Is uw geven een offer?
Een evenwichtige kijk op bijdragen
NA DE mensen in de tempel veel dingen onderwezen te hebben, ging Jezus „zo zitten dat hij het gezicht op de schatkisten had en keek toe hoe de schare geld in de schatkisten wierp” (Markus 12:41). Wat volgde was het welbekende verslag over het penningske van de weduwe. Maar waarom zat Jezus daar en lette hij op de mensen die hun offergave brachten? Zei hij niet tot zijn discipelen dat zij zelfs hun linkerhand niet moesten laten weten wat hun rechterhand deed wanneer zij gaven van barmhartigheid schonken? — Matthéüs 6:3.
Eerder had Jezus de religieuze leiders krachtig veroordeeld wegens de gewetenloze methoden die zij gebruikten om „de huizen der weduwen” te verslinden. Hij zei dat deze religieuze fanatici „een zwaarder oordeel [zouden] ontvangen” (Markus 12:40). Ten einde zijn discipelen een les te leren, richtte hij zijn aandacht op wat de mensen daar bij de schatkisten deden. In deze tijd, nu wij zoveel horen over het grove geld dat in kerkorganisaties omgaat, het misbruik van zulke middelen en de overdadige levensstijl van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, doen wij er goed aan aandachtig te luisteren naar wat Jezus te zeggen had. — Lees alstublieft Markus 12:41-44.
De schatkisten
Wij lezen in het verslag dat Jezus „zo [ging] zitten dat hij het gezicht op de schatkisten had”. Dit was klaarblijkelijk in het Voorhof der Vrouwen, waar langs de zijmuren verscheidene kisten waren geplaatst waarin de mensen hun offergaven konden werpen. De joodse overlevering licht ons erover in dat er in totaal dertien kisten waren. In het Hebreeuws werden ze trompetten genoemd, omdat ze aan de bovenkant een kleine opening hadden in de vorm van het mondstuk van een trompet. Naar verluidt ’kwam niemand de tempel binnen zonder er iets in te werpen’.
De Franse hoogleraar Edmond Stapfer gaf in zijn boek Palestine in the Time of Christ (1885) een nogal gedetailleerde beschrijving van deze schatkisten. Zijn verslag geeft ons enig inzicht in het religieuze leven van de destijds levende mensen, vooral met betrekking tot hun bijdragen voor de tempeldiensten.
„Elke kist was voor een ander doel bestemd, hetgeen te kennen gegeven werd door een inscriptie in het Hebreeuws. Op de eerste stond: Nieuwe sikkels; dat wil zeggen, sikkels die apart gehouden werden voor de uitgaven van het lopende jaar. De tweede: Oude sikkels; dat wil zeggen, sikkels die werden gebruikt voor de uitgaven van het voorgaande jaar. Derde: Tortelduiven en jonge duiven; het geld dat in deze kist werd geworpen, was de prijs die betaald moest worden door degenen die twee tortelduiven of twee jonge duiven moesten offeren, de ene als brandoffer en de andere als zondeoffer. Op de vierde kist stond: Brandoffers; dit geld dekte de onkosten voor de andere brandoffers. Op de vijfde stond de inscriptie: Hout, en deze kist bevatte de gaven van de getrouwen voor de aankoop van hout voor het altaar. De zesde: Reukwerk (geld voor de aankoop van reukwerk). De zevende: Voor het heiligdom (geld voor het verzoendeksel). Op de zes resterende kisten stond de inscriptie: Vrijwillige offergaven.”
De aanduiding op de eerste twee kisten had betrekking op de halve sikkel (twee drachmen in Grieks geld) hoofdgeld die elke mannelijke volwassene volgens de wet moest betalen voor het onderhoud van de tempel, de aldaar verrichte diensten en de dagelijkse slachtoffers die ten behoeve van de gehele natie werden geofferd. In plaatselijke gemeenschappen werd deze belasting vaak opgehaald en dan naar de tempel gebracht. — Matthéüs 17:24.
De mensen moesten volgens de Wet ook verschillende offers ten behoeve van zichzelf brengen. Sommige waren voor begane zonden, andere wegens ceremoniële redenen en weer andere wegens hun toewijding en uit dank. De kisten met de aanduiding „Tortelduiven en jonge duiven” en „Brandoffers” zouden voor die doeleinden zijn. „In Trompet III”, zo zegt het boek The Temple, Its Ministry and Services, „wierpen de vrouwen die tortelduiven als brand- en zondeoffer moesten brengen, het equivalent ervan in geld, dat er dagelijks uit werd verwijderd om een overeenkomstig aantal tortelduiven te offeren.” Dit was klaarblijkelijk wat de ouders van het kind Jezus deden. — Zie Lukas 2:22-24; Leviticus 12:6-8.
Ook waren er offergaven voor het hout en reukwerk die bij het altaar en voor de vrijwillige offers werden gebruikt. Ook nu gold, volgens professor Stapfer, dat „als iemand geld gaf voor hout of reukwerk er een minimum was vastgesteld, en minder dan dit mocht er niet geofferd worden. Men moest op zijn minst de prijs van een handvol reukwerk geven, of twee blokken hout van een el lang en een behoorlijke omvang.”
Wat leren wij uit dit alles? Het is heel duidelijk dat de Israëlieten talloze verantwoordelijkheden droegen met betrekking tot het onderhoud van de tabernakel en later de tempel in Jeruzalem, het centrum van de ware aanbidding. Slachtoffers en offergaven vormden een wezenlijk onderdeel van hun aanbidding. De Wet gebood zelfs dat „niemand . . . met lege handen voor het aangezicht van Jehovah [diende] te verschijnen” (Deuteronomium 16:16). Maar hoe bezagen zij deze verplichtingen?
Verschillende zienswijzen
Het bijbelse verslag toont aan dat de mensen in de tijd van Mozes en David en later gedurende de regering van Joas en Josía heel gul en vrijgevig waren (Exodus 36:3-7; 1 Kronieken 29:1-9; 2 Kronieken 24:4-14; 34:9, 10). Het stemde hen gelukkig het huis van Jehovah te helpen bouwen en onderhouden en de ware aanbidding te bevorderen. Hun gevoelens werden goed onder woorden gebracht door David toen hij zei: „Ik verheugde mij toen men tot mij zei: ’Laten wij naar het huis van Jehovah gaan.’” — Psalm 122:1.
Deze edelmoedige geest werd echter niet door allen gedeeld. Wij lezen bijvoorbeeld dat de priesters in de dagen van Maleachi Jehovah „iets verscheurds . . . en het kreupele en het zieke” offerden. In plaats van zich over hun dienstvoorrecht te verheugen, zeiden zij: „Zie! Wat een afmatting!” — Maleachi 1:13.
Ook in Jezus’ tijd trokken sommigen voordeel van de situatie om hun eigen belangen te bevorderen. De beruchte geldwisselaars in de tempel waren daar bijvoorbeeld niet uitsluitend om geld te wisselen. Zij profiteerden van het feit dat alleen Hebreeuwse sikkels aanvaardbaar waren als offergaven, zodat allen die met Romeins of Grieks geld kwamen, het moesten omwisselen. Volgens Alfred Edersheim, een autoriteit op het gebied van de joodse geschiedenis, „mochten de bankiers een zilveren mea, of ongeveer een vierde van een denar [of denarius, het loon van een landarbeider voor een werkdag], op elke halve sikkel heffen”. Als dit juist is, is het niet moeilijk in te zien wat een lucratief zaakje dit geworden moet zijn en waarom de religieuze leiders zo woedend waren toen Jezus de geldwisselaars uitdreef.
„Van haar gebrek”
Dit alles verduidelijkt alleen maar Jezus’ illustratie van de kleine bijdrage van de arme weduwe, die zij ongetwijfeld in een van de kisten wierp waarop „Vrijwillige offergaven” stond. Als weduwe hoefde zij niet het hoofdgeld te betalen, en wegens haar beperkte middelen was zij waarschijnlijk niet in staat aan de minimumvereisten voor de brandoffers of de hout- of reukwerkoffers te voldoen. Maar toch wilde zij iets doen om haar liefde voor Jehovah te tonen. Zij wilde niet uitgeschakeld worden of deze offergave overlaten aan degenen die het zich konden ’veroorloven’. Jezus zei: „Zij heeft er van haar gebrek alles in geworpen wat zij had, haar hele levensonderhoud.” — Markus 12:44.
Wij kunnen uit dit verslag veel waardevolle lessen leren. De belangrijkste is misschien wel dat alhoewel wij allen het voorrecht hebben de ware aanbidding door middel van onze stoffelijke bezittingen te ondersteunen, onze gave werkelijk kostbaar is in Gods ogen wanneer wij niet geven wat wij toch niet nodig hebben, maar wanneer het iets betreft wat wij waardevol achten. Met andere woorden, geven wij iets wat wij niet echt zullen missen? Of is onze gave een werkelijk offer?
De ware aanbidding in deze tijd bevorderen
In deze tijd bevorderen Jehovah’s Getuigen de ware aanbidding door ijverig „dit goede nieuws van het koninkrijk . . . op de gehele bewoonde aarde” te prediken (Matthéüs 24:14). Het volbrengen van deze wereldomvattende taak omvat niet alleen toegewijde krachtsinspanningen, tijd en energie, maar ook aanzienlijke uitgaven. In het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1987 wordt bericht dat „er in 1986 een totaal van $23.545.801,70 [werd] uitgegeven voor de financiële ondersteuning van . . . de 2762 zendelingen, de 13.351 speciale pioniers, en de opzieners en hun vrouwen die in de 3353 kringen en districten in de wereld dienst verrichten”. Dit kwam nog bij „veel kosten . . . op het gebied van het kopen, bouwen en renoveren van onroerend goed, het uitrusten van de drukkerijen en de kantoren op het hoofdbureau en op de 93 bijkantoren van het Genootschap en het voorzien in de materiële behoeften van de 8920 vrijwilligers die in de Bethelfamilies dienen”.
’Waar komt al dat geld vandaan?’ is een vaak gestelde vraag. In tegenstelling tot de kerken van de christenheid houden Jehovah’s Getuigen geen collectes of sturen zij geen enveloppen rond met verzoeken om geld. In plaats daarvan worden er bijdragenbussen — zoals de schatkisten uit bijbelse tijden — in hun Koninkrijkszalen neergezet. Van tijd tot tijd kunnen er andere bussen voor specifieke doeleinden worden neergezet, zoals voor de bouw van Koninkrijkszalen of congreshallen of om zendelingen te helpen congressen in hun vaderland te bezoeken. Bijdragen ter ondersteuning van het wereldomvattende predikingswerk kunnen ook rechtstreeks gezonden worden naar de Watch Tower Society, 25 Columbia Heights, Brooklyn, New York 11201, of naar het bijkantoor van het Genootschap in uw land.
Hoe beziet u deze vele en verschillende manieren waarop bijdragen geschonken kunnen worden? Beziet u ze, zoals sommigen in Maleachi’s tijd, als een vermoeiende last en zegt u misschien in uw hart: „Zie! Wat een afmatting!”? Of beziet u ze, net als de „arme weduwe”, als gelegenheden om blijk te geven van uw ijver en zorg voor de ware aanbidding en van uw verlangen Jehovah met uw waardevolle dingen te eren? Vergeet niet de toepasselijke vraag: Is uw gave een offer?
„’Stelt mij alstublieft daarin op de proef’, heeft Jehovah der legerscharen gezegd, ’of ik voor ulieden niet de sluizen van de hemel zal openen en werkelijk een zegen over u zal uitgieten totdat er geen gebrek meer is’” (Maleachi 3:10). De geestelijke voorspoed en de wereldomvattende expansie onder Jehovah’s volk tonen aan dat Jehovah dit reeds doet. Mogen wij Jehovah een offergave blijven schenken die werkelijk een offer is.
[Kader op blz. 30]
HOE SOMMIGEN BIJDRAGEN SCHENKEN VOOR HET KONINKRIJKSWERK
◻ GIFTEN: Giften in geld kunnen rechtstreeks gezonden worden aan de Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania, 25 Columbia Heights, Brooklyn, New York 11201 (VS), of aan het plaatselijke bijkantoor van het Genootschap. Bezittingen zoals onroerend goed alsook juwelen of andere waardevolle dingen kunnen eveneens geschonken worden. Deze bijdragen dienen vergezeld te gaan van een kort briefje waarin wordt meegedeeld dat het een gift betreft.
◻ VOORWAARDELIJKE-SCHENKINGSREGELING: Het beheer van geld kan aan het Wachttorengenootschap worden overgedragen met de bepaling dat het in geval van persoonlijke noodzaak aan de gever wordt geretourneerd.
◻ VERZEKERING: Het Wachttorengenootschap kan worden genoemd als begunstigde van een levensverzekeringspolis. Het Genootschap dient van zulke regelingen in kennis te worden gesteld.
◻ MACHTIGINGEN TOT BEHEER VAN GOEDEREN: Het beheer van spaarbanktegoeden kan aan het Genootschap worden overgedragen. Indien dit gebeurt, stel het Genootschap hier dan van in kennis. Aandelen, obligaties en bezittingen kunnen ook geschonken worden onder een regeling dat de gever er tijdens zijn of haar leven het vruchtgebruik van behoudt. Deze regeling waarborgt dat ingeval de gever onverhoopt sterft, het Genootschap het eigendom reeds in bezit heeft, behoudens de mogelijkheid dat zijn kinderen na zijn overlijden via de rechtbank de juistheid van deze schenking betwisten.
◻ TESTAMENTEN: Bezittingen of geldmiddelen kunnen aan het Wachttorengenootschap worden vermaakt door middel van een rechtsgeldig testament. Er dient een afschrift aan het Genootschap te worden gezonden.
Schrijf voor nadere inlichtingen en adviezen betreffende deze kwesties aan Treasurer’s Office, Watch Tower Bible and Tract Society of Pennsylvania, 25 Columbia Heights, Brooklyn, New York 11201 (VS), of aan het plaatselijke bijkantoor van het Genootschap.