-
De gevolgen van het verwerpen van Gods Herder-RegeerderHet herstel van het Paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!
-
-
DE DOOR GOD AANGESTELDE HERDER
8. Hoe hebben de herder-regeerders de „schapen” verkocht om gedood of geslacht te worden, en wie kan een onzelfzuchtige herder verwekken?
8 Aangezien de politieke regeerders met herders worden vergeleken, worden hun onderdanen, het volk, met een kudde schapen vergeleken. De met herders te vergelijken regeerders hebben de schapen behandeld alsof ze hun toebehoorden en zijn bereid geweest ze te verkopen aan zelfzuchtige personen die de met schapen te vergelijken mensen konden uitbuiten en misbruiken. Zij hebben hen in feite overgeleverd om gedood te worden, om geslacht te worden ter wille van ambitieuze mannen die de prijs betalen om de heerschappij over het volk te krijgen of van het volk te profiteren. Meer dan dat, de regeringsherders hebben het volk op een weg geleid die er ten slotte op zal uitlopen dat zij in de „oorlog van de grote dag van God de Almachtige” in de wereldsituatie die Har–mágedon wordt genoemd, afgeslacht zullen worden (Openb. 16:14-16; 19:11-21). Is er echter geen echte „herder” die werkelijk de belangen van heel het volk op het oog heeft en die bereid is zichzelf op te offeren in plaats van de schapen uit te buiten? Wie kan zo’n herder verwekken, zodat de schapen zich onder zijn zorg en leiding kunnen stellen en voor de verschrikkelijke afslachting gespaard kunnen worden? Jehovah kan dit doen.
9. Welke kudde moet Zacharia, die een profetisch drama opvoert, weiden?
9 Ten einde dit af te beelden, werd de profeet Zacharia gebruikt om een allegorie of profetisch drama op te voeren. De profeet Zacharia beschrijft het zelf met de woorden: „Dit heeft Jehovah, mijn God, gezegd: ’Weid de kudde bestemd ter doding, waarvan de kopers ze vervolgens doden ofschoon zij niet schuldig worden gehouden. En zij die ze verkopen, zeggen: „Jehovah zij gezegend, terwijl ik rijkdom zal verwerven.” En hun eigen herders tonen in het geheel geen mededogen met hen.’” — Zach. 11:4, 5.
10. Wie vormen de symbolische „kudde”, aan wie behoort de kudde toe, en waarom werd Zacharia tot herder van de „kudde bestemd ter doding” aangesteld?
10 In wat een erbarmelijke situatie bevindt de „kudde bestemd ter doding” zich! Destijds was deze „kudde” de natie Israël. De psalmist richtte zich tot Degene aan wie deze kudde werkelijk toebehoort, met de woorden: „O Herder van Israël, leen toch het oor, gij die Jozef leidt net als een kudde.” Erkennend dat de kudde aan Hem toebehoorde, zei de psalmist: „Hij is onze God, en wij zijn het volk van zijn weide en de schapen van zijn hand” (Ps. 80:1; 95:7). Aangezien de kudde aan Hem toebehoorde, had hij het recht om een getrouwe herder over hen aan te stellen. Dit deed hij door de profeet Zacharia aan te stellen. Deze nieuwe aardse herder kreeg niet op democratische wijze een „machtiging van het volk”. Hij werd op theocratische wijze door de God-Regeerder, Jehovah, aangesteld. Deze hemelse Eigenaar had in gedachten enkele afzonderlijke personen van deze „kudde bestemd ter doding” te redden. Hij had reeds gezegd: „Jehovah, hun God, zal hen op die dag stellig redden als de kudde van zijn volk; want zij zullen zijn als de stenen van een diadeem die flonkeren over zijn land” (Zach. 9:16). Ter bevordering van dat voornemen stelde de Grote Theocraat Zacharia aan om de kudde te weiden.
11. In welk opzicht toonden de „herders” die de schapen verkochten, geen mededogen met hen, en hoe waren zij medeplichtig aan de slachting van hen?
11 Zacharia was anders dan de herder-regeerders die zich gerechtvaardigd voelden Jehovah’s schapen voor persoonlijk gewin te verkopen. Door zich aldus te verrijken, meenden zij dat God hen rijk maakte. Na de harteloze verkoop zeiden deze verraderlijke herder-regeerders op huichelachtige wijze: „Jehovah zij gezegend, terwijl ik rijkdom zal verwerven.” Door aldus te handelen, toonden de herders, aan wie de met schapen te vergelijken mensen zich toevertrouwden, „in het geheel geen mededogen met hen”. Die herders wisten dat de kopers aan wie zij de „schapen” verkochten, hen in het najagen van ambitieuze, zelfzuchtige plannen zouden doden. Wat nog erger was, deze kopers zouden niet „schuldig worden gehouden” voor die slachting. Althans, de herders die de schapen verkochten, zouden de kopers niet schuldig houden. Zij waren in dat opzicht medeplichtig aan de slachting. In hun ogen waren de schapen slechts een „kudde bestemd ter doding”.
12. Wiens schapen beweren de mensen van de christenheid te zijn, en worden hun aardse religieuze herders op theocratische wijze aangesteld?
12 Dit alles doet denken aan een soortgelijke situatie die in deze twintigste eeuw in de christenheid bestaat. De mensen, die belijden christenen te zijn, beweren Gods schapen te zijn. Zij zullen Psalm 95:7 (hierboven aangehaald) op zichzelf toepassen en in de kerk eenstemmig Psalm 23:1 (NBG) opzeggen: „De HERE is mijn herder, mij ontbreekt niets.” Maar deze kerkmensen zien ook naar aardse „herders” op. Vooral in religieus opzicht beweren de geestelijken van de christenheid de herders van deze schapen te zijn, waarbij elk van de honderden religieuze sekten haar eigen kudde heeft. Deze herders worden echter niet evenals Zacharia op theocratische wijze aangesteld, want zij worden ieder geordineerd door de heersende groep van zijn eigen sekte of denominatie, of door een bisschop of andere hooggeplaatste kerkelijke dignitaris, of door een gemeente. Bootsen zulke geestelijken die herders uit Zacharia’s dagen na?
13. Hoe hebben zulke geestelijken de herders uit Zacharia’s dagen nagebootst door de „schapen” te verkopen om geslacht te worden?
13 Er is moedig op gewezen dat de geestelijken van de christenheid, die honderden miljoenen kerkleden onder hun geestelijke beheer hebben, de wereldoorlog in het jaar 1914 G.T. hadden kunnen voorkomen. Maar zij hebben dit niet gedaan.a Zonder protest hebben zij hun kudden overgeleverd aan meer dan vier jaar van de meest beestachtige oorlogvoering die de gehele menselijke geschiedenis tot op die tijd gekend heeft. In feite verkochten zij hun kudden om niet vervolgd te worden wegens het vasthouden aan het strikte christendom en ten einde bij de militaire herders en de regeringsherders in de gunst te komen. Dit was niet minder het geval met de Tweede Wereldoorlog, die, net als de eerste, in het hartje van de christenheid begon. Het ’doden’ in deze tweede wereldstrijd was nog verschrikkelijker dan wat er in de eerste wereldstrijd had plaatsgevonden. Bovendien zijn de religieuze geestelijken de commerciële profiteurs en de politici ter wille geweest. Zij hebben zich in de politiek gemengd en hebben hun kudden verkocht aan baantjesjagers, die geen gewetensbezwaren hebben om het volk uit te buiten.
14. Door wie beweren de „herders” aldus verrijkt te zijn, en waarom hebben de kopers van de schapen geen gewetensbezwaren wanneer zij de schapen uitbuiten of veroorzaken dat ze worden afgeslacht?
14 Door aldus rijkdom te verwerven, voor zover het materiële goederen en populariteit bij de heersende klasse van deze wereld betreft, menen zij dat God hen heeft gezegend. En daarom zeggen zij vroom: „Geprezen zij de HERE, omdat ik rijk word” (Zach. 11:5, NBG). Omdat de „kopers” van de arme schapen de zegen van de religieuze geestelijken hebben, hebben zij geen schuldgevoel wanneer zij de schapen uitbuiten of zelfs veroorzaken dat de schapen op gewelddadige en massale wijze worden afgeslacht. ’Zij worden niet schuldig gehouden’ door de geestelijken van de christenheid, maar blijven als volwaardige kerkleden die goed aangeschreven staan, gehandhaafd. Het is daarom heel duidelijk dat de „herders”, zowel de religieuze herders als de regeringsherders, „in het geheel geen mededogen” met de „schapen” van de christenheid tonen.
15. Hoe weten wij dat wat het uitgebuit worden door verraderlijke herders betreft, het volk het graag zo heeft gehad?
15 Ondanks dit alles is het precies zoals God in Jeremia 5:31 heeft gezegd: „De profeten zelf profeteren in werkelijkheid op grond van de leugen; en wat de priesters betreft, zij gaan onderwerpen naar hun vermogen. En mijn eigen volk heeft het graag zo gehad; en wat zult gijlieden bij de afloop ervan doen?” En hoe weten wij dat zij die belijden Gods volk te zijn, ’het graag zo hebben gehad’? Omdat wij zien dat degenen die belijden Gods volk te zijn, niet de leiding hebben gevolgd van de getrouwe herder die door God is verwekt en die door de profeet Zacharia werd afgebeeld. Zij blijven toelaten dat de handelaars in „schapen”, de kopers en de verkopers, hen ter „doding” leiden. Verdienen zij derhalve enig mededogen wanneer zij de gevolgen van hun handelwijze ondervinden?
-
-
De gevolgen van het verwerpen van Gods Herder-RegeerderHet herstel van het Paradijs voor de mensheid — door de Theocratie!
-
-
a Zie The Bible Students Monthly, Deel VI, No. 7, waarin onder de titel „Rabbijn Wise geeft kerken de schuld voor de oorlog” het volgende werd gezegd: „’De huidige oorlog is toe te schrijven aan het feit dat de kerken en synagogen in gebreke zijn gebleven het volk te leiden’, zei gisteren rabbijn S. S. Wise in de Vrije Synagoge in de Carnegie Hall. Rabbijn Wise kenschetste de huidige houding van de kerken als ’zwak, wankel, weifelend en beschroomd’. Hij zei dat de staat de kerk heeft veroverd en dat laatstgenoemde een volgeling in plaats van een leider van de publieke opinie is geworden.
’Ze hebben een oorlogsduivel op de troon geplaatst’, zei hij, ’in plaats van God. De kerken nemen zichzelf niet serieus. Ze zijn er tevreden mee slechts een onderdeel van de sociale organisatie te zijn en hun respectieve landen en heersers — of zij nu al dan niet rechtvaardig zijn — te verdedigen. De kerk is gemuilband en in onderworpenheid de mond gesnoerd. Ze is als een stomme, oude en tandeloze hond, die niet meer bijten kan.
Velen van ons verwachtten dat de socialistische macht een oorlog als deze zou kunnen afwenden en waren bitter teleurgesteld in de socialisten van Europa toen zij hiertoe niet bij machte bleken te zijn. Maar wij hebben nooit naar de kerken, moskeeën en synagogen opgezien om de oorlog te voorkomen. Niemand van ons verwachtte iets dergelijks van die instellingen, en wij weten wat er met elke leider van de Kerk van Engeland zou gebeuren indien hij het zou wagen zijn stem te verheffen tegen het aandeel dat zijn land in de huidige strijd heeft.
Frans Jozef verricht elk jaar op Pasen een leeg ritueel door de voeten van twaalf pelgrims te wassen en de kerk is tevreden met hem. De tsaar is op zondag het hoofd van zijn kerk en gedurende de week het hoofd van zijn leger.
En toen de natiën zich op deze oorlog voorbereidden, hebben ze nimmer de kerken geraadpleegd omdat ze wisten dat net zoals ze zich op hun ambulancekorpsen en hun intendance-officieren konden verlaten, ze op de steun van de kerken konden rekenen.
Het zou beter zijn wanneer missionarissen eerst het christendom thuis zouden leren.’
De rabbijn besloot met te zeggen:
’Wij worden tot in het diepst van onze ziel getroffen wanneer wij over de verwoesting van kathedralen te Rheims en elders lezen, toch werden deze kathedralen reeds lang geleden verwoest en nu zijn alleen hun buitenmuren ingestort.
Oorlogsgoden, geldgoden en machtsgoden hebben deze gebouwen eeuw na eeuw verwoest.’” — New York American, 12 oktober 1914, blz. 4.
-