Jezus — Wie is hij?
ER ZIJN slechts weinig wereldlijke verslagen die over Jezus handelen. Maar er zijn er toch enkele, en daarover zegt The Encyclopædia Britannica: „Deze onafhankelijke verslagen bewijzen dat in oude tijden zelfs de tegenstanders van het christendom nooit hebben getwijfeld aan de historiciteit van Jezus, die pas sedert het einde van de 18de, gedurende de 19de en aan het begin van de 20ste eeuw door verscheidene auteurs op ondeugdelijke gronden werd aangevochten.”
Vraag u nu eens af: Als Jezus’ bestaan een mythe zou zijn, is het dan waarschijnlijk dat men hier pas sedert de 18de eeuw achter is gekomen? Denk ook eens aan het feit dat meer dan een miljard mensen thans beweren volgelingen van Jezus te zijn. De invloed die zijn leringen hebben gehad op cultuur, onderwijs en regering — op de gehele loop van de wereldgeschiedenis — kan niet worden ontkend. Lijkt het redelijk dat dit alles het resultaat is van zo iets ongrijpbaars als een mythe?
Indien de stichter van de islam, de Arabische profeet Mohammed, een werkelijke persoon was, welke steekhoudende reden hebben wij dan om te geloven dat Jezus Christus, de stichter van het christendom, dat niet was? Hij mag dan zo’n 600 jaar vóór Mohammed hebben geleefd, maar merk op dat de stichter van het boeddhisme, Siddhartha Gautama — de Boeddha of „Verlichte” — nog eerder leefde, namelijk meer dan 500 jaar vóór Jezus. Als de Boeddha evenwel een werkelijke persoon was, welke steekhoudende reden hebben wij dan om te geloven dat Jezus dat niet was?
De Duitse historicus en archeoloog Hans Einsle schrijft dat de joodse geschiedschrijver Flavius Josephus, de Romeinse schrijvers Suetonius en Plinius en in het bijzonder de Romeinse geschiedschrijver Tacitus „allen de historiciteit van Jezus en de voornaamste feiten omtrent zijn leven bevestigen”.
Meer dan slechts een gewoon mens?
Jezus heeft bestaan — maar in welke hoedanigheid? Sommigen betogen dat hij slechts een gewoon mens was, hoewel zij toegeven dat hij een zeer wijs man geweest moet zijn die ook altijd de waarheid sprak. Dat erkenden zelfs zijn vijanden uit de eerste eeuw, die zeiden: ’Leraar, wij weten dat gij de uiterlijke verschijning der mensen niet aanziet, maar de weg van God onderwijst in overeenstemming met de waarheid.’ — Markus 12:13, 14.
Anderen redeneren echter dat Jezus meer geweest moet zijn dan slechts een gewoon mens. Waarom? Onder andere omdat hij dingen kon die gewone mensen niet kunnen. Hebt u bijvoorbeeld ooit iemand ontmoet die op het water kan lopen, water in wijn kan veranderen, ongeveer 5000 personen kan voeden met twee visjes en vijf gerstebroden, blinden kan genezen of de doden kan opwekken? — Matthéüs 14:25, 26; Markus 8:22-25; Johannes 2:1-11; 6:1-13; 11:30-44.
Jezus kon ook dingen bespeuren waar gewone mensen niet achter kunnen komen. Toen een vrouw hem vertelde dat zij geen man had, antwoordde Jezus: „Gij hebt terecht gezegd: ’Een man heb ik niet.’ Want gij hebt vijf mannen gehad, en de man die gij nu hebt, is uw man niet.” Verrast kwam de vrouw tot de conclusie: „Heer, ik bemerk dat gij een profeet zijt” (Johannes 4:16-19). Zie Lukas 22:31-34, 54-62 voor een voorbeeld van Jezus’ opmerkelijke vooruitziende blik in verband met Petrus’ verloochening van hem.
Jezus bezat ongewone autoriteit. De mensen stonden „versteld van zijn manier van onderwijzen, want hij onderwees hen als iemand die autoriteit heeft, en niet zoals de schriftgeleerden” (Markus 1:22). Bovendien was Jezus in staat „zijn twaalf discipelen . . . macht [te geven] over onreine geesten, opdat zij die konden uitwerpen en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek konden genezen”. — Matthéüs 10:1.
Kunnen wij de verslagen geloven?
’Maar wacht eens even’, zegt u misschien. ’Zouden de details over wat Jezus heeft gedaan, niet overdreven kunnen zijn?’ Niet volgens F. F. Bruce, emeritus hoogleraar in de bijbelkritiek en -exegese aan de Universiteit van Manchester, want hij schrijft: „Gewoonlijk is het niet mogelijk de waarheid van ieder detail in een geschrift uit de oudheid, hetzij in of buiten de bijbel, aan te tonen door middel van historische bewijsgronden. Het is voldoende een redelijk vertrouwen te hebben in de algemene betrouwbaarheid van een schrijver; als die vaststaat, is er een a priori waarschijnlijkheid dat de details die hij vermeldt, waar zijn. . . . De historische betrouwbaarheid van het Nieuwe Testament wordt niet minder waarschijnlijk doordat christenen het als ’heilige’ literatuur aanvaarden.”
Alles wijst erop dat de evangelieschrijvers betrouwbaar waren. Hoewel zij af en toe verschillen in de wijze waarop zij de details presenteren, spreken zij elkaar niet tegen, net zoals twee getuigen van een verkeersongeval elkaar niet tegenspreken wanneer de één zegt dat een rode auto die van links kwam, botste tegen een groene auto die van rechts kwam, terwijl de ander zegt dat een Mercedes die in zuidelijke richting reed, botste tegen een Renault die in noordelijke richting reed. Dat de Evangeliën in minder belangrijke details verschillen, is juist een sterke aanwijzing voor de waarheidsgetrouwheid ervan. Hadden hun schrijvers de mensen op bedrieglijke wijze in een mythe willen laten geloven, dan zouden zij hun verhalen beslist heel nauwkeurig op elkaar hebben afgestemd.
Zelfs Jezus’ vijanden bevestigden de waarheid van de verslagen over hem. Wij lezen: „Daar werd een stomme tot hem gebracht die door een demon bezeten was; en nadat de demon was uitgeworpen, sprak de stomme. . . . De Farizeeën zeiden echter: ’Door de heerser der demonen werpt hij de demonen uit’” (Matthéüs 9:32-34). Merk op dat de Farizeeën niet ontkenden dat Jezus een wonder had verricht. Zij weigerden alleen zijn vermogen om dat te doen, toe te schrijven aan de werking van Gods heilige geest.
Een verder bewijs voor de waarheidsgetrouwheid van de berichten over Jezus is het feit dat het werkelijk resultaten afwerpt als de in zijn leringen vervatte beginselen worden toegepast. Ze leiden tot een succesvolle en gelukkige levenswijze. Bovendien gaan vele door Jezus’ geuite profetieën die betrekking hadden op een tijd die destijds nog ver in de toekomst lag, zoals die welke staan opgetekend in Matthéüs hoofdstuk 24, Markus hoofdstuk 13 en Lukas hoofdstuk 21, in onze dagen in vervulling.
Jezus — „Jehovah uit het Oude Testament”?
Het is zonneklaar dat Jezus geen gewoon mens was. Hij was uniek omdat hij, zoals de bijbel ons meedeelt, reeds in de hemel had geleefd voordat hij naar de aarde kwam (Johannes 6:38, 62). Dientengevolge bezat hij een kennis en vermogens die verder reiken dan die van gewone mensen. Dit vormt mede een verklaring voor zijn wonderen en zijn in het oog springende wijsheid.
Maar betekent Jezus’ voormenselijke bestaan dat hij God was? Dat wordt beweerd in een handboek voor godsdienstonderwijzers, waarin staat: „Steeds als Jezus over Zichzelf sprak als ’Ik ben’ . . ., identificeerde Hij Zich als de Jehovah uit het Oude Testament.” Is dat waar?
Volgens de weergave van Exodus 3:13, 14 in de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap vroeg Mozes: „Wanneer ik tot de Israëlieten kom en hun zeg: De God uwer vaderen heeft mij tot u gezonden, en zij mij vragen: hoe is zijn naam — wat moet ik hun dan antwoorden? Toen zeide God tot Mozes: Ik ben, die Ik ben. En Hij zeide: Aldus zult gij tot de Israëlieten zeggen: Ik ben heeft mij tot u gezonden.” Over deze tekst zegt The Pentateuch and Haftorahs (Hebreeuwse tekst met Engelse vertaling en toelichting, onder redactie van dr. J. H. Hertz) dat in de uitdrukking „Ik ben, die Ik ben . . . de nadruk ligt op de actieve manifestatie van het goddelijke bestaan”. Het was dus passend deze uitdrukking te gebruiken als titel of naam voor God, aangezien God op het punt stond zijn bestaan op een in het oog springende wijze ten behoeve van zijn volk te manifesteren door hen uit Egyptische knechtschap te bevrijden. Hertz zegt dat „de meeste modernen Rasji [een vermaarde middeleeuwse Franse bijbel- en talmoedcommentator] volgen door [de uitdrukking] te vertalen als ’Ik zal zijn wat Ik zal zijn’”. Dit stemt overeen met de weergave in de Nieuwe-Wereldvertaling, die luidt: „IK ZAL BEWIJZEN TE ZIJN WAT IK ZAL BEWIJZEN TE ZIJN.”
In Johannes 8:58, weer volgens de Nieuwe Vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap, gebruikt Jezus de uitdrukking „Ik ben” in verband met zichzelf, als hij zegt: „Eer Abraham was, ben Ik.” Maar hier wordt de uitdrukking heel anders gebruikt dan in Exodus 3:14. Jezus gebruikte de uitdrukking niet als een naam of titel maar eenvoudig als middel om zijn voormenselijke bestaan toe te lichten. Derhalve luidt, volgens de Nieuwe-Wereldvertaling, de juistere weergave van Johannes 8:58: „Vóór Abraham tot bestaan kwam, was ik er al.”
Het is duidelijk dat er geen schriftuurlijke basis bestaat voor de bewering dat Jezus dezelfde is als Jehovah uit de Hebreeuwse Geschriften. Zelfs het bovenaangehaalde handboek voor godsdienstonderwijzers erkent: „Dat Christus al bestond vóór Zijn geboorte in Bethlehem bewijst op zich niet dat Hij God was (Hij zou als engel bestaan kunnen hebben).” Dat is nu precies wat de bijbel leert. In zijn voormenselijke bestaan was Jezus „een god” of goddelijke, maar niet de God, de almachtige God Jehovah. — Johannes 1:1-3.
Aangezien Jezus niet God is, wie is hij dan wel?
[Illustraties op blz. 5]
Jezus’ wonderen bewezen dat hij meer was dan slechts een gewoon mens