-
Bijbelboek nummer 39 — Maleachi„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
-
-
3. Waaruit blijkt dat de profetie van Maleachi na 443 v.G.T. werd geschreven?
3 Wanneer werd de profetie geschreven? Het was tijdens het bestuur van een stadhouder, en dit duidt erop dat de profetie geschreven moet zijn in de tijd van het herstel van Jeruzalem na de 70-jarige verwoesting van Juda (Mal. 1:8). Maar welke stadhouder? Aangezien er gewag wordt gemaakt van de tempeldienst, zonder dat er evenwel over de bouw van de tempel wordt gesproken, moet het na de tijd van stadhouder Zerubbabel zijn geweest, tijdens wiens ambtsperiode de tempel voltooid werd. Er wordt in de Schrift slechts één andere stadhouder in deze periode genoemd, en dat is Nehemia. Past de profetie in Nehemia’s tijd? Er wordt in Maleachi niets gezegd over de herbouw van Jeruzalem en zijn muur, waarmee het eerste deel van Nehemia’s stadhouderschap uitgeschakeld is. Er wordt echter wel veel gezegd over de misbruiken waaraan de priesterschap zich schuldig maakte, waardoor Maleachi aansluit bij de situatie die bestond toen Nehemia voor de tweede maal naar Jeruzalem kwam, nadat hij door Artaxerxes in 443 v.G.T., wat het 32ste jaar van de regering van de koning was, naar Babylon was teruggeroepen (Mal. 2:1; Neh. 13:6). Overeenkomstige passages in Maleachi en Nehemia duiden erop dat de profetie op deze speciale tijd van toepassing is. — Mal. 2:4-8, 11, 12 — Neh. 13:11, 15, 23-26; Mal. 3:8-10 — Neh. 13:10-12.
-
-
Bijbelboek nummer 39 — Maleachi„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
-
-
8. Hoe hebben de priesters Jehovah’s tafel verontreinigd, en waarom zal er een vloek over hen komen?
8 Nu richt Jehovah zich rechtstreeks tot de ’priesters die zijn naam verachten’. Omdat zij zich trachten te rechtvaardigen, wijst Jehovah op hun blinde, kreupele en zieke offers, en hij vraagt: Zal de stadhouder soms genoegen nemen met zulke offergaven? Jehovah zelf heeft er geen behagen in. Zijn naam moet onder de natiën verhoogd worden, maar deze mannen ontheiligen hem door te zeggen: „De tafel van Jehovah is iets verontreinigds.” Er zal een vloek over hen komen omdat zij arglistig hun geloften ontweken hebben door waardeloze slachtoffers te brengen. „’Want ik ben een groot Koning’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’en mijn naam zal vrees inboezemend zijn onder de natiën.’” — 1:6, 12, 14.
-