-
HaatInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Moet men zijn vijanden haten? Jezus’ raad dat men zijn vijanden moet liefhebben, strookt volkomen met de geest van de Hebreeuwse Geschriften (Mt 5:44). De getrouwe Job erkende dat het verkeerd geweest zou zijn als hij zich over de rampspoed van iemand die hem intens haatte, verheugd zou hebben (Job 31:29). De Mozaïsche wet legde de Israëlieten de verantwoordelijkheid op om andere Israëlieten die zij wellicht als hun vijanden beschouwden, te hulp te komen (Ex 23:4, 5). In plaats van zich over de rampspoed van een vijand te verheugen, wordt Gods dienstknechten geboden: „Indien wie u haat, honger heeft, geef hem brood te eten; en indien hij dorst heeft, geef hem water te drinken.” — Sp 24:17, 18; 25:21.
-
-
HaatInzicht in de Schrift, Deel 1
-
-
Een christen daarentegen is verplicht zijn vijanden, dat wil zeggen, degenen die zichzelf tot zijn vijanden hebben gemaakt, lief te hebben. Deze liefde (Gr.: aʹga·pe) is geen sentimentaliteit, een louter op persoonlijke binding gebaseerde liefde, zoals gewoonlijk aangenomen wordt, maar een morele of sociale liefde als welbewuste uiting van iemands wil om zich er op grond van beginselen, plicht en fatsoen oprecht voor in te spannen het juiste te doen en hierbij het welzijn van de ander in gedachten te hebben. Aʹga·pe (liefde) stijgt boven persoonlijke vijandschappen uit en laat nooit toe dat men hierdoor juiste beginselen vaarwelzegt en kwaad met kwaad vergeldt. Een dienstknecht van God die wegens zijn christelijke handelwijze wordt vervolgd, bidt zelfs voor zijn tegenstanders, die misschien in onwetendheid handelen, opdat hun de ogen geopend mogen worden en zij de waarheid omtrent God en zijn voornemens mogen zien. — Mt 5:44.
-