Jezus’ leven en bediening
De illustratie van het bruiloftsfeest
JEZUS heeft de schriftgeleerden en de overpriesters door middel van twee illustraties aan de kaak gesteld, en zij willen hem doden. Maar Jezus is nog lang niet klaar met hen. Hij vertelt hun vervolgens nog een illustratie en zegt:
„Het koninkrijk der hemelen is gelijk geworden aan een mens, een koning, die een bruiloftsfeest gaf voor zijn zoon. En hij zond zijn slaven uit om de genodigden tot het bruiloftsfeest te roepen, maar zij wilden niet komen.”
Jehovah God is de Koning die voorbereidingen treft voor een bruiloftsfeest voor zijn Zoon, Jezus Christus. Uiteindelijk zal zijn bruid van 144.000 gezalfde volgelingen met hem in de hemel verenigd worden. De onderdanen van de Koning zijn de Israëlieten, die in 1513 v.G.T., toen zij in het Wetsverbond werden gebracht, de gelegenheid ontvingen „een koninkrijk van priesters” te worden. Aldus werden zij destijds oorspronkelijk voor het bruiloftsfeest uitgenodigd.
De eerste oproep tot de genodigden werd echter pas gedaan in het najaar van 29 G.T., toen Jezus en zijn discipelen (de slaven van de Koning) met hun Koninkrijksprediking begonnen. Maar de natuurlijke Israëlieten, die deze oproep in de periode van 29 G.T. tot 33 G.T. via de slaven ontvingen, waren niet bereid te komen. Daarom schonk God de natie van genodigden nog een gelegenheid, zoals Jezus uitlegt:
„Wederom zond hij andere slaven uit en zei: ’Zegt de genodigden: „Ziet! Ik heb mijn middagmaal bereid, mijn stieren en gemeste beesten zijn geslacht, en alles is gereed. Komt naar het bruiloftsfeest.”’” Deze tweede en laatste oproep tot de genodigden begon met Pinksteren 33 G.T., toen heilige geest werd uitgestort op Jezus’ volgelingen. Deze oproep bleef tot 36 G.T. tot hen uitgaan.
De grote meerderheid van die Israëlieten wees echter ook die oproep van de hand. „Onbekommerd gingen zij weg,” legt Jezus uit, „de een naar zijn eigen veld, de ander naar zijn zakelijke bezigheden; de overigen echter grepen zijn slaven, behandelden hen onbeschaamd en doodden hen.” „Maar”, zo vervolgt Jezus, „de koning ontstak in toorn, en hij zond zijn legers en bracht die moordenaars om en stak hun stad in brand.” Dit gebeurde in 70 G.T., toen Jeruzalem door de Romeinen werd platgebrand en die moordenaars werden gedood.
Jezus legt dan uit wat er intussen gebeurde: „Toen zei [de koning] tot zijn slaven: ’Het bruiloftsfeest is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de wegen die uit de stad leiden en nodigt wie gij ook maar vindt uit tot het bruiloftsfeest.’” De slaven deden dit, en „de zaal voor de huwelijksceremoniën werd gevuld met hen die aan tafel aanlagen”.
Het bijeenbrengen van gasten die werden aangetroffen op de wegen buiten de stad waar de genodigden woonden, begon in 36 G.T. De Romeinse legeroverste Cornelius en zijn familieleden waren de eerste onbesneden niet-joden die werden bijeengebracht. Het uitnodigen van deze niet-joden, allemaal vervangers van degenen die oorspronkelijk hadden geweigerd aan de oproep gehoor te geven, is tot in deze twintigste eeuw doorgegaan.
En in onze twintigste eeuw raakt de zaal voor de huwelijksceremoniën vol. Jezus vertelt wat er dan gebeurt door te zeggen: „Toen nu de koning binnenkwam om de gasten te inspecteren, merkte hij daar een mens op die geen bruiloftskleed aan had. Derhalve zei hij tot hem: ’Vriend, hoe zijt gij hier binnengekomen zonder een bruiloftskleed aan te hebben?’ Hij wist niets te zeggen. Vervolgens zei de koning tot zijn dienaren: ’Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de duisternis buiten. Daar zal hij wenen en knarsetanden.’”
De man die geen bruiloftskleed aan heeft, beeldt de imitatiechristenen van de christenheid af. God heeft hen nooit erkend als personen die de juiste identificatie als geestelijke Israëlieten bezitten. God heeft hen nooit als Koninkrijkserfgenamen met heilige geest gezalfd. Daarom worden zij uitgeworpen in de duisternis buiten, waar hun de vernietiging wacht.
Jezus besluit zijn illustratie met de woorden: „Want er zijn velen uitgenodigd, maar weinigen uitverkoren.” Ja, velen van de natie Israël waren uitgenodigd om leden van Christus’ bruid te worden, maar slechts enkele natuurlijke Israëlieten werden uitverkoren. De meeste van de 144.000 gasten die de hemelse beloning ontvangen, blijken niet-Israëlieten te zijn. Matthéüs 22:1-14; Exodus 19:1-6; Openbaring 14:1-3.
◆ Wie werden oorspronkelijk voor het bruiloftsfeest uitgenodigd, en wanneer ontvingen zij de uitnodiging?
◆ Wanneer ontvingen de genodigden voor het eerst een oproep, en wie waren de slaven die werden gebruikt om deze oproep te doen?
◆ Wanneer werd de tweede oproep gedaan, en wie werden er daarna uitgenodigd?
◆ Wie worden afgebeeld door de man die geen bruiloftskleed aan heeft?
◆ Wie waren de velen die waren geroepen en de weinigen die werden uitverkoren?