jezus Christus’ (Romeinen 5:1). Ten tweede hebben zij vrede onder elkaar. Zij kweken „de wijsheid van boven” aan, die „allereerst zuiver, vervolgens vredelievend” is (Jakobus 3:17; Galaten 5:22-24). Bovendien zien zij ernaar uit vrede in de volledigste zin te genieten wanneer ’de zachtmoedigen de aarde zullen bezitten, en zij inderdaad hun heerlijke verrukking zullen vinden in de overvloed van vrede’. — Psalm 37:11.
16, 17. (a) Hoe hebben zowel „oude mannen en oude vrouwen” als „jongens en meisjes” Jehovah’s organisatie versterkt? (b) Waaruit blijkt dat Jehovah’s volk vrede geniet?
16 Er zijn nog steeds „oude mannen en oude vrouwen” onder Jehovah’s volk, gezalfden die zich de vroege triomfen van Jehovah’s organisatie herinneren. Hun getrouwheid en volharding worden zeer gewaardeerd. Jongere gezalfden namen de leiding gedurende de beproevingsvolle dagen van de jaren ’30 en de Tweede Wereldoorlog, alsook in de opwindende jaren van groei die volgden. Verder is, vooral sinds 1935, de „grote schare” „andere schapen” op het toneel verschenen (Openbaring 7:9; Johannes 10:16). Aangezien gezalfde christenen ouder zijn geworden en in aantal zijn afgenomen, hebben de andere schapen het predikingswerk ter hand genomen en het tot de einden der aarde uitgebreid. In recente jaren zijn andere schapen het land van Gods volk binnengestroomd. Vorig jaar alleen al zijn er 338.491 van hen als symbool van hun opdracht aan Jehovah gedoopt! Zulke nieuwelingen zijn, geestelijk gesproken, inderdaad zeer jong. De frisheid en het enthousiasme van de honderdduizenden die de gelederen doen toenemen van hen die vol dankbaarheid lof toezingen „aan onze God, die op de troon is gezeten, en aan het Lam”, worden zeer op prijs gesteld. — Openbaring 7:10.
17 In deze tijd zijn ’de openbare pleinen gevuld met jongens en meisjes’, Getuigen met jeugdige kracht. In het dienstjaar 1995 werden er rapporten ontvangen uit 232 landen en eilanden in de wereldzeeën. Maar er is geen internationale wedijver, geen intertribale haat en geen ongepaste jaloezie tussen gezalfden en andere schapen. Allen te zamen groeien in geestelijk opzicht, verenigd in liefde. De wereldwijde broederschap van Jehovah’s Getuigen is waarlijk uniek op het wereldtoneel. — Kolossenzen 3:14; 1 Petrus 2:17.
Te moeilijk voor Jehovah?
18, 19. Hoe heeft Jehovah in de jaren sinds 1919 tot stand gebracht wat vanuit menselijk standpunt te moeilijk kan hebben geschenen?
18 Destijds, in 1918, toen het gezalfde overblijfsel uit slechts een paar duizend ontmoedigde zielen bestond die zich in geestelijke gevangenschap bevonden, had niemand kunnen voorzien welke loop de gebeurtenissen zouden nemen. Maar Jehovah wist het wel — zoals blijkt uit zijn vierde profetische uitspraak: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Zou het, hoewel het te moeilijk zou schijnen in de ogen van de overgeblevenen van dit volk in die dagen, ook te moeilijk schijnen in mijn ogen?’ is de uitspraak van Jehovah der legerscharen.” — Zacharia 8:6.
19 In 1919 blies Jehovah’s geest zijn volk nieuw leven in voor het werk dat hun wachtte. Niettemin was er geloof nodig om vast te houden aan de kleine organisatie van Jehovah’s aanbidders. Zij waren met zo weinigen, en veel dingen waren niet duidelijk. Maar geleidelijk aan versterkte Jehovah hen in organisatorisch opzicht en rustte hij hen toe om het christelijke werk, namelijk het prediken van het goede nieuws en het maken van discipelen, te verrichten (Jesaja 60:17, 19; Mattheüs 24:14; 28:19, 20). Progressief hielp hij hen om belangrijke kwesties zoals neutraliteit en universele soevereiniteit te onderscheiden. Was het voor Jehovah te moeilijk om door middel van die kleine groep Getuigen zijn wil tot stand te brengen? Het antwoord is beslist nee! Dit wordt bevestigd op bladzijde 12 tot en met 15 van dit tijdschrift, waarop de tabel over de activiteit van Jehovah’s Getuigen gedurende het dienstjaar 1995 vermeld staat.
„Ikzelf zal hun God worden”
20. Hoe omvangrijk zou, zoals was voorzegd, de bijeenvergadering van Gods volk zijn?
20 De vijfde formele uitspraak laat verder zien wat de gelukkige toestand van Jehovah’s Getuigen in deze tijd is: „Dit heeft Jehovah der legerscharen gezegd: ’Zie, ik red mijn volk uit het land van de zonsopgang en uit het land van de zonsondergang. En ik zal hen stellig hierheen brengen, en zij moeten in het midden van Jeruzalem verblijven; en zij moeten mijn volk worden, en ikzelf zal hun God worden in waarachtigheid en in rechtvaardigheid.’” — Zacharia 8:7, 8.
21. Op welke wijze wordt de overvloedige vrede van Jehovah’s volk in stand gehouden en uitgebreid?
21 In 1996 kunnen wij zonder aarzelen zeggen dat het goede nieuws over de hele wereld gepredikt wordt, van „het land van de zonsopgang” tot „het land van de zonsondergang”. Er blijven discipelen gemaakt worden van mensen uit alle natiën, en zij zien de vervulling van Jehovah’s belofte: „Al uw zonen zullen door Jehovah onderwezen personen zijn, en de vrede van uw zonen zal overvloedig zijn” (Jesaja 54:13). Wij hebben vrede omdat wij door Jehovah onderwezen worden. Met dat doel is er in meer dan 300 talen lectuur gepubliceerd. Vorig jaar alleen al kwamen er 21 nieuwe talen bij. Het tijdschrift De Wachttoren wordt nu simultaan in 111 talen uitgegeven, en Ontwaakt! in 54 talen. Nationale en internationale congressen verschaffen een openbare demonstratie van de vrede die Gods volk geniet. Wekelijkse vergaderingen verenigen ons en geven ons de aanmoediging die wij nodig hebben om pal te staan (Hebreeën 10:23-25). Ja, Jehovah onderwijst zijn volk „in waarachtigheid en in rechtvaardigheid”. Hij schenkt zijn volk vrede. Wat zijn wij gezegend in die overvloedige vrede te mogen delen!
Kunt u dit uitleggen?
◻ Hoe is Jehovah in de huidige tijd ’jaloers met grote woede’ ten opzichte van zijn volk?
◻ Hoe geniet Jehovah’s volk zelfs in door oorlog verscheurde landen vrede?
◻ In welk opzicht zijn ’de openbare pleinen met jongens en meisjes gevuld’?
◻ Welke voorzieningen zijn er getroffen opdat Jehovah’s volk door hem onderwezen kan worden?
[Tabel op blz. 12-15]
BERICHT OVER HET DIENSTJAAR 1995 VAN JEHOVAH’S GETUIGEN OVER DE HELE WERELD
(Zie ingebonden jaargang)
[Illustratie op blz. 8, 9]
In de zesde eeuw v.G.T. leerden getrouwe joden die de tempel herbouwden, dat Jehovah de enige betrouwbare bron van vrede is