-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1990 | 15 maart
-
-
Vragen van lezers
◼ Moeten wij uit Matthéüs 7:13, 14 en Lukas 13:24 concluderen dat zelfs in de opstanding de meeste mensen de ware aanbidding zullen verwerpen?
Nee, deze verzen ondersteunen die conclusie niet. In plaats daarvan hebben ze hoofdzakelijk betrekking op het verwerven van leven in het hemelse koninkrijk.
Jezus’ woorden in Matthéüs 7:13, 14 maken deel uit van de Bergrede. Hij zei: „Gaat in door de nauwe poort; want breed en wijd is de weg die naar de vernietiging voert, en velen zijn er die daardoor ingaan; maar nauw is de poort en smal de weg die naar het leven voert, en weinigen zijn er die hem vinden.”
Veel van wat Jezus bij deze gelegenheid zei, had speciaal betrekking op het hemelse koninkrijk. Zo begon hij met de woorden: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe.” Hij zei dat de zuiveren van hart ’God zouden zien’ en dat „het koninkrijk der hemelen” hun toebehoort „die ter wille van de rechtvaardigheid zijn vervolgd” (Matthéüs 5:3, 8, 10). Later in diezelfde toespraak had Jezus het over de brede weg die naar de vernietiging voert en de smalle weg ten leven. Hij voegde daar onder andere nog aan toe: „Niet een ieder die tot mij zegt: ’Heer, Heer’, zal het koninkrijk der hemelen binnengaan, maar hij die de wil doet van mijn Vader, die in de hemelen is.” — Matthéüs 7:13, 14, 21.
-
-
Vragen van lezersDe Wachttoren 1990 | 15 maart
-
-
Bijgevolg kunnen wij in beide gevallen uit de context opmaken dat Jezus’ opmerkingen (dat weinigen zich op de smalle weg ten leven bevonden en gered werden) primair betrekking hadden op het bezitten van Gods gunst in die tijd dat Hij mensen de hoop op hemels leven bood. Betrekkelijk weinigen die de boodschap van waarheid hoorden en te weten kwamen wat de vereisten waren, reageerden gunstig en betoonden zich getrouw. — Matthéüs 22:14; 24:13; Johannes 6:60-66.
-