-
’De getrouwe slaaf’ en zijn Besturende LichaamDe Wachttoren 1990 | 15 maart
-
-
13 In een parallelle illustratie — de gelijkenis van de talenten — zette Jezus uiteen dat de meester na een lange tijd terugkwam om afrekening met zijn slaven te houden. Tot de slaven die zich getrouw hadden betoond, zei de meester: „Gij zijt over weinig dingen getrouw geweest. Ik zal u over veel dingen aanstellen. Ga de vreugde van uw meester binnen.” Maar met betrekking tot de ontrouwe slaaf verklaarde hij: „Zelfs wat hij heeft, [zal hem] nog ontnomen worden. En werpt de onnutte slaaf in de duisternis buiten.” — Matthéüs 25:21-23, 29, 30.
-
-
’De getrouwe slaaf’ en zijn Besturende LichaamDe Wachttoren 1990 | 15 maart
-
-
16. Waarom vond Christus, toen hij in 1918 het huis van God kwam inspecteren, de kerken van de christenheid er niet mee bezig geestelijk voedsel te rechter tijd uit te delen?
16 Naarmate Jezus’ lange wachttijd aan Jehovah’s rechterhand ten einde liep, werd het geleidelijk duidelijk wie ook al in de tijd vóór 1914 geestelijk voedsel aan Christus’ huisknechten gaf. Denkt u dat de kerken der christenheid dat deden? Stellig niet, want ze waren diep in de politiek verwikkeld. Ze hadden zich als gewillige werktuigen laten gebruiken voor de koloniale expansie en hadden geprobeerd elkaar te overtreffen in bewijzen van hun patriottisme, waardoor ze het nationalisme bevorderden. Als gevolg hiervan laadden ze niet lang daarna zware bloedschuld op zich, namelijk toen ze hun actieve steun verleenden aan de politieke regeringen die bij de eerste wereldoorlog betrokken waren. Geestelijk gesproken was hun geloof door het modernisme verzwakt. Een geestelijke crisis ontstond doordat veel van hun geestelijken een gemakkelijke prooi werden voor de hogere kritiek en het evolutionisme. Van de geestelijken der christenheid viel geen geestelijk voedsel te verwachten!
17. Waarom verwierp Christus sommige gezalfde christenen, en welke consequenties had dat voor hen?
17 Evenmin werd er in voedzaam geestelijk voedsel voorzien door die gezalfde christenen die meer belangstelling voor hun persoonlijke redding hadden, dan dat zij zich erom bekommerden met het talent van hun Meester te woekeren. Zij gaven er blijk van ’traag’ te zijn, ongeschikt om zorg te dragen voor de bezittingen van de Meester. Zij werden dus „in de duisternis buiten” geworpen, waar de kerken der christenheid zich altijd al hebben bevonden. — Matthéüs 25:24-30.
-