-
Bijbelboek nummer 39 — Maleachi„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
-
-
8. Hoe hebben de priesters Jehovah’s tafel verontreinigd, en waarom zal er een vloek over hen komen?
8 Nu richt Jehovah zich rechtstreeks tot de ’priesters die zijn naam verachten’. Omdat zij zich trachten te rechtvaardigen, wijst Jehovah op hun blinde, kreupele en zieke offers, en hij vraagt: Zal de stadhouder soms genoegen nemen met zulke offergaven? Jehovah zelf heeft er geen behagen in. Zijn naam moet onder de natiën verhoogd worden, maar deze mannen ontheiligen hem door te zeggen: „De tafel van Jehovah is iets verontreinigds.” Er zal een vloek over hen komen omdat zij arglistig hun geloften ontweken hebben door waardeloze slachtoffers te brengen. „’Want ik ben een groot Koning’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’en mijn naam zal vrees inboezemend zijn onder de natiën.’” — 1:6, 12, 14.
-
-
Bijbelboek nummer 39 — Maleachi„De gehele Schrift is door God geïnspireerd en nuttig”
-
-
13. Wat heeft Maleachi te zeggen over (a) Jehovah’s barmhartigheid en liefde? (b) de verantwoordelijkheid van degenen die Gods Woord onderwijzen? (c) degenen die Gods wetten en beginselen overtreden?
13 Het boek Maleachi helpt ons de onveranderlijke beginselen en barmhartige liefde van Jehovah God te begrijpen. In het begin wordt de nadruk gelegd op Jehovah’s grote liefde voor zijn volk „Jakob”. Hij verklaarde tegenover de zonen van Jakob: „Ik ben Jehovah; ik ben niet veranderd.” Ondanks hun grote goddeloosheid was hij bereid tot zijn volk terug te keren indien zij tot hem zouden terugkeren. Werkelijk een barmhartig God! (Mal. 1:2; 3:6, 7; Rom. 11:28; Ex. 34:6, 7) Bij monde van Maleachi beklemtoonde Jehovah dat de lippen van een priester „kennis dienen te bewaren”. Allen aan wie het onderwijzen van Gods Woord is toevertrouwd, dienen aandacht aan dit punt te schenken en zich ervan te vergewissen dat zij nauwkeurige kennis doorgeven (Mal. 2:7; Fil. 1:9-11; vergelijk Jakobus 3:1). Jehovah tolereert geen huichelaars, degenen die proberen te bewijzen dat ’kwaaddoen goed is in Jehovah’s ogen’. Niemand dient te geloven dat hij Jehovah kan misleiden door het slechts te doen voorkomen alsof hij deze grote Koning een offergave brengt (Mal. 2:17; 1:14; Kol. 3:23, 24). Jehovah zal een snelle getuige zijn tegen allen die zijn rechtvaardige wetten en beginselen overtreden; niemand kan verwachten dat hij goddeloos kan handelen en toch ongestraft zal blijven. Jehovah zal hen oordelen (Mal. 3:5; Hebr. 10:30, 31). De rechtvaardigen kunnen er ten volle van verzekerd zijn dat Jehovah zich hun daden zal herinneren en hen zal belonen. Zij dienen net als Jezus aandacht te schenken aan de wet van Mozes, want daarin staat veel wat in hem in vervulling is gegaan. — Mal. 3:16; 4:4; Luk. 24:44, 45.
-