VERLOVING
De wederzijdse belofte aangaande een toekomstig huwelijk. Bij de Hebreeën waren de daarbij betrokken onderhandelingen gewoonlijk een zaak van de ouders van het paar, vooral van de respectieve vaders (Ge 24:1-4; 38:6; 21:21). Vaak werden de wensen van de jonge man in aanmerking genomen (Re 14:2). Meisjes die het ouderlijke bezit erfden doordat hun vader was gestorven zonder zonen na te laten, konden met iemand trouwen die in hun ogen geschikt was, mits zij binnen hun stam huwden (Nu 36:6). In het geval van Isaäk was het in werkelijkheid Jehovah die zijn bruid uitkoos (Ge 24:50, 51). Het uitkiezen van de bruid en het huwelijksaanzoek — dat meestal gedaan werd door de ouders of de vader van de bruidegom — werd gevolgd door de verloving. Dit was een formeel gebeuren, waarbij de regelingen getroffen werden door de ouders van de bruid enerzijds en vaak door een vriend of wettelijke vertegenwoordiger van de bruidegom anderzijds. — Ge 24:1-4; Jo 3:29.
Een belangrijk gebruik in verband met de verloving was de moʹhar, de bruidsprijs. Deze term moʹhar komt driemaal in de bijbel voor (Ge 34:12; Ex 22:16, 17; 1Sa 18:25). De bruidsprijs werd gewoonlijk aan de ouders van de bruid betaald. In het geval van Rebekka gaf Abrahams knecht „uitgelezen dingen” aan haar moeder en aan haar broer Laban, die de leiding nam bij het treffen van de regelingen (Ge 24:53). De moʹhar kon ook bestaan in het verrichten van diensten (Ge 29:15-30; Joz 15:16). Uit Exodus 22:16, 17 blijkt dat aan de vader van een meisje dat verleid was, de moʹhar als schadeloosstelling voor het vergrijp werd betaald, zelfs als de vader weigerde haar ten huwelijk te geven. Bij gelegenheid kreeg de bruid van haar vader een „afscheidsgeschenk”, en soms, zoals in het geval van Rebekka, werden bij de verloving geschenken aan de bruid gegeven. — 1Kon 9:16; Joz 15:17-19; Ge 24:53.
De Hebreeën beschouwden een verloofd paar als gehuwd, hoewel zij pas geslachtsverkeer hadden nadat de huwelijksformaliteiten achter de rug waren. — Ge 19:8, 14; Re 14:15, 16, 20.
Bij de joden werd de verloving als zo bindend beschouwd dat wanneer het huwelijk niet zou plaatsvinden, doordat de bruidegom van gedachten was veranderd of om welke gerechtvaardigde reden dan ook, de jonge vrouw niet aan iemand anders uitgehuwd kon worden totdat zij wettelijk, dat wil zeggen door een echtscheidingscertificaat, van haar huwelijksbelofte was ontslagen (Mt 1:19). Indien het verloofde meisje tijdens haar verlovingstijd hoererij pleegde met een andere man, werd zij als een overspeelster beschouwd en ter dood veroordeeld (De 22:23, 24). Zelfs als een man betrekkingen had met een slavin die voor een andere man bestemd was maar nog niet losgekocht of vrijgelaten was, werden beiden schuldig bevonden en gestraft. Zij behoefden echter niet ter dood gebracht te worden, omdat de slavin nog niet vrijgelaten was. — Le 19:20-22.
Een man die verloofd was, werd vrijgesteld van krijgsdienst. — De 20:7.
Ten aanzien van de leeftijd waarop iemand zich kon verloven, vermeldt de bijbel geen beperkingen. In de landen van het Midden-Oosten vindt het huwelijk thans vaak plaats nadat de bruid de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, en soms nog vroeger. Talmoedisten verboden het huwelijk wanneer de aanstaande bruidegom jonger was dan dertien jaar en een dag en de aanstaande bruid jonger was dan twaalf jaar en een dag.
Over het algemeen was een paar niet jarenlang verloofd, hoewel er soms een periode overheen kon gaan, opdat de bruidegom de gestipuleerde prijs kon betalen of de verlangde dienst kon verrichten. In het geval van Jakob duurde de verlovingstijd zeven jaar, waarin hij om Rachel diende maar uiteindelijk Lea kreeg. Een week later kreeg hij Rachel, hoewel hij om haar Laban nog eens zeven jaar diende. — Ge 29:20-28.
Een christen dient zijn belofte als bindend te beschouwen, en in het geval van een verloving dient hij zich te houden aan het door Jezus geuite beginsel: „Laat uw woord Ja gewoon Ja betekenen, en uw Neen, Neen; want wat daar nog bij komt, is uit de goddeloze” (Mt 5:37), en aan de woorden van Jakobus: „Maar laat uw Ja, Ja betekenen en uw Neen, Neen, opdat gij niet onder een oordeel valt.” — Jak 5:12.
De bruid van Christus. Jezus Christus is verloofd met een bruid, de christelijke gemeente, die zijn lichaam is (Ef 1:22, 23). Met Pinksteren 33 G.T. ontvingen de eerste leden van de „bruid” de heilige geest en de daarmee gepaard gaande wonderbare gave van het spreken in talen. Dit kwam overeen met verlovingsgeschenken en vormde voor Christus’ geestelijke bruid „een van tevoren gegeven onderpand van [hun] erfenis . . ., met het oog op de verlossing door losprijs van Gods eigen bezit, tot lof van zijn heerlijkheid” (Ef 1:13, 14). De apostel Paulus sprak over degenen aan wie hij de waarheid over Christus had bekendgemaakt en die christenen waren geworden, als personen die ten huwelijk waren beloofd, en hij spoorde hen aan om als een eerbare maagd voor de Christus hun reinheid te bewaren (2Kor 11:2, 3). Degenen die aan de Christus ten huwelijk zijn beloofd, worden zolang zij op aarde zijn als met Christus verloofd beschouwd en worden uitgenodigd tot de avondmaaltijd van de bruiloft van het Lam. — Opb 19:9.