Zij werd door Jehovah hooglijk begunstigd
„GOEDENDAG, hooglijk begunstigde, Jehovah is met u.” Wat een begroeting! De spreker is niemand minder dan de engel Gabriël. Hij richt zich tot een jonge, nederige vrouw — Maria, de dochter van een man genaamd Eli. Het is het jaar 3 v.G.T. en de plaats is de stad Nazareth. — Lukas 1:26-28.
Maria is ten huwelijk beloofd aan de timmerman Jozef. Volgens de joodse wet en gewoonte wordt zij als zijn vrouw beschouwd (Mattheüs 1:18). Evenals zij is hij van nederige afkomst. Waarom begroet de engel haar dan als iemand die hooglijk begunstigd is?
Haar wonderbare voorrecht
Gabriël vervolgt: „Vrees niet, Maria, want gij hebt gunst gevonden bij God; en zie! gij zult in uw schoot ontvangen en een zoon baren, en gij moet hem de naam Jezus geven. Deze zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste worden genoemd; en Jehovah God zal hem de troon van zijn vader David geven, en hij zal voor eeuwig als koning over het huis van Jakob regeren en aan zijn koninkrijk zal geen einde zijn.” — Lukas 1:29-33.
Verbaasd en onthutst vraagt Maria: „Hoe zal dit geschieden, daar ik geen gemeenschap heb met een man?” Gabriël antwoordt: „Heilige geest zal over u komen en kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal hetgeen wordt geboren, heilig, Gods Zoon, worden genoemd.” Om alle twijfel weg te nemen, voegt de engel eraan toe: „Zie! Elisabeth, uw bloedverwante, zelfs zij is op haar hoge leeftijd zwanger geworden van een zoon, en dit is voor haar, de zogenaamd onvruchtbare vrouw, de zesde maand; want bij God zal geen verklaring een onmogelijkheid zijn.” — Lukas 1:34-37.
Maria aanvaardt dit wonderbare dienstvoorrecht onmiddellijk. Bereidwillig maar nederig antwoordt zij: „Zie! Jehovah’s slavin! Mij geschiede naar uw verklaring.” Daarop gaat de engel weg. Maria haast zich naar een stad in het bergland van Juda. Bij haar aankomst in het huis van de priester Zacharias en zijn vrouw Elisabeth treft zij de situatie precies zo aan als de engel die heeft beschreven. Wat een vreugde vervult Maria’s hart! Haar lippen vloeien over van woorden van lof voor Jehovah. — Lukas 1:38-55.
Zij wordt Jozefs vrouw
Jezus moet als mens uit een maagd geboren worden, want dat was voorzegd (Jesaja 7:14; Mattheüs 1:22, 23). Maar waarom is er een verloofde maagd nodig? Om in een pleegvader te voorzien die het wettelijke recht op de troon van koning David aan het kind kan overdragen. Zowel Jozef als Maria behoren tot de stam Juda en zijn nakomelingen van koning David. De erfrechten van Jezus zullen dus dubbel bevestigd zijn (Mattheüs 1:2-16; Lukas 3:23-33). Daarom verzekert de engel Jozef later dat hij niet moet aarzelen Maria tot zijn wettige vrouw te nemen, ook al is zij zwanger. — Mattheüs 1:19-25.a
Een door Caesar Augustus uitgevaardigd decreet in verband met het heffen van belasting verplicht Jozef en Maria ertoe zich in Bethlehem te laten inschrijven. Daar baart zij haar eerstgeboren zoon. Herders komen om de baby te zien, en zij loven zijn Vader, Jehovah. Na veertig dagen van reiniging volgens de Mozaïsche wet gaat Maria naar de tempel in Jeruzalem om verzoening voor haar zonden te doen (Leviticus 12:1-8; Lukas 2:22-24). Ja, aangezien zij niet onbevlekt ontvangen is, en dus niet vrij van de smet van zonde, moeten haar overgeërfde onvolmaaktheden door verzoenende offers worden bedekt. — Psalm 51:5.
Terwijl Maria en Jozef in de tempel zijn, hebben de oude Simeon en de bejaarde profetes Anna het voorrecht de Zoon van God te zien. Maria staat niet in het middelpunt van de belangstelling (Lukas 2:25-38). Later komen magiërs niet haar maar Jezus hulde brengen. — Mattheüs 2:1-12.
Nadat Jezus’ ouders naar Egypte zijn gevlucht en daar zijn gebleven totdat de goddeloze Herodes sterft, keren zij terug en vestigen zich in het stadje Nazareth (Mattheüs 2:13-23; Lukas 2:39). Daar brengen Jozef en Maria Jezus onder godvruchtige gezinsomstandigheden groot.
Maria had nog andere kinderen
Mettertijd krijgt Jezus vleselijke broers en zusters — kinderen van Maria en Jozef. Wanneer Jezus’ bediening hem naar Nazareth brengt, waar hij is opgegroeid, wordt hij door bekenden uit zijn jeugd herkend. „Is dit niet de zoon van de timmerman?”, vragen zij. „Heet zijn moeder niet Maria, en zijn broers Jakobus en Jozef en Simon en Judas? En zijn zijn zusters niet allen bij ons?” (Mattheüs 13:55, 56) De Nazarenen doelen hier op het gezin van Jozef en Maria, met inbegrip van haar zonen en dochters die zij als Jezus’ vleselijke broers en zusters kennen.
Deze broers en zusters zijn niet Jezus’ neven en nichten. Ook zijn zij niet zijn discipelen, of geestelijke broeders en zusters, want Johannes 2:12 maakt een duidelijk onderscheid tussen de twee groepen door te zeggen: „[Jezus] daalde . . . met zijn moeder en broers en zijn discipelen af naar Kapernaüm.” Jaren later in Jeruzalem ontmoette de apostel Paulus Cefas, of Petrus, en hij zei daarover: „Van de andere apostelen heb ik niemand gezien, behalve Jakobus, de broer van de Heer” (Galaten 1:19, Willibrordvertaling). Bovendien blijkt uit de verklaring dat Jozef ’geen gemeenschap met Maria had totdat zij een zoon had gebaard’, dat Jezus’ pleegvader daarna wel betrekkingen met haar had en de vader van haar andere kinderen was (Mattheüs 1:25). Bijgevolg wordt Jezus in Lukas 2:7 haar ’eerstgeboren’ zoon genoemd.
Een godvrezende moeder
Als godvrezende moeder werkt Maria met Jozef samen bij het in rechtvaardigheid onderrichten van haar kinderen (Spreuken 22:6). Dat zij de Schrift ijverig bestudeert, blijkt uit het feit dat zij zich in geestelijk rijke bewoordingen uitdrukt wanneer zij door Elisabeth wordt begroet. Bij die gelegenheid vertolkt Jezus’ moeder gevoelens uit Hanna’s lied en geeft er blijk van de psalmen, de historische en profetische geschriften en de boeken van Mozes te kennen (Genesis 30:13; 1 Samuël 2:1-10; Spreuken 31:28; Maleachi 3:12; Lukas 1:46-55). Maria heeft profetische gebeurtenissen en uitspraken uit het hoofd geleerd, ze als een schat in haar hart weggelegd en erover nagedacht. Zij is daarom goed toegerust om er een aandeel aan te hebben de jonge knaap Jezus ouderlijk onderricht te geven. — Lukas 2:19, 33.
De goed onderwezen twaalfjarige Jezus blijkt een kennis van de Schrift te bezitten die de geleerde mannen in de tempel versteld doet staan. Omdat hij en zijn ouders elkaar tijdens die paschatijd uit het oog hebben verloren, zegt zijn moeder: „Kind, waarom hebt gij ons dit aangedaan? Denk eens aan, uw vader en ik hebben in doodsangst naar u gezocht.” Jezus antwoordt: „Waarom moest gij naar mij gaan zoeken? Wist gij niet dat ik in het huis van mijn Vader moet zijn?” Niet in staat de betekenis van dit antwoord te begrijpen, bewaart Maria het in haar hart. Terug in Nazareth blijft Jezus „toenemen in wijsheid en in fysieke groei en in gunst bij God en de mensen”. — Lukas 2:42-52.
Maria als discipelin van Jezus
Wat is het passend dat Maria uiteindelijk een toegewijde discipelin van Jezus zal worden! Zij is zachtmoedig en koestert ondanks haar unieke door God geschonken toewijzing niet de ambitie om op te vallen. Maria kent de Schrift. Als u zelf de bijbel onderzoekt, zult u haar niet beschreven zien met een nimbus om haar hoofd, als „moeder-koningin” op een troon gezeten en badend in de heerlijkheid die van Christus afstraalt. In plaats daarvan zult u haar ver op de achtergrond zien, zonder dat zij speciale aandacht ontvangt. — Mattheüs 13:53-56; Johannes 2:12.
Jezus smoorde elke vorm van Mariaverering onder zijn volgelingen in de kiem. Toen hij bij één gelegenheid aan het woord was, „riep een vrouw uit de menigte: ’Gelukkig de vrouw die u in haar schoot heeft gedragen en u de borst heeft gegeven!’ Maar hij antwoordde: ’Nee, gelukkig te prijzen zijn zij die luisteren naar de boodschap van God en haar in praktijk brengen!’” (Lukas 11:27, 28, Groot Nieuws Bijbel) Op een bruiloftsfeest zei Jezus tot Maria: „Vrouw, wat heb ik met u te maken? Mijn uur is nog niet gekomen” (Johannes 2:4). In andere vertalingen staat: „Laat dat maar aan mij over” (Het Nieuwe Testament in de taal van onze tijd). „Probeer mij niet iets voor te schrijven” (An American Translation). Ja, Jezus had respect voor zijn moeder, maar hij plaatste haar niet op een voetstuk.
Eeuwige voorrechten
Wat een voorrechten genoot Maria! Zij baarde Jezus. Vervolgens verzorgde zij het jonge kind en voedde het op. Ten slotte oefende zij geloof en werd een discipelin en een geestelijke zuster van Christus. De laatste keer dat wij in de Schrift iets over Maria lezen, bevindt zij zich in een bovenvertrek in Jeruzalem. Zij is daar samen met Jezus’ apostelen, haar andere zonen en enkele getrouwe vrouwen — allen aanbidders van Jehovah. — Handelingen 1:13, 14.
Na verloop van tijd stierf Maria en haar lichaam keerde tot stof terug. Net als andere vroege gezalfde volgelingen van haar geliefde zoon heeft zij in de dood geslapen totdat Gods bestemde tijd aanbrak om haar als een geestelijk schepsel met onsterfelijk leven in de hemel op te wekken (1 Korinthiërs 15:44, 50; 2 Timotheüs 4:8). Wat moet deze „hooglijk begunstigde” nu vol vreugde zijn in de aanwezigheid van Jehovah God en Jezus Christus!
[Voetnoten]
a Wie had met Maria willen trouwen als zij geen maagd was geweest? De joden eisten dat een meisje maagd was. — Deuteronomium 22:13-19; vergelijk Genesis 38:24-26.
[Illustratie op blz. 31]
Maria werd hooglijk begunstigd als de moeder van Jezus