-
Haat het kwaad — Geen mensenDe Wachttoren 1959 | 1 februari
-
-
In bovengenoemde gevallen wordt door de zonden niet werkelijk de wens of het inwendige verlangen van een persoon tot uitdrukking gebracht, maar er zijn er ook die zó zijn ontaard, dat zij hun zonden koesteren en deze willens en wetens, in het volle bewustzijn dat ze daardoor slecht handelen, najagen. Zij hebben hun persoonlijkheid zó met het kwade versmolten, dat het zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is, de persoon van de zonden te scheiden. Doordat zij tot het uiterste gaan, komen zij bij Jehovah in een positie waarin zij geen vergeving meer kunnen verkrijgen: „Ieder soort van zonde en lastering zal de mensen worden vergeven, maar de lastering tegen de geest zal niet worden vergeven.” Wanneer iemand vrijwillig en voortdurend tegen de verlichtende geest van Jehovah zondigt en de duidelijke werking van de geest trotseert, is er geen vergeving mogelijk. Wanneer iemand met het verkeerde, nadat dit hem duidelijk onder de aandacht is gebracht, doorgaat, wanneer hij er zo verstokt in geraakt dat het een onafscheidelijk deel van zijn persoonlijkheid is geworden, dient men zowel de persoon die de zonde liefdevol koestert en er in volhardt als de zonde zelf te haten. Hoe zou het ook anders kunnen wanneer de persoon en de zonde zo onafscheidelijk en blijvend met elkaar zijn verbonden? — Matth. 12:31.
Zulke onverbeterlijke personen draaien het gebod, „Haat het kwade en hebt het goede lief” om, en worden gelijk hen die ’het goede haten, en het kwade liefhebben.’ Er mag voor hen geen smeekbede worden opgezonden. „Gij nu, bid niet voor dit volk; zend voor hen geen smeking op en geen gebed, en dring niet bij Mij aan, want ik hoor naar u niet,” zegt Jehovah. God zelf „vergeldt degene die hem haat in zijn aangezicht door hem uit te wissen. Hij zal niet aarzelen jegens hem die hem haat. In zijn aangezicht zal hij het hem vergelden.” Sommigen komen zo ver, dat het kwade, dat een deel van hen geworden is, zelfs niet door het strengste onderricht kan worden weggenomen. Het is in hun geval niet langer mogelijk het kwade te verdelgen en de personen te redden. Aangezien ze niet gesplitst kunnen worden, moeten beide tezamen vernietigd worden. De boze werken zijn inderdaad een uiting en weerspiegeling van een onverbeterlijk hart. Zoals God de gepersonifieerde liefde is, zijn zulke personen een verpersoonlijking van het kwaad. Jezus zei tot dezulken: „Gij zijt uit uw vader de Duivel en gij wenst de begeerten van uw vader te doen.” In het drieëntwintigste hoofdstuk van Mattheüs stelde hij hen op een verpletterende wijze aan de kaak en vroeg toen: „Slangen, adderengebroed, hoe zult gij het oordeel van Gehenna ontvlieden?” — Amos 5:15; Micha 3:2; Jer. 7:16, NBG; Deut. 7:10; Joh. 8:44; Matth. 23:33.
Wanneer de goddeloze hater van Jehovah zich niet van zijn goddeloosheid en haat wil scheiden, hoe zouden wij dit onderscheid dan met het oog op onze juiste haat voor zijn slechtheid wel kunnen maken? „Dient er aan de goddeloze hulp te worden verleend, en dient gij voor hen die Jehovah haten, liefde te koesteren? Hierom is de verontwaardiging van de persoon van Jehovah tegen u.” Wanneer de haat intensief is en zich stevig en onafscheidelijk in de persoon heeft verschanst, gaat de aangelegenheid verder dan de aan de overgeërfde zonde te wijten vijandschap en onwetendheid welke met geduld en liefde kunnen worden tegemoetgetreden. „Haat ik niet wie u intens haten, o Jehovah, en walg ik niet van wie tegen u opstaan? Met een volkomen haat haat ik hen. Zij zijn mij tot ware vijanden geworden.” — 2 Kron. 19:2; Ps. 139:21, 22.
Deze onverbeterlijke personen die het gehate kwaad personifiëren, openbaren zich echter zelf. Over het algemeen kunnen en moeten wij de van God vervreemde mensheid bezien zoals Jezus dit deed: „Toen hij de scharen zag, gevoelde hij tedere genegenheid voor hen, omdat zij gestroopt en toegetakeld waren als schapen zonder herder.” Wij kunnen in liefde tot hen prediken, terwijl wij toch hun zonden haten. Het moge moeilijk schijnen het kwade, en niet de te verbeteren bedrijver er van te haten, maar wanneer u er een ogenblik bij stilstaat en op uw leven terugblikt, zult u bemerken dat u zichzelf al gedurende uw gehele leven op deze basis heeft beoordeeld. Doe het anderen evenzo. — Matth. 9:36.
-
-
Klaar om omgehakt te worden?De Wachttoren 1958 | 1 juli
-
-
Klaar om omgehakt te worden?
● „Een religie waarvan men aan de buitenkant niets bemerkt,” aldus de Engelse geestelijke R. Venning, „is als een boom zonder vruchten, nutteloos; maar een religie die alleen wat uiterlijk vertoon heeft maar het aan innerlijke ernst ontbreekt, is als een boom zonder hart, levenloos.”
-