Bijbelboek nummer 38 — Zacharia
Schrijver: Zacharia
Waar geschreven: Jeruzalem
Geschrift voltooid: 518 v.G.T.
Beschreven periode: 520–518 v.G.T.
1. Hoe stond het er met de tempel in Jeruzalem voor toen Zacharia begon te profeteren?
STILGELEGD! Zo stond het er met de bouwwerkzaamheden aan Jehovah’s tempel in Jeruzalem voor toen Zacharia begon te profeteren. Terwijl Salomo de oorspronkelijke tempel in 7 1⁄2 jaar had gebouwd (1 Kon. 6:37, 38), waren de gerepatrieerde joden reeds 17 jaar in Jeruzalem terug en was het bouwwerk nog lang niet voltooid. Het werk was na het verbod van Artaxerxes (hetzij Bardija of Gaumata) ten slotte geheel en al gestaakt. Nu echter begon het, ondanks dit officiële verbod, weer op gang te komen. Jehovah gebruikte Haggaï en Zacharia om het volk ertoe aan te sporen de bouw te hervatten en aan het werk te blijven totdat het voltooid was. — Ezra 4:23, 24; 5:1, 2.
2. Waarom scheen de taak als een berg te zijn, maar waarop vestigde Zacharia hun aandacht?
2 De taak die zij voor de boeg hadden, scheen als een berg te zijn (Zach. 4:6, 7). Zij waren maar met weinigen, de tegenstanders waren talrijk, en hoewel zij bestuurd werden door iemand van vorstelijke afkomst uit het geslacht van David, namelijk Zerubbabel, hadden zij geen koning en stonden zij onder buitenlandse overheersing. Hoe gemakkelijk was het om tot een zwakke, egocentrische houding te vervallen, terwijl de tijd werkelijk een krachtig geloof en energieke actie eiste! Zacharia werd gebruikt om hun aandacht te vestigen op datgene wat God in die tijd voornemens was en op zijn nog grootsere toekomstige voornemens, waardoor zij werden gesterkt voor het werk dat verricht moest worden (8:9, 13). Het was er de tijd niet voor gelijk hun ondankbare voorvaders te zijn. — 1:5, 6.
3. (a) Hoe wordt Zacharia geïdentificeerd, en waarom is zijn naam passend? (b) Wanneer werd de profetie van Zacharia uitgesproken en opgetekend?
3 Wie was Zacharia? Er worden in de bijbel ongeveer 30 verschillende personen vermeld die Zacharia heetten. De schrijver van het boek dat deze naam draagt, wordt echter geïdentificeerd als „Zacharia, de zoon van Berechja, de zoon van Iddo, de profeet” (Zach. 1:1; Ezra 5:1; Neh. 12:12, 16). Zijn naam (Hebreeuws: Zekhar·jahʹ) betekent „Jehovah is gedachtig geweest”. Het boek Zacharia laat heel duidelijk uitkomen dat „Jehovah der legerscharen” Zijn volk gedenkt om hen ter wille van Zijn eigen naam goed te bejegenen (Zach. 1:3). De in het boek genoemde datums duiden erop dat het een periode van ten minste twee jaar beschrijft. In de „achtste maand, in het tweede jaar van Darius” (oktober/november 520 v.G.T.), werd de tempelbouw hervat en begon Zacharia te profeteren (1:1). Het boek maakt ook melding van „de vierde dag van de negende maand, dat is in Kislev”, in „het vierde jaar van . . . Darius” (omstreeks 1 december 518 v.G.T.) (7:1). Daaruit volgt dat Zacharia’s profetie ongetwijfeld in de jaren 520–518 v.G.T. uitgesproken alsook opgetekend is. — Ezra 4:24.
4, 5. (a) Waarom voorzei Zacharia de val van Tyrus lang nadat die stad door Nebukadnezar belegerd was? (b) Door de vervulling van welke specifieke profetieën wordt overtuigend bewezen dat het boek geïnspireerd is?
4 Zij die het boek Zacharia bestuderen, zullen een overvloed van bewijzen vinden voor de authenticiteit ervan. Neem Tyrus eens. Na een belegering van 13 jaar werd Tyrus door de Babylonische koning Nebukadnezar verwoest. Dit betekende echter nog niet het volledige einde voor Tyrus. Zacharia voorzei vele jaren later de totale verwoesting van Tyrus. Het was de eilandstad Tyrus die door Alexander de Grote werd veroverd met behulp van zijn beroemde wapenfeit: de bouw van de dam; meedogenloos verbrandde hij de stad en vervulde daarmee de profetie die Zacharia zo’n twee eeuwen voordien had uitgesproken.a — Zach. 9:2-4.
5 Het overtuigendste bewijs voor de goddelijke inspiratie van het boek is echter te vinden in de vervulling van de erin opgetekende profetieën over de Messias, Christus Jezus, zoals blijkt uit een vergelijking van Zacharia 9:9 met Mattheüs 21:4, 5 en Johannes 12:14-16; Zacharia 12:10 met Johannes 19:34-37, en Zacharia 13:7 met Mattheüs 26:31 en Markus 14:27. Ook vallen er overeenkomsten op te merken tussen Zacharia 8:16 en Efeziërs 4:25; Zacharia 3:2 en Judas 9, en Zacharia 14:5 en Judas 14. De harmonie die in Gods Woord wordt aangetroffen, is werkelijk prachtig!
6. (a) Wat verklaart de verandering in stijl vanaf hoofdstuk 9 van Zacharia? (b) Wat kan de reden zijn dat Mattheüs naar Zacharia verwijst als „Jeremia”?
6 Er zijn enkele bijbelcritici die beweren dat de verandering in schrijfstijl vanaf hoofdstuk 9 erop duidt dat dit gedeelte niet door Zacharia geschreven kan zijn. De verandering in stijl is echter beslist niet groter dan de verandering van onderwerp zou rechtvaardigen. Terwijl de eerste acht hoofdstukken aangelegenheden behandelen die voor de mensen in Zacharia’s tijd van meer onmiddellijk belang waren, werpt de profeet in hoofdstuk 9 tot en met 14 een blik vooruit in een verder verwijderde toekomst. Sommigen hebben zich afgevraagd waarom Mattheüs Zacharia citeert maar diens woorden aan Jeremia toeschrijft (Matth. 27:9; Zach. 11:12). Jeremia schijnt soms tot de eerste van de latere profeten te zijn gerekend (in plaats van Jesaja, zoals in onze huidige bijbels); daarom kan Mattheüs met zijn verwijzing naar Zacharia als „Jeremia” het joodse gebruik hebben gevolgd om een heel gedeelte van de Schrift met de naam van het eerste boek van dat gedeelte aan te duiden. Jezus zelf gebruikte de aanduiding „Psalmen” voor alle boeken die als de Geschriften bekendstaan. — Luk. 24:44.b
7. Hoe is het boek Zacharia opgebouwd?
7 Tot aan hoofdstuk 6 vers 8 bestaat het boek uit een reeks van acht visioenen — in de trant van de in Daniël en Ezechiël opgetekende visioenen — die over het algemeen betrekking hebben op de herbouw van de tempel. Ze worden gevolgd door formele uitspraken en profetieën in verband met de zuivere aanbidding, het herstel en Jehovah’s dag van oorlog.
DE INHOUD VAN ZACHARIA
8. Wat laat het visioen van de vier ruiters zien met betrekking tot Jeruzalem en de natiën?
8 Eerste visioen: De vier ruiters (1:1-17). „Keert tot mij terug . . . en ik zal tot u terugkeren”, zegt Jehovah, en dan stelt hij de vraag: „Mijn woorden en mijn voorschriften . . . die ik mijn knechten, de profeten, heb geboden, hebben die uw vaderen niet achterhaald?” (1:3, 6) Het volk geeft toe dat zij hebben gekregen wat hun toekwam. Nu verschijnt Zacharia’s eerste visioen. ’s Nachts staan er tussen de bomen bij Jeruzalem vier ruiters die teruggekeerd zijn van een inspectietocht over de hele aarde, welke zij onbezorgd en in rust bevonden hebben. Maar Jehovah’s engel, die vragen aan hen stelt, maakt zich wel zorgen om Jeruzalems toestand. Jehovah zelf geeft uiting aan zijn grote verontwaardiging jegens de natiën die aan Sions rampspoed hebben meegeholpen, en hij zegt dat hij „stellig met barmhartigheden tot Jeruzalem [zal] terugkeren”. Zijn eigen huis zal in haar worden gebouwd en zijn steden „zullen nog overvloeien van goedheid”. — 1:16, 17.
9. Hoe verklaart Jehovah het visioen van de horens en de handwerkslieden?
9 Tweede visioen: De horens en de handwerkslieden (1:18-21). Zacharia ziet de vier horens die Juda, Israël en Jeruzalem hebben verstrooid. Dan toont Jehovah hem vier handwerkslieden en verklaart dat deze zullen komen om de horens van de natiën die Juda weerstaan, neer te werpen.
10. Hoe wordt Jeruzalems voorspoed met Jehovah in verband gebracht?
10 Derde visioen: Jeruzalems voorspoed (2:1-13). Er wordt een man gezien die Jeruzalem opmeet. De stad zal met uitbreiding worden gezegend, en Jehovah zal geheel rondom haar een muur van vuur zijn en een heerlijkheid in haar midden. Hij roept uit: „Hé daar, Sion! Ontkom”, en voegt er de waarschuwing aan toe: „Wie u aanraakt, raakt mijn oogappel aan” (2:7, 8). Omdat Jehovah in Sion verblijft, zal de stad zich verheugen, en vele natiën zullen zich bij Jehovah aansluiten. Alle vlees wordt geboden het stilzwijgen te bewaren voor het aangezicht van Jehovah, „want hij heeft zich opgemaakt uit zijn heilige woning”. — 2:13.
11. Hoe wordt de hogepriester Jozua van blaam gezuiverd, en tot welke handelwijze wordt hij aangespoord?
11 Vierde visioen: Jozua’s redding (3:1-10). Er wordt getoond hoe de hogepriester Jozua wordt berecht, waarbij Satan hem weerstaat en Jehovah’s engel Satan bestraft. Is Jozua niet „een houtblok dat uit het vuur is gerukt”? (3:2) Jozua wordt gereinigd verklaard en zijn bevuilde kleren worden verwisseld voor reine „lange staatsiegewaden”. Hij wordt ertoe aangespoord te wandelen in de wegen van Jehovah, die ’zijn knecht Spruit doet komen’ en die een steen voor Jozua neerlegt waarop zeven ogen zijn. — 3:4, 8.
12. Welke aanmoediging en verzekering worden in verband met de tempelbouw gegeven?
12 Vijfde visioen: De lampestandaard en de olijfbomen (4:1-14). De engel wekt Zacharia, zodat hij een gouden lampestandaard met zeven lampen ziet, geflankeerd door twee olijfbomen. Hij hoort dat het volgende woord van Jehovah tot Zerubbabel wordt gericht: ’Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door Gods geest.’ Een „grote berg” zal voor het aangezicht van Zerubbabel geëffend worden en de hoofdsteen van de tempel zal te voorschijn worden gebracht terwijl er wordt geroepen: „Hoe bekoorlijk! Hoe bekoorlijk!” Zerubbabel heeft de fundamenten van de tempel gelegd en Zerubbabel zal het werk voleindigen. De zeven lampen zijn Jehovah’s ogen, die ’de gehele aarde rondgaan’ (4:6, 7, 10). De twee olijfbomen zijn Jehovah’s twee gezalfden.
13-15. Wat wordt in de visioenen van de vliegende boekrol, de efa-maat en de vier wagens gezien?
13 Zesde visioen: De vliegende boekrol (5:1-4). Zacharia ziet een vliegende boekrol van ongeveer 9 m lang en 4,5 m breed. De engel legt uit dat dit de vloek is die uitgaat wegens allen die stelen en in Jehovah’s naam valselijk zweren.
14 Zevende visioen: De efa-maat (5:5-11). Van een efa-maat (ongeveer 22 l) wordt het deksel opgelicht, zodat er een vrouw te zien is die „Goddeloosheid” heet. Zij wordt in de efa teruggeworpen, die dan door twee gevleugelde vrouwen in de richting van de hemel wordt meegevoerd, om naar Sinear (Babylon) gebracht te worden en „daar op haar juiste plaats [te] worden neergezet”. — 5:8, 11.
15 Achtste visioen: De vier wagens (6:1-8). Zie! Van tussen twee koperbergen vandaan komen vier wagens te voorschijn, met verschillend gekleurde paarden. Het zijn de vier geesten van de hemel. Op bevel van de engel gaan ze de aarde doorkruisen.
16. Wat wordt met betrekking tot de „Spruit” geprofeteerd?
16 De Spruit; onoprecht vasten (6:9–7:14). Jehovah geeft Zacharia nu de opdracht een luisterrijke kroon op het hoofd van de hogepriester Jozua te zetten. Hij spreekt profetisch over de „Spruit” die Jehovah’s tempel zal bouwen en als priester op zijn troon zal regeren. — 6:12.
17. Wat verlangt Jehovah ten aanzien van aanbidding, en wat overkwam degenen die zijn woorden hadden weerstaan?
17 Twee jaar nadat Zacharia met profeteren is begonnen, arriveert er een afvaardiging uit Bethel om de tempelpriesters te vragen of bepaalde periodes van wenen en vasten nog steeds in acht genomen moeten worden. Bij monde van Zacharia vraagt Jehovah het volk en de priesters of zij werkelijk oprecht zijn in hun vasten. Jehovah verlangt ’gehoorzaamheid, ware gerechtigheid, liefderijke goedheid en barmhartigheden’ (7:7, 9). Omdat de joden zijn profetische woorden met weerbarstige schouders en met een hart als van amarilsteen hadden weerstaan, had hij hen als door een storm weggeslingerd onder alle natiën.
18. Welke heerlijke beloften van herstel doet Jehovah?
18 Herstel; „tien mannen” (8:1-23). Jehovah verklaart dat hij naar Sion zal terugkeren en in Jeruzalem zal verblijven, dat „de stad van waarachtigheid” zal worden genoemd. Oude mensen zullen op haar openbare pleinen zitten en kinderen zullen er spelen. Dit is voor Jehovah, de waarachtige en rechtvaardige God, niet te moeilijk! Jehovah belooft het overblijfsel van zijn volk het zaad van vrede en zegt: „Weest niet bevreesd. Mogen uw handen sterk zijn” (8:3, 13). Dit dienen zij te doen: De waarheid met elkaar spreken en met waarheid rechtspreken, waarbij zij hun hart vrij dienen te houden van het zinnen op rampspoed en het zweren van valse eden. Ja, er zal een tijd komen dat de inwoners van vele steden elkaar stellig zullen uitnodigen om in alle ernst op te gaan teneinde Jehovah te zoeken, en „tien mannen” uit alle talen zullen „de slip vastgrijpen van een man die een jood is” en met Gods volk meegaan. — 8:23.
19. Welke strenge formele uitspraken volgen nu, maar wat wordt er over Jeruzalems koning gezegd?
19 Formele uitspraken tegen natiën, valse herders (9:1–11:17). In het tweede deel van het boek, hoofdstuk 9 tot en met 14, stapt Zacharia van de allegorische visioenen over op de meer gebruikelijke profetische stijl. Hij begint met een strenge formele uitspraak tegen verscheidene steden, met inbegrip van de rotsachtige eilandstad Tyrus. Jeruzalem wordt gezegd in blijde triomf te juichen, want „Zie! Uw koning zelf komt tot u. Hij is rechtvaardig, ja, gered; nederig en rijdend op een ezel” (9:9). Deze, die de strijdwagens en de boog afsnijdt, zal vrede spreken tot de natiën en heersen tot de einden der aarde. Jehovah zal voor zijn volk tegen Griekenland strijden, en hij zal hen redden. „Want o hoe groot is zijn goedheid, en hoe groot is zijn schoonheid!” (9:17) Jehovah, de Regengever, veroordeelt de waarzeggers en valse herders. Hij zal het huis van Juda superieur maken en die van Efraïm gelijk een sterke man. Wat de losgekochten betreft, „hun hart zal blij zijn in Jehovah . . . en in zijn naam zullen zij wandelen”. — 10:7, 12.
20. Wat wordt symbolisch met de staven „Aangenaamheid” en „Eendracht” uitgebeeld?
20 Zacharia krijgt nu de opdracht de kudde te weiden, welke ter slachting verkocht is door meedogenloze herders die zeggen: „Jehovah zij gezegend, terwijl ik rijkdom zal verwerven” (11:5). De profeet neemt twee staven en noemt ze „Aangenaamheid” en „Eendracht” (11:7). Door „Aangenaamheid” te breken, symboliseert hij een verbroken verbond. Dan vraagt hij om zijn loon, en men weegt voor hem 30 zilverstukken af. Jehovah gebiedt Zacharia het loon in de schatkist te werpen en zegt met ongemeen groot sarcasme: „de majestueuze waarde waarop ik . . . geschat ben” (11:13). Nu wordt de staf „Eendracht” in stukken gehouwen, waarmee de broederschap van Juda en Israël wordt verbroken. Er zal een zwaard komen over de valse herders die Jehovah’s schapen hebben verwaarloosd.
21. (a) Wat is Jehovah’s oordeel over hen die tegen Jeruzalem strijden? (b) Welke verstrooiing en loutering worden voorzegd?
21 Jehovah voert oorlog, wordt koning (12:1–14:21). Er begint nog een formele uitspraak. Jehovah zal Jeruzalem tot een schaal maken die volken doet waggelen, en tot een zwaar te torsen steen welke degenen die hem opheffen, schrammen doet oplopen. Hij zal alle natiën die tegen Jeruzalem optrekken, verdelgen. Over het huis van David zal Jehovah de geest van gunst en smekingen uitstorten, en het volk zal opzien naar hem die zij hebben doorstoken en over hem weeklagen „zoals bij het geweeklaag over een enige zoon” (12:10). Jehovah der legerscharen kondigt een afsnijding van alle afgoden en valse profeten aan; de eigen ouders van zo iemand moeten hem verwonden, zodat hij vol schaamte zijn profetengewaad aflegt. De met Jehovah verbonden herder zal geslagen en de kudde verstrooid worden, maar Jehovah zal een „derde deel” louteren opdat het zijn naam aanroept. Jehovah zal zeggen: „Het is mijn volk”, en het zal antwoorden: „Jehovah is mijn God.” — 13:9.
22. Wat zal er op de „dag die Jehovah toebehoort” met de natiën en met Jeruzalem gebeuren?
22 „Zie! Er komt een dag die Jehovah toebehoort.” Alle natiën zullen Jeruzalem aanvallen, en de helft van de stad zal in ballingschap gaan, een overblijfsel achterlatend. Dan zal Jehovah uittrekken en oorlog voeren tegen die natiën, „als op de dag dat hij oorlog voerde, op de dag van de strijd” (14:1, 3). De berg der olijfbomen, ten oosten van Jeruzalem, zal vanaf het oosten naar het westen splijten, waardoor er een toevluchtsdal zal ontstaan. Op die dag zullen er uit Jeruzalem levende wateren in oostelijke en westelijke richting stromen, in de zomer en in de winter, en „Jehovah moet koning worden over de gehele aarde” (14:9). Terwijl Jeruzalem zekerheid geniet, zal Jehovah degenen geselen die oorlog tegen de stad voeren. Terwijl zij op hun voeten staan, zullen hun vlees, ogen en tong wegrotten. Verwarring zal hen aangrijpen. De hand van een ieder zal zich tegen die van zijn naaste keren. Zij die levend overblijven van alle natiën zullen „van jaar tot jaar moeten opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, Jehovah der legerscharen”. — 14:16.
WAAROM NUTTIG
23. Hoe is het verslag van Zacharia geloofversterkend?
23 Voor allen die de profetie van Zacharia bestuderen en erover mediteren, zal dit nut afwerpen doordat zij er geloofversterkende kennis door verwerven. Meer dan 50 maal vestigt Zacharia de aandacht op „Jehovah der legerscharen” als Degene die voor Zijn volk strijdt en hen beschermt en hen naar hun behoefte met kracht vervult. Toen de voltooiing van de tempelbouw werd bedreigd door met ’een berg’ te vergelijken tegenstand, verklaarde Zacharia: „Dit is het woord van Jehovah tot Zerubbabel, hetwelk luidt: ’„Niet door een krijgsmacht, noch door kracht, maar door mijn geest”, heeft Jehovah der legerscharen gezegd. Wie zijt gij, o grote berg? Voor het aangezicht van Zerubbabel zult gij tot een vlak land worden.’” De tempel werd met behulp van Jehovah’s geest voltooid. Zo zullen ook in deze tijd hindernissen als sneeuw voor de zon verdwijnen indien men ze met geloof in Jehovah onder de ogen ziet. Het is precies zoals Jezus tot zijn discipelen zei: „Indien gij geloof hebt ter grootte van een mosterdzaadje, zult gij tot deze berg zeggen: ’Verplaats u van hier naar daar’, en hij zal zich verplaatsen, en niets zal u onmogelijk zijn.” — Zach. 4:6, 7; Matth. 17:20.
24. Welke illustratie van loyaliteit wordt in hoofdstuk 13 van Zacharia gegeven?
24 In hoofdstuk 13 vers 2 tot en met 6 illustreert Zacharia de loyaliteit die Jehovah’s organisatie tot op deze dag kenmerkt. Ze moet elke menselijke verhouding, zoals die van naaste bloedverwanten, te boven gaan. Indien een naaste bloedverwant in naam van Jehovah leugens zou profeteren, dat wil zeggen ten nadele van de Koninkrijksboodschap zou spreken en ten onrechte zou proberen anderen in de gemeente van Gods volk te beïnvloeden, moeten de familieleden van die persoon elke rechterlijke actie die door de gemeente wordt ondernomen, loyaal ondersteunen. Hetzelfde standpunt moet worden ingenomen met betrekking tot een intieme metgezel die valselijk profeteert, opdat hij wegens zijn verkeerde handelwijze beschaamd en in zijn hart verwond wordt.
25. Hoe sluit de profetie van Zacharia aan bij andere schriftplaatsen wat betreft het identificeren van de Messias, de „Spruit”, en zijn ambt als Hogepriester en Koning onder Jehovah?
25 Zoals uit onze inleidende paragrafen is gebleken, werden Jezus’ intocht in Jeruzalem als koning, „nederig en rijdend op een ezel”, het verraad van hem voor „dertig zilverstukken”, de verstrooiing van zijn discipelen in die tijd en het feit dat hij aan de paal met de speer van een soldaat werd doorstoken, alle tot in de kleinste bijzonderheden door Zacharia voorzegd (Zach. 9:9; 11:12; 13:7; 12:10). De profetie maakt ook melding van de „Spruit” als degene die de tempel van Jehovah bouwt. Uit een vergelijking van Jesaja 11:1-10, Jeremia 23:5 en Lukas 1:32, 33 blijkt dat dit Jezus Christus is, die „voor eeuwig als koning over het huis van Jakob [zal] regeren”. Zacharia beschrijft de „Spruit” als een „priester . . . op zijn troon”, wat aansluit bij de woorden van de apostel Paulus: „Jezus [is] . . . voor eeuwig een hogepriester naar de wijze van Melchizedek . . . geworden”, en ook: „Hij heeft plaats genomen aan de rechterhand van de troon der Majesteit in de hemelen” (Zach. 6:12, 13; Hebr. 6:20; 8:1). Aldus laat de profetie zien dat de „Spruit” Hogepriester en Koning aan Gods rechterhand in de hemel is, terwijl ze terzelfder tijd Jehovah als de Soevereine Heerser over allen uitroept: „En Jehovah moet koning worden over de gehele aarde. Op die dag zal Jehovah één blijken te zijn, en zijn naam één.” — Zach. 14:9.
26. Naar welke luisterrijke „dag” verwijst Zacharia herhaaldelijk?
26 Naar die tijd verwijzend, herhaalt de profeet zo’n 20 maal de zinsnede „op die dag”, en zijn profetie besluit er zelfs mee. Uit een onderzoek van de vele malen dat deze uitdrukking voorkomt, blijkt dat het de dag is waarop Jehovah de namen van de afgoden afsnijdt en de valse profeten verwijdert (13:2, 4). Het is de dag waarop Jehovah oorlog voert tegen de aanvallende natiën en verwarring in hun gelederen sticht terwijl hij ze verdelgt en ’het dal van zijn bergen’ verschaft als toevluchtsoord voor zijn eigen volk (14:1-5, 13; 12:8, 9). Ja, „Jehovah, hun God, zal hen op die dag stellig redden als de kudde van zijn volk”, en zij zullen elkaar toeroepen van onder de wijnstok en de vijgeboom (Zach. 9:16; 3:10; Micha 4:4). Het is de luisterrijke dag waarop Jehovah der legerscharen ’in het midden van zijn volk zal verblijven’ en waarop er „levende wateren uit Jeruzalem zullen uitgaan”. Deze woorden van Zacharia identificeren gebeurtenissen „op die dag” als voorboden van „een nieuwe hemel en een nieuwe aarde” overeenkomstig de Koninkrijksbelofte. — Zach. 2:11; 14:8; Openb. 21:1-3; 22:1.
27. Hoe vestigt de profetie van Zacharia de aandacht op de heiliging van Jehovah’s naam?
27 „Wie heeft de dag der kleine dingen veracht?”, vraagt Jehovah. Zie! Deze voorspoed zal de gehele aarde omvatten: ’Vele volken en machtige natiën zullen werkelijk komen om Jehovah der legerscharen in Jeruzalem te zoeken, en tien mannen uit alle talen der natiën zullen de slip vastgrijpen van een man die een jood is, en zeggen: „Wij willen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is.”’ „Op die dag” zullen zelfs op de bellen van het paard de woorden staan: „Heiligheid behoort Jehovah toe!” Het is bijzonder nuttig om deze hartverwarmende profetieën te beschouwen, want er wordt door aangetoond dat Jehovah’s naam inderdaad door bemiddeling van zijn Koninkrijkszaad geheiligd zal worden! — Zach. 4:10; 8:22, 23; 14:20.
[Voetnoten]
a Insight on the Scriptures, Deel 2, blz. 531, 1136.
b Encyclopaedia Judaica, 1973, Deel 4, kol. 828; Insight on the Scriptures, Deel 1, blz. 1080, 1081.