-
Hoe de Meester onderweesDe Wachttoren 1960 | 1 juli
-
-
20. (a) Waar legde Jezus de nadruk op, en welke bewijzen kunt u hiervan geven? (b) Oefent dit invloed uit op onze onderwijsactiviteit? Hoe?
20 Jezus leerde zijn discipelen dat activiteit belangrijk was. Hij legde er meer de nadruk op goede dingen te doen dan slechte dingen na te laten. Wanneer men iets goeds doet, kan men terzelfder tijd niet iets slechts doen. „Iedere goede boom [brengt] goede vruchten voort, maar de slechte boom brengt slechte vruchten voort. Een goede boom kan geen slechte vruchten dragen, of een slechte boom goede vruchten dragen. Niet een ieder, die tot Mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is”. Alleen maar te beweren dat men een christen is en zich van slechte daden te onthouden, is niet voldoende. In plaats dat Jezus zijn discipelen een lange lijst van dingen gaf die zij niet mochten doen, drong hij er bij hen op aan de wil van God ten uitvoer te brengen. Hij besprak in hoofdzaak positieve daden, geen negatieve goedheid. Hij veroordeelde mensen vaker voor het nalaten van goede daden dan voor het bedrijven van iets slechts. Neem bijvoorbeeld wat hij zei over de priester en de leviet die aan de andere zijde van de weg verder gingen terwijl zij het slachtoffer van rovers hulpeloos lieten liggen, over de op bokken gelijkende mensen die de broeders van de Koning geen goed hadden gedaan en over de rijke man die niets voor Lazarus, de bedelaar, deed. Jezus waarschuwde zijn discipelen voor de verkeerde weg maar legde er bij hen nadruk op Gods weg te bewandelen. Hij liet het voorbeeld na dat christelijke onderwijzers dienen te volgen. — Matth. 7:17, 18, 21.
21. Welke uitwerking had zijn toespraak op zijn toehoorders, en waardoor zullen bijbelse voorvallen waarbij hij is betrokken, begrijpelijker voor ons worden?
21 „Het geschiedde, toen Jezus deze woorden geëindigd had, dat de scharen versteld stonden over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende en niet als hun schriftgeleerden”. Hoe leerden de schriftgeleerden? Wie waren zij? Welke andere religieuze groeperingen waren in Palestina werkzaam toen Jezus er onderwijs gaf? Wanneer wij iets van de religieuze situatie in Palestina ten tijde van Jezus’ prediking weten, zal dit ons helpen vele in de bijbel vermelde voorvallen beter te begrijpen (Matth. 7:28, 29). Wij zullen ook beter begrijpen waarom de luisterende scharen versteld stonden over de zo geheel andere onderwijsmethode van de Meester Jezus.
-
-
Religieuze opvattingen toen de Meester predikteDe Wachttoren 1960 | 1 juli
-
-
Religieuze opvattingen toen de Meester predikte
1. Wat geloofden en deden de Essenen?
AFGEZIEN van de ijverige activiteit van Johannes de Doper, waren er in de tijd waarin Jezus met zijn evangeliebediening begon, in Palestina verscheidene joodse groeperingen die tot de vorming van religieuze opvattingen onder het volk bijdroegen. Tot deze groeperingen behoorden de Essenen, die niet in de geïnspireerde geschriften van Jezus’ apostelen en discipelen worden vermeld. Zij waren van mening dat zij om godvruchtig te zijn, het lichaam moesten kastijden en dat zij moesten vasten en zeer sober moesten leven, en daarom keken zij op alles neer wat aangenaam was voor het vlees. Zij isoleerden zich in kleine gemeenschappen. De Essenen vormden niet een belangrijke religieuze groepering waar Jezus tijdens zijn prediking mee te maken had, hoewel zij de laatste tijd door de vondst van de Dode-Zeerollen van bijbelboeken meer op de voorgrond zijn getreden.
2. Waarvoor interesseerden de Zeloten zich, en bij welke gelegenheid schijnt hun invloed duidelijk aan de dag te treden?
2 Dan was er de groep van de Zeloten of Nationalisten. Zij wilden dat er een jood zou opstaan om hen in een opstand tegen Rome voor te gaan en die het juk van Rome van hun schouders zou afrukken. Galiléa, waar Jezus was opgegroeid, vormde een broeinest van opruiende activiteiten. Het is heel goed mogelijk dat een van Jezus’ discipelen, die „de ijverige” of „den Zeloot” werd genoemd, een lid van de partij der Zeloten was geweest. Hij wakkerde, onmiddellijk nadat Jezus op wonderbaarlijke wijze vijfduizend mannen had gevoed, echter niet de nationalistische geest van zelfbestuur aan. „Toen dan de mensen zagen, welk teken Hij verricht had, zeiden zij: Deze is waarlijk de profeet, die in de wereld komen zou. Daar Jezus bemerkte, dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, trok Hij Zich weder terug in het gebergte, geheel alleen”. Deze nationalistisch gezinde personen wilden hem als koning over zich aanstellen, hetgeen met het oog op de omstandigheden in strijd was met Rome’s heerschappij. Zij wilden Jezus, met zijn wonderbaarlijke krachten, voor hun eigen zelfzuchtige voornemens gebruiken. Jezus weigerde echter standvastig zich van het werk waarvoor zijn hemelse Vader hem had uitgezonden, te laten afbrengen, zoals hij ook voor Pilatus getuigde: „Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen”. — Joh. 6:14, 15; 18:37; Luk. 6:15, NW; Hand. 1:13.
-