Lessen uit de Schrift: Maleachi 1:1–4:6
De ware Heer komt voor het oordeel
„HET heeft geen waarde God te dienen” (Maleachi 3:14). Aan zulke kritische gevoelens werd in de vijfde eeuw v.G.T., toen Maleachi profeteerde, door Gods eigen volk lucht gegeven. Waarom? Omdat er betreurenswaardige toestanden in Juda heersten, vooral onder de priesters. Zelfzuchtig gewin was hun belangrijkste oogmerk. Op een openhartige en krachtige wijze stelde Maleachi die huichelachtige religieuze leiders aan de kaak en waarschuwde hij dat de ware Heer voor het oordeel zou komen. — Maleachi 1:6-8; 2:6-9; 3:1.
Maleachi’s profetie heeft een hedendaagse vervulling. Daarom doen wij er goed aan de erin vervatte lessen te beschouwen.
Gods naam verachten
Jehovah verwacht van zijn volk dat zij hem het beste offeren wat zij bezitten. God brengt eerst zijn liefde voor zijn volk tot uitdrukking. Niettemin verachten de priesters zijn naam door van de mensen blinde, zieke en kreupele dieren als offer te aanvaarden. Jehovah schept geen behagen in de zichzelf dienende priesters of in de inferieure offers die zij brengen. Maar ongeacht hun handelwijze zal Jehovah’s „naam . . . vrees inboezemend zijn onder de natiën”. — 1:1-14.
Degenen die leraren zijn, dragen een zware verantwoordelijkheid (Jakobus 3:1). De priesters hebben „velen doen struikelen in de wet”. Hoe dan wel? Door in gebreke te blijven het volk in Gods wet te onderwijzen en door van partijdigheid blijk te geven. Jehovah is terecht vertoornd op hen, „want het zijn de lippen van een priester die kennis dienen te bewaren, en de wet dient men uit zijn mond te zoeken”. — 2:1-9.
Jehovah vat minachting voor de huwelijksregeling niet licht op. Dwars tegen Gods wet in hebben de mannen van Juda buitenlandse vrouwen genomen (Deuteronomium 7:3, 4). Zij hebben trouweloos gehandeld jegens de vrouw van hun jeugd door zich van haar te laten scheiden. Jehovah „heeft echtscheiding gehaat”, waarschuwt Maleachi. — 2:10-17.
Oordeel en loutering
Jehovah tolereert kwaaddoen niet eeuwig. „De ware Heer” zal tot zijn tempel komen, vergezeld van „de boodschapper van het verbond”. Hij zal de zonen van Levi louteren en reinigen. Jehovah zal een snelle getuige worden tegen tovenaars, overspelers, degenen die vals zweren, bedriegers en onderdrukkers. — 3:1-5.
Degenen die Jehovah hun offers onthouden, beroven zichzelf. Jehovah is onveranderlijk. Als het eigenzinnige volk tot hem terugkeert, zal hij barmhartig tot hen terugkeren. Zij hebben God beroofd door de tienden en de bijdragen in te houden. Maar als zij de tienden betalen, belooft Jehovah een zegen „totdat er geen gebrek meer is”. Zij zullen zich in overvloedige oogsten verheugen. — 3:6-12.
Jehovah’s ogen zijn op zijn volk. God uit zijn misnoegen over degenen die krasse woorden tegen hem hebben gesproken. In tegenstelling hiermee schenkt hij nauwlettend aandacht aan degenen die hem vrezen. Voor „degenen die aan zijn naam denken” zal „een gedenkboek” worden geschreven. Zijn volk zal het onderscheid zien tussen de rechtvaardigen en de goddelozen. — 3:13-18.
De dag van Jehovah komt!
Jehovah’s dag zal voor de goddelozen volledige vernietiging betekenen. Jehovah’s dag komt, en de goddelozen zullen als stoppels in een brandende oven worden verteerd. Zij zullen verslonden worden, zodat hun „wortel noch tak” wordt overgelaten. Wat degenen betreft die Jehovah’s naam vrezen, zij zullen zich verheugen in de heilzame voordelen van „de zon der rechtvaardigheid”. Vóór de komst van deze vrees inboezemende dag zal Jehovah de profeet Elia zenden om een herstellingswerk te verrichten. — 4:1-6.
Lessen voor deze tijd: Als het op aanbidding aankomt, verlangt Jehovah van zijn volk dat zij hem het beste geven wat zij bezitten. (Vergelijk Matthéüs 22:37, 38.) Leraren van Gods Woord dragen de verantwoordelijkheid juist onderricht te geven en anderen in de ware aanbidding voor te gaan. Wij doen er goed aan in gedachte te houden dat de God van gerechtigheid ziet wat degenen doen die geen juist respect voor het huwelijk tonen en zich aan kwaaddoen overgeven. Mogen wij, terwijl wij vurig „de komst van de grote en vrees inboezemende dag van Jehovah” verwachten, ons nederig aan het louterings- en reinigingsproces van de ware Heer onderwerpen!
[Kader op blz. 30]
TEKSTEN NADER BESCHOUWD
○ 1:10 — De zelfzuchtige, op geld beluste priesters verrichtten dienst voor persoonlijk gewin. Zij verlangden een vergoeding voor de eenvoudigste tempeldiensten, zoals het sluiten van deuren of het ontsteken van het altaarvuur. Geen wonder dat Jehovah ’geen welgevallen had in de offergaven uit hun hand’!
○ 1:13 — De ontrouwe priesters waren het brengen van offers gaan bezien als een vermoeiende ceremonie, een last. Zij trokken hun neus op voor Jehovah’s heilige dingen of verachtten ze. Laten wij nooit toelaten dat „de jonge stieren van onze lippen” als louter een formaliteit geofferd worden! — Hosea 14:2; Hebreeën 13:15.
○ 2:13 — Veel joodse echtgenoten lieten zich van de vrouw van hun jeugd scheiden, misschien om een jongere, heidense vrouw te trouwen. Het altaar van Jehovah werd bedekt met tranen — kennelijk van de verstoten echtgenotes die naar het heiligdom kwamen om hun smart voor het aangezicht van God uit te storten. — Maleachi 2:11, 14, 16.
○ 3:1 — „De ware Heer” is Jehovah God en „de boodschapper van het verbond” Jezus Christus. De profetie ging in eerste instantie in vervulling toen Jezus de tempel reinigde (Markus 11:15-17). Dit gebeurde drie en een half jaar nadat hij tot Koning was gezalfd. Evenzo vergezelde Jezus drie en een half jaar nadat hij in de herfst van 1914 als Koning op de troon was geplaatst, Jehovah naar de geestelijke tempel en trof Gods volk in een situatie aan waarin het gelouterd en gereinigd moest worden.
○ 3:2, 3 — In de oudheid nam het louteringsproces tijd in beslag. Daarom ’zat’ de louteraar vaak en wachtte hij totdat het vloeibare metaal als een goed gepolijste spiegel glansde en hij zijn beeltenis erin kon zien. Evenzo blijft Jehovah zijn volk in deze tijd louteren door onreine leerstellingen en gebruiken weg te zuiveren. Dit heeft hen geholpen zijn beeld nauwkeuriger te weerspiegelen. — Efeziërs 5:1.
○ 4:2 — Dit is een beschrijving van de toekomstige zegeningen waarin degenen die Gods naam vrezen, zich zullen verheugen. Wanneer zij van de fysieke, mentale en emotionele kwalen die het mensdom hebben gekweld, zijn genezen, hebben zij het vooruitzicht zich in de zonneschijn van Gods gunst te koesteren. — Openbaring 21:3, 4.
○ 4:5 — De profeet Elia leefde ongeveer 500 jaar voordat deze profetie werd opgetekend. In de eerste eeuw G.T. identificeerde Jezus Christus Johannes de Doper als de voorzegde tegenhanger van Elia (Matthéüs 11:12-14; Markus 9:11-13). „Elia” zou echter de voorloper zijn van de „dag van Jehovah”, hetgeen erop duidt dat de profetie in deze tijd van Christus’ „tegenwoordigheid” een verdere vervulling zou hebben. — 2 Thessalonicenzen 2:1, 2.
[Illustratie op blz. 31]
Tijdens zijn aardse bediening reinigde Jezus de tempel. In 1918 vergezelde hij Jehovah naar de geestelijke tempel om Gods volk te reinigen