Er is een verband tussen Jezus’ gebod om discipelen te maken en zijn instructie om als zout en als licht voor de wereld te zijn (Mattheüs 5:13, 14). Wat is dat verband? En welk effect kan dat werk op mensen hebben?

En de metafoor van licht? Zoals de maan het licht van de zon weerkaatst, zo weerkaatsen Christus’ volgelingen het „licht” van Jehovah God door de verlichtende boodschap die ze prediken en de goede dingen die ze doen (1 Petrus 2:12).

Jezus liet de overeenkomst tussen zijn volgelingen en licht nog verder uitkomen door te zeggen: „Wanneer men een lamp aansteekt, zet men die ook niet onder de korenmaat, maar op de lampenstandaard, en ze schijnt op allen in het huis. Laat evenzo uw licht voor de mensen schijnen.” Een brandende lamp op een lampenstandaard is voor iedereen goed te zien. Zo moeten ook het predikingswerk en de andere goede daden van echte christenen duidelijk te zien zijn voor mensen om hen heen. Waarom? Jezus zei dat mensen die deze goede daden zien, God daar de eer voor zullen geven (Mattheüs 5:14-16).

Een collectieve verantwoordelijkheid

Toen Jezus zei „gij zijt het licht der wereld” en „laat evenzo uw licht voor de mensen schijnen”, had hij het tegen al zijn volgelingen. Jezus’ opdracht kan niet uitgevoerd worden door een paar mensen die over verschillende religies verspreid zijn. In plaats daarvan zijn alle gelovigen „het licht”. Zeven miljoen Getuigen van Jehovah in meer dan 235 landen geloven dat het hun collectieve verantwoordelijkheid is om met Christus’ boodschap naar mensen in hun buurt te gaan.