Rechtvaardigheid niet door mondelinge overleveringen
„Indien uw rechtvaardigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, [zult] gij het koninkrijk der hemelen geenszins . . . binnengaan.” — MATTHEÜS 5:20.
1, 2. Wat gebeurde er vlak voordat Jezus zijn Bergrede hield?
JEZUS had de nacht op een berg doorgebracht. De sterrenhemel strekte zich boven hem uit. Kleine nachtdieren ritselden in het struikgewas. In het oosten klotsten de wateren van de Zee van Galilea zachtjes tegen de oever. Maar Jezus kon zich slechts vaag bewust zijn geweest van de vredige, kalmerende schoonheid die hem omringde. Hij had de nacht doorgebracht in gebed tot zijn hemelse Vader, Jehovah. Hij had de leiding van zijn Vader nodig. De komende dag was zeer belangrijk.
2 In het oosten begon de lucht lichter te worden. Vogels begonnen zacht tjilpend in beweging te komen. De in het wild groeiende bloemen wuifden zachtjes in de wind. Terwijl de eerste zonnestralen aan de horizon doorbraken, riep Jezus zijn discipelen bij zich en uit hun midden koos hij er twaalf tot zijn apostelen. Toen begon hij samen met hen allen de berg af te dalen. Men kon de scharen reeds uit Galilea, Tyrus en Sidon, Judea en Jeruzalem zien samenstromen. Zij kwamen om van hun ziekten genezen te worden. Velen raakten Jezus aan en werden genezen doordat er kracht van Jehovah van hem uitging. Zij waren ook gekomen om zijn woorden te horen, die als genezende balsem voor hun gekwelde zielen waren. — Mattheüs 4:25; Lukas 6:12-19.
3. Waarom waren de discipelen en de scharen in gespannen verwachting toen Jezus begon te spreken?
3 Als de rabbi’s hun wat formeler onderwijs gaven, waren zij gewoon erbij te gaan zitten, en dat is wat Jezus op deze speciale lenteochtend in 31 G.T. deed, kennelijk op een vlakke plaats wat hoger op de heuvelhelling. Toen zijn discipelen en de scharen dit zagen, beseften zij dat er iets bijzonders stond te gebeuren, en daarom schaarden zij zich vol verwachting om hem heen. Toen hij begon te spreken, waren zij een en al gespannen aandacht voor wat hij zou zeggen, en toen hij enige tijd later zijn toespraak beëindigde, stonden zij versteld over wat zij hadden gehoord. Laten wij eens zien waarom. — Mattheüs 7:28.
Twee soorten van rechtvaardigheid
4. (a) Welke twee soorten van rechtvaardigheid werden aan de orde gesteld? (b) Wat was het doel van de mondelinge overleveringen, en werd dit doel verwezenlijkt?
4 In zijn Bergrede, die zowel in Mattheüs 5:1–7:29 als in Lukas 6:17-49 is opgenomen, stelde Jezus twee klassen scherp tegenover elkaar: de schriftgeleerden en Farizeeën en het gewone volk, dat door hen werd onderdrukt. Hij sprak over twee soorten van rechtvaardigheid, de huichelachtige rechtvaardigheid van de Farizeeën en de ware rechtvaardigheid van God (Mattheüs 5:6, 20). Farizeïsche zelfrechtvaardigheid was geworteld in mondelinge overleveringen. Deze waren in de tweede eeuw v.G.T. ingevoerd als „een omheining rond de Wet” om die te beschermen tegen het binnendringen van het hellenisme (de Griekse cultuur). Men was ze als een deel van de Wet gaan beschouwen. In feite hechtten de schriftgeleerden zelfs meer waarde aan de mondelinge overleveringen dan aan de geschreven Wet. De misjna zegt: „Grotere striktheid geldt voor het naleven van de woorden van de Schriftgeleerden [hun mondelinge overleveringen] dan voor het naleven van de woorden van de geschreven Wet.” In plaats van een beschermende „omheining rond de Wet” te zijn, verzwakten hun overleveringen de Wet dan ook en maakten die krachteloos, precies zoals Jezus zei: „Gij stelt het gebod van God behendig terzijde om uw overlevering te handhaven.” — Markus 7:5-9; Mattheüs 15:1-9.
5. (a) In welke toestand verkeerde het gewone volk dat naar Jezus kwam luisteren, en hoe werden zij door de schriftgeleerden en Farizeeën bezien? (b) Wat maakte de mondelinge overleveringen tot zo’n zware vracht op de schouders van werkende mensen?
5 Het gewone volk dat samenstroomde om naar Jezus te luisteren, was geestelijk verarmd, omdat zij „gestroopt en heen en weer gedreven waren als schapen zonder herder” (Mattheüs 9:36). Met een arrogante hooghartigheid beschimpten de schriftgeleerden en Farizeeën hen, noemden hen ʽam-ha·ʼaʹrets (volk van het land), en verachtten hen als onwetende, vervloekte zondaars die niet voor een opstanding in aanmerking kwamen omdat zij zich niet aan de mondelinge overleveringen hielden. Tegen de tijd van Jezus waren die overleveringen zo omvangrijk geworden en vormden ze zo’n moeras van benauwende wettische muggezifterij — zo overladen met tijdverslindende ceremoniële riten — dat geen werkman ze mogelijkerwijs kon houden. Geen wonder dat Jezus de overleveringen openlijk veroordeelde als ’zware vrachten op de schouders van de mensen’. — Mattheüs 23:4; Johannes 7:45-49.
6. Wat was zo verrassend aan Jezus’ inleidende uitspraken, en op welke verandering voor zijn discipelen en voor de schriftgeleerden en Farizeeën duidde dit?
6 Toen Jezus dus op de heuvelhelling ging zitten, waren het zijn discipelen en de geestelijk verhongerde scharen die naderbij kwamen om te luisteren. Zij moeten zijn inleidende uitspraken verrassend hebben gevonden: ’Gelukkig zijn de armen, de hongerigen, degenen die wenen, degenen die gehaat zijn.’ Maar wie kan er nu gelukkig zijn als hij arm of hongerig is, weent of gehaat is? En het wee werd uitgeroepen over degenen die rijk en goed gevoed waren, die lachten en bewonderd werden! (Lukas 6:20-26) Met slechts enkele woorden draaide Jezus alle gebruikelijke waardebepalingen en aanvaarde menselijke maatstaven om. Het was een opzienbarende ommekeer van posities, in overeenstemming met Jezus’ latere woorden: „Een ieder die zich verhoogt, zal vernederd worden, maar wie zich vernedert, zal verhoogd worden.” — Lukas 18:9-14.
7. Welke uitwerking moeten Jezus’ openingswoorden hebben gehad op de geestelijk verhongerde schare die naar Jezus luisterde?
7 In tegenstelling met de zelfvoldane schriftgeleerden en Farizeeën waren degenen die op deze speciale ochtend naar Jezus kwamen, zich bewust van de droeve geestelijke toestand waarin zij zich bevonden. Zijn openingswoorden moeten hen met hoop vervuld hebben: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood, want hun behoort het koninkrijk der hemelen toe.” En wat moet het hen enorm hebben opgebeurd toen hij eraan toevoegde: „Gelukkig zijn zij die hongeren en dorsten naar rechtvaardigheid, want zij zullen verzadigd worden”! (Mattheüs 5:3, 6; Johannes 6:35; Openbaring 7:16, 17) Ja, verzadigd met rechtvaardigheid, maar niet van het farizeïsche soort.
Niet voldoende om ’rechtvaardig te zijn voor de mensen’
8. Waarom zouden sommigen zich afvragen hoe hun rechtvaardigheid overvloediger zou kunnen zijn dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën, maar waarom moest dit toch zo zijn?
8 „Indien uw rechtvaardigheid niet overvloediger is dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën,” zei Jezus, ’zult gij het koninkrijk der hemelen geenszins binnengaan’ (Mattheüs 5:17-20; zie Markus 2:23-28; 3:1-6; 7:1-13). Sommigen moeten gedacht hebben: ’Rechtvaardiger dan de Farizeeën? Zij vasten en bidden en geven tienden en aalmoezen en besteden al hun tijd aan het bestuderen van de Wet. Hoe kan onze rechtvaardigheid de hunne ooit overtreffen?’ Maar toch moest hun rechtvaardigheid overvloediger zijn. De Farizeeën hebben misschien hoog in aanzien gestaan bij mensen, maar niet bij God. Bij een andere gelegenheid zei Jezus tot deze Farizeeën: „Gij zijt het die uzelf rechtvaardig verklaart voor de mensen, maar God kent uw hart; want wat hoog is onder de mensen, is iets walgelijks in Gods ogen.” — Lukas 16:15.
9-11. (a) Wat was één manier waarop de schriftgeleerden en Farizeeën dachten dat zij een rechtvaardige positie voor Gods aangezicht zouden innemen? (b) Wat was de tweede manier waarop zij verwachtten rechtvaardigheid te verwerven? (c) Wat was de derde manier waarop zij rekenden, en waarom was dit volgens de apostel Paulus tot mislukking gedoemd?
9 De rabbi’s hadden hun eigen regels voor het verwerven van rechtvaardigheid bedacht. Verdienste op grond van afstamming van Abraham was er een van: „De discipelen van Abraham, onze vader, verheugen zich in deze wereld en beërven de komende wereld” (misjna). Mogelijk was het om deze overlevering te weerleggen dat Johannes de Doper de Farizeeën die naar hem toe kwamen, de waarschuwing gaf: „Brengt . . . vruchten voort die bij berouw passen, en verstout u niet tot uzelf te zeggen: ’Wij hebben Abraham tot vader [alsof dat voldoende zou zijn].’” — Mattheüs 3:7-9; zie ook Johannes 8:33, 39.
10 Een tweede manier om rechtvaardigheid te verwerven was, zo zeiden zij, door aalmoezen te geven. Twee apocriefe boeken geschreven door vrome joden uit de tweede eeuw v.G.T. weerspiegelen het traditionele gezichtspunt. Eén verklaring staat in Tobit: „Het geven van aalmoezen redt iemand van de dood en vormt een boetedoening voor elke zonde” (12:9, The New American Bible). Het boek Wijsheid van Jezus Sirach (Ecclesiasticus) stemt hiermee overeen: „Water blust een vlammend vuur, en aalmoezen verzoenen de zonden.” — 3:29 [30], NAB.
11 De derde manier waarop zij rechtvaardigheid zochten, was door werken van de Wet. Hun mondelinge overleveringen leerden dat indien iemands daden merendeels goed waren, hij gered zou worden. Het oordeel wordt bepaald „volgens de maatstaf of de overmaat van werken goed is of kwaad” (misjna). Om er in het oordeel gunstig voor te staan, trachtten zij „verdiensten te verwerven die de zonden zouden tenietdoen”. Indien iemands goede werken zijn slechte werken met één zouden overtreffen, zou hij gered worden — alsof God oordeelde door nauwkeurig boek bij te houden van hun onbeduidende activiteiten! (Mattheüs 23:23, 24) Een correcte zienswijze biedend, schreef Paulus: „Door de werken der wet [zal] geen vlees rechtvaardig verklaard worden voor [God]” (Romeinen 3:20). De rechtvaardigheid van een christen moet beslist overvloediger zijn dan die van de schriftgeleerden en Farizeeën!
„Gij hebt gehoord dat er werd gezegd”
12. (a) Hoe week Jezus in zijn Bergrede af van de gebruikelijke manier waarop hij naar de Hebreeuwse Geschriften verwees, en waarom? (b) Wat leren wij uit de zesde maal dat er gebruik wordt gemaakt van de uitdrukking „Er werd gezegd”?
12 Toen Jezus bij een vorige gelegenheid een aanhaling uit de Hebreeuwse Geschriften deed, zei hij: „Er staat geschreven” (Mattheüs 4:4, 7, 10). Maar in de Bergrede leidde hij zesmaal iets wat klonk als een uitspraak uit de Hebreeuwse Geschriften in met de woorden: „Er werd gezegd” (Mattheüs 5:21, 27, 31, 33, 38, 43). Waarom? Omdat hij naar de Schrift verwees zoals die werd uitgelegd in het licht van farizeïsche overleveringen die in tegenspraak waren met Gods geboden (Deuteronomium 4:2; Mattheüs 15:3). Dit blijkt duidelijk uit Jezus’ zesde en laatste verwijzing in deze reeks: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten.’” Maar nergens in de Mozaïsche wet stond: „Haat uw vijand.” De schriftgeleerden en Farizeeën zeiden dit. Dat was hun uitleg van de Wet betreffende liefde voor de naaste — zijn joodse naaste, en niemand anders.
13. Hoe waarschuwt Jezus zelfs voor het begin van gedrag dat tot daadwerkelijke moord zou kunnen leiden?
13 Beschouw nu de eerste uit deze reeks van zes uitspraken. Jezus verklaarde: „Gij hebt gehoord dat tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moogt niet moorden; maar wie een moord begaat, zal rekenschap moeten afleggen voor het gerecht.’ Ik zeg u echter dat een ieder die toornig blijft op zijn broeder, rekenschap zal moeten afleggen voor het gerecht” (Mattheüs 5:21, 22). Toorn in het hart kan tot schimpend gepraat en vervolgens tot veroordelende uitspraken leiden, en dit kan uiteindelijk metterdaad tot moord leiden. Langdurig in het hart gevoede toorn kan dodelijk zijn: „Een ieder die zijn broeder haat, is een doodslager.” — 1 Johannes 3:15.
14. Hoe geeft Jezus ons raad om zelfs niet de eerste stappen te zetten op de weg die tot overspel leidt?
14 Vervolgens zei Jezus: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moogt geen overspel plegen.’ Ik zeg u echter dat een ieder die naar een vrouw blijft kijken ten einde hartstocht voor haar te hebben, in zijn hart reeds overspel met haar heeft gepleegd” (Mattheüs 5:27, 28). U bent niet van plan overspel te plegen? Zet dan zelfs niet de eerste stappen op die weg door gedachten omtrent overspel te koesteren. Behoed uw hart, waar zulke dingen uit voortkomen (Spreuken 4:23; Mattheüs 15:18, 19). Jakobus 1:14, 15 waarschuwt: „Een ieder wordt beproefd doordat hij door zijn eigen begeerte meegetrokken en verlokt wordt. Vervolgens baart de begeerte, als ze vruchtbaar is geworden, zonde; de zonde op haar beurt, wanneer volbracht, brengt de dood voort.” Mensen zeggen soms: ’Begin niet aan iets wat u niet kunt voleindigen.’ Maar in dit geval zouden wij moeten zeggen: ’Begin niet aan iets wat u niet kunt stopzetten.’ Sommigen die zelfs trouw zijn gebleven toen zij voor een vuurpeloton met de dood werden bedreigd, zijn later gevallen voor de verraderlijke verlokking van seksuele immoraliteit.
15. Hoe verschilt Jezus’ standpunt inzake echtscheiding volledig van de zienswijze die in de mondelinge overleveringen van de joden werd uiteengezet?
15 Wij komen nu aan Jezus’ derde uitspraak. Hij zei: „Bovendien werd er gezegd: ’Al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, geve haar een echtscheidingscertificaat.’ Ik zeg u echter dat een ieder die zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve wegens hoererij, haar aan overspel blootstelt, en al wie een gescheiden vrouw [dat wil zeggen, een vrouw die gescheiden is op andere gronden dan seksuele immoraliteit] trouwt, pleegt overspel” (Mattheüs 5:31, 32). Sommige joden handelden trouweloos jegens hun vrouw en lieten zich op de ondeugdelijkste gronden van haar scheiden (Maleachi 2:13-16; Mattheüs 19:3-9). Mondelinge overleveringen maakten het een man al mogelijk zich van zijn vrouw te laten scheiden „als zij een gerecht niet zo goed had klaargemaakt voor hem” of „als hij een andere vrouw mooier vond dan haar”. — Misjna.
16. Welk joodse gebruik maakte het zweren van eden zinloos, en welk standpunt nam Jezus in?
16 In dezelfde trant vervolgde Jezus: „Eveneens hebt gij gehoord dat er tot hen die in de oudheid leefden, werd gezegd: ’Gij moogt niet zweren zonder uw eed gestand te doen’ . . . Ik zeg u echter: Zweert in het geheel niet.” Tegen deze tijd misbruikten de joden de eedaflegging en zwoeren vele eden met betrekking tot onbenullige dingen zonder die gestand te doen. Maar Jezus zei: „Zweert in het geheel niet . . . Laat uw woord Ja gewoon Ja betekenen, en uw Neen, Neen.” Zijn regel was eenvoudig: Wees altijd betrouwbaar, iemand die zijn woord niet door een eed hoeft te bevestigen. Reserveer een eed voor uitermate belangrijke aangelegenheden. — Mattheüs 5:33-37; vergelijk 23:16-22.
17. Welke betere manier dan „oog om oog en tand om tand” onderwees Jezus?
17 Vervolgens zei Jezus: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Oog om oog en tand om tand.’ Ik zeg u echter: Biedt geen weerstand aan degene die goddeloos is; maar slaat iemand u op uw rechterwang, keer hem dan ook de andere toe” (Mattheüs 5:38-42). Jezus doelt hier niet op een klap die wordt gegeven met de bedoeling iemand letsel toe te brengen, maar op een klap die met de rug van de hand wordt toegediend om iemand te beledigen. Verlaag uzelf niet door beledigingen met gelijke munt te betalen. Weiger kwaad met kwaad te vergelden. Vergeld veeleer het goede en „blijf [daardoor] het kwade overwinnen met het goede”. — Romeinen 12:17-21.
18. (a) Hoe veranderden de joden de wet betreffende liefde voor de naaste, maar hoe bestreed Jezus dit? (b) Wat antwoordde Jezus een zekere wetgeleerde die de toepassing van het begrip „naaste” wilde beperken?
18 In het zesde en laatste voorbeeld liet Jezus duidelijk uitkomen hoe de Mozaïsche wet door de rabbijnse overlevering werd verzwakt: „Gij hebt gehoord dat er werd gezegd: ’Gij moet uw naaste liefhebben en uw vijand haten.’ Ik zeg u echter: Blijft uw vijanden liefhebben en blijft bidden voor hen die u vervolgen” (Mattheüs 5:43, 44). De geschreven Mozaïsche wet stelde geen beperkingen aan de liefde: „Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf” (Leviticus 19:18). Het waren de Farizeeën die bezwaar maakten tegen dit gebod, en om eronderuit te komen beperkten zij het begrip „naaste” tot degenen die zich aan de overleveringen hielden. Toen Jezus later een bepaalde wetgeleerde herinnerde aan het gebod ’uw naaste lief te hebben als uzelf’, wierp deze man daarom spitsvondig de vraag op: „Wie is dan mijn naaste?” Jezus antwoordde met de illustratie van de barmhartige Samaritaan — maak uzelf tot de naaste van wie u nodig heeft. — Lukas 10:25-37.
19. Welke door Jehovah gevolgde bejegening van de goddelozen beval Jezus ons aan?
19 Zijn rede vervolgend, verklaarde Jezus dat ’God de goddelozen liefde betoonde. Hij liet de zon op hen schijnen en liet het over hen regenen. Er is niets buitengewoons aan het liefhebben van degenen die ons liefhebben. De goddelozen doen dat ook. Daarin schuilt geen reden voor beloning. Geef er blijk van een zoon van God te zijn. Volg hem na. Maak uzelf een naaste voor allen en heb uw naaste lief. En wees aldus „volmaakt . . . evenals uw hemelse Vader volmaakt is”’ (Mattheüs 5:45-48). Wat een uitdaging om aan die maatstaf te voldoen! En hoe blijkt de rechtvaardigheid van de schriftgeleerden en Farizeeën daarin ver te kort te schieten!
20. Hoe verruimde en verdiepte Jezus de krachtige invloed van de Mozaïsche wet en verhief hij die Wet zelfs in plaats van haar terzijde te schuiven?
20 Toen Jezus dus naar delen van de Wet verwees en eraan toevoegde: „Ik zeg u echter”, schoof hij de Mozaïsche wet niet terzijde en stelde hij er niet iets anders voor in de plaats. Nee, hij verdiepte en verruimde veeleer de kracht ervan door te laten zien welke geest erachter school. Een verhevener wet inzake broederschap veroordeelt haatdragendheid als moord. Een verhevener wet inzake morele zuiverheid veroordeelt een voortdurend wellustige denkwijze als overspel. Een verhevener wet inzake het huwelijk verwerpt lichtzinnige echtscheiding als een weg die tot een overspelig nieuw huwelijk leidt. Een verhevener wet inzake waarheid laat zien dat herhaalde eden onnodig zijn. Een verhevener wet inzake zachtaardigheid verwerpt wedervergelding. Een verhevener wet inzake liefde vergt goddelijke liefde die onbegrensd is.
21. Wat wordt door Jezus’ vermaningen onthuld met betrekking tot de rabbijnse zelfrechtvaardigheid, en wat zouden de scharen nog meer leren?
21 Wat een diepgaande invloed moeten zulke nimmer gehoorde vermaningen hebben gehad toen ze doordrongen tot de oren van hen die ze voor de eerste maal hoorden! Hoe maakten ze de huichelachtige zelfrechtvaardigheid die voortsproot uit een zich uitsloven voor rabbijnse overleveringen tot iets wat volkomen waardeloos was! Maar terwijl Jezus zijn Bergrede vervolgde, zouden de scharen die hongerden en dorstten naar de rechtvaardigheid van God, duidelijk leren hoe zij daartoe konden geraken, zoals in het volgende artikel wordt getoond.
Overzichtsvragen
◻ Waarom creëerden de joden hun mondelinge overleveringen?
◻ Welke opzienbarende ommekeer bracht Jezus teweeg ten aanzien van de schriftgeleerden en Farizeeën en het gewone volk?
◻ Hoe verwachtten de schriftgeleerden en Farizeeën een rechtvaardige positie bij God te verwerven?
◻ Wat is, zoals Jezus toonde, de manier om hoererij en overspel te vermijden?
◻ Welke verhevener maatstaven stelde Jezus vast door te laten zien welke geest achter de Mozaïsche wet school?