Hoofdstuk tweeëntwintig
In Sion spruit rechtvaardigheid uit
1, 2. Welke verandering staat Israël te wachten, en wie zal die tot stand brengen?
ROEP vrijheid uit! Jehovah heeft besloten zijn volk te bevrijden en hen terug te voeren naar hun voorouderlijk land. Als een zaadje dat ontkiemt na een zachte regenbui zal de ware aanbidding opnieuw opkomen. Wanneer die dag aanbreekt, zal wanhoop plaatsmaken voor vreugdevolle lof, en hoofden die voorheen met de as van rouw bedekt waren, zullen gekroond worden met goddelijke goedkeuring.
2 Wie zal die schitterende verandering teweegbrengen? Alleen Jehovah kan zoiets doen (Psalm 9:19, 20; Jesaja 40:25). De profeet Zefanja gebood profetisch: „Hef een vreugdegeroep aan, o dochter van Sion! Breek uit in juichkreten, o Israël! Verheug u en heb van ganser harte uitbundige vreugde, o dochter van Jeruzalem! Jehovah heeft de oordelen die op u rustten weggenomen” (Zefanja 3:14, 15). Wat een vreugdevolle tijd zal dat zijn! Wanneer Jehovah het overblijfsel in 537 v.G.T. uit Babylon laat terugkeren, zal het zijn alsof er een droom is uitgekomen. — Psalm 126:1.
3. Welke vervullingen hebben de profetische woorden van Jesaja hoofdstuk 61?
3 Dit herstel wordt voorzegd in Jesaja hoofdstuk 61. Maar terwijl die profetie duidelijk in vervulling ging in 537 v.G.T., gaat ze in een latere periode gedetailleerder in vervulling. De meer gedetailleerde vervulling betreft Jezus en zijn volgelingen in de eerste eeuw en Jehovah’s volk in moderne tijden. Wat gewichtig zijn deze geïnspireerde woorden dus!
„Het jaar van goede wil”
4. Wie krijgt in de eerste vervulling van Jesaja 61:1 opdracht goed nieuws te vertellen, en wie in de tweede?
4 Jesaja schrijft: „De geest van de Soevereine Heer Jehovah is op mij, omdat Jehovah mij heeft gezalfd om de zachtmoedigen goed nieuws te vertellen. Hij heeft mij gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden, om vrijheid uit te roepen tot de gevangengenomenen en het wijde openen van de ogen zelfs tot de gevangenen” (Jesaja 61:1). Wie heeft opdracht gekregen om goed nieuws te vertellen? Waarschijnlijk is dat in eerste instantie Jesaja, die onder Gods inspiratie goed nieuws voor de ballingen in Babylon optekent. Jezus wees echter op de belangrijkste vervulling toen hij Jesaja’s woorden op zichzelf van toepassing bracht (Lukas 4:16-21). Ja, Jezus werd uitgezonden om goed nieuws aan de zachtmoedigen te vertellen en met dat doel werd hij bij zijn doop met heilige geest gezalfd. — Mattheüs 3:16, 17.
5. Wie prediken al zo’n 2000 jaar het goede nieuws?
5 Bovendien leidde Jezus zijn volgelingen op tot predikers van het evangelie of het goede nieuws. Met Pinksteren 33 G.T. werden zo’n 120 van hen met heilige geest gezalfd en werden zij geestelijke zonen Gods (Handelingen 2:1-4, 14-42; Romeinen 8:14-16). Ook zij kregen de opdracht het goede nieuws te vertellen aan de zachtmoedigen en gebrokenen van hart. Die 120 waren de eersten van 144.000 personen die op die manier gezalfd zouden worden. De laatsten van deze groep zijn in deze tijd nog actief op aarde. Al ongeveer 2000 jaar dus leggen gezalfde volgelingen van Jezus getuigenis af „omtrent berouw jegens God en geloof in onze Heer Jezus”. — Handelingen 20:21.
6. Wie hebben in oude tijden troost en steun ervaren toen zij het goede nieuws hoorden prediken, en hoe is dat in onze tijd?
6 Jesaja’s geïnspireerde boodschap gaf berouwvolle joden in Babylon troost en steun. In de dagen van Jezus en zijn discipelen gaf ze troost en steun aan joden die gebroken van hart waren door de goddeloosheid in Israël en in kommervolle gevangenschap aan de vals-religieuze overleveringen van het eerste-eeuwse judaïsme verkeerden (Mattheüs 15:3-6). In deze tijd „zuchten en kermen” miljoenen personen die in de strik van de heidense gebruiken en godonterende tradities van de christenheid zijn geraakt, wegens de verfoeilijkheden die in dat religieuze stelsel bedreven worden (Ezechiël 9:4). Zij die gehoor geven aan het goede nieuws worden uit die deerniswekkende toestand bevrijd (Mattheüs 9:35-38). Hun ogen des verstands gaan wijd open wanneer zij Jehovah „met geest en waarheid” leren aanbidden. — Johannes 4:24.
7, 8. (a) Wat zijn de twee ’jaren van goede wil’? (b) Wat zijn Jehovah’s ’dagen der wraak’?
7 Er bestaat een tijdschema voor de prediking van het goede nieuws. Jezus en zijn volgelingen kregen de opdracht „om uit te roepen het jaar van goede wil van de zijde van Jehovah en de dag der wraak van de zijde van onze God; om alle treurenden te troosten” (Jesaja 61:2). Een jaar is een hele tijd, maar het heeft een begin en een eind. Jehovah’s „jaar van goede wil” is de periode waarin hij zachtmoedigen in de gelegenheid stelt gehoor te geven aan zijn afkondiging van vrijheid.
8 In de eerste eeuw begon het jaar van goede wil voor de joodse natie in 29 G.T. toen Jezus met zijn aardse bediening begon. Hij vertelde de joden: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen” (Mattheüs 4:17). Dat jaar van goede wil duurde tot „de dag der wraak” van Jehovah, die in 70 G.T. een climax bereikte toen Jehovah toeliet dat de Romeinse legers Jeruzalem en zijn tempel verwoestten (Mattheüs 24:3-22). Wij leven nu in een ander jaar van goede wil, een jaar dat begon bij de oprichting van Gods koninkrijk in de hemel in 1914 en zal eindigen met een andere, veelomvattender dag der wraak wanneer Jehovah in de „grote verdrukking” verwoesting brengt over dit hele wereldsamenstel van dingen. — Mattheüs 24:21.
9. Wie trekken thans voordeel van Jehovah’s jaar van goede wil?
9 Wie trekken thans voordeel van Gods jaar van goede wil? Zij die de boodschap aanvaarden, van zachtmoedigheid blijk geven en ijverig de verkondiging van Gods koninkrijk in „alle natiën” steunen (Markus 13:10). Zij merken dat het goede nieuws ware troost brengt. Maar degenen die de boodschap afwijzen en weigeren voordeel te trekken van Jehovah’s jaar van goede wil, zullen zich weldra voor de realiteit van zijn dag der wraak geplaatst zien. — 2 Thessalonicenzen 1:6-9.
Geestelijke vruchten tot Gods heerlijkheid
10. Welke uitwerking heeft Jehovah’s grote daad ten behoeve van de joden die uit Babylon terugkeren op hen?
10 De joden die uit Babylon terugkeren, beseffen dat Jehovah ten behoeve van hen iets groots heeft verricht. Hun rouw als ballingen maakt plaats voor uitbundige vreugde en lof omdat zij eindelijk vrij zijn. Zo vervult Jesaja zijn profetische opdracht, namelijk „om toe te delen aan hen die treuren over Sion, om hun te geven een hoofdtooisel in plaats van as, de olie van uitbundige vreugde in plaats van rouw, de mantel van lof in plaats van de neerslachtige geest; en zij moeten genoemd worden grote bomen der rechtvaardigheid, de planting van Jehovah, opdat hem luister wordt verleend”. — Jesaja 61:3.
11. Wie in de eerste eeuw hadden alle reden om Jehovah voor zijn grote daad te loven?
11 In de eerste eeuw loofden de joden die bevrijding uit hun gevangenschap aan valse religie aanvaardden God eveneens voor zijn grote daad ten behoeve van hen. Hun neerslachtige geest maakte plaats voor een „mantel van lof” toen zij uit een geestelijk dode natie werden bevrijd. Die verandering werd het eerst ervaren door Jezus’ discipelen, toen hun rouw over zijn dood veranderde in vreugde over hun zalving met heilige geest door hun uit de doden opgestane Heer. Kort daarna werd een soortgelijke verandering ervaren door 3000 zachtmoedigen die gehoor gaven aan de prediking van die pas gezalfde christenen en zich met Pinksteren 33 G.T. lieten dopen (Handelingen 2:41). Wat heerlijk dat zij ervan overtuigd konden zijn Jehovah’s zegen te genieten! In plaats van te „treuren over Sion”, ontvingen zij heilige geest en werden zij verfrist door „de olie van uitbundige vreugde”, een symbool van de uitbundige vreugde van degenen die rijk door Jehovah gezegend worden. — Hebreeën 1:9.
12, 13. (a) Wie waren in 537 v.G.T. onder de terugkerende joden „grote bomen der rechtvaardigheid”? (b) Wie zijn sinds Pinksteren 33 G.T. „grote bomen der rechtvaardigheid” geweest?
12 Jehovah zegent zijn volk met „grote bomen der rechtvaardigheid”. Wie zijn deze grote bomen? In de jaren na 537 v.G.T. waren het personen die Gods Woord bestudeerden, erover mediteerden en zich Jehovah’s rechtvaardige maatstaven eigen maakten (Psalm 1:1-3; Jesaja 44:2-4; Jeremia 17:7, 8). Mannen als Ezra, Haggaï, Zacharia en de hogepriester Jozua bleken „bomen” van formaat te zijn — onverzettelijke strijders voor waarheid en tegen geestelijke verontreiniging in de natie.
13 Vanaf Pinksteren 33 G.T. heeft God soortgelijke „grote bomen der rechtvaardigheid” — moedige gezalfde christenen — geplant in het geestelijke land van zijn nieuwe natie, „het Israël Gods” (Galaten 6:16). In de loop van de eeuwen heeft het aantal van deze „bomen”, die rechtvaardige vruchten voortbrengen om luister of heerlijkheid te verlenen aan Jehovah God, de 144.000 bereikt (Openbaring 14:3). De laatste van deze statige „bomen” zijn tot wasdom gekomen in de jaren vanaf 1919, toen Jehovah de overgeblevenen van het Israël Gods uit hun tijdelijke staat van inactiviteit liet herleven. Door hen van een overvloed aan geestelijk water te voorzien, heeft Jehovah een waar woud van rechtvaardige, vruchtdragende bomen voortgebracht. — Jesaja 27:6.
14, 15. Welke projecten werden door Jehovah’s bevrijde aanbidders ondernomen vanaf (a) 537 v.G.T.? (b) 33 G.T.? (c) 1919?
14 Vervolgens vestigt Jesaja de aandacht op het werk van deze „bomen”: „Zij moeten de sinds lang verwoeste plaatsen herbouwen; zij zullen zelfs de ruïnes uit vroeger tijden oprichten, en zij zullen stellig de verwoeste steden vernieuwen, die ruïnes waren van geslacht op geslacht” (Jesaja 61:4). Krachtens het decreet van koning Cyrus van Perzië herbouwden de getrouwe joden die uit Babylon terugkeerden Jeruzalem en zijn tempel, die er zo lang verwoest bij gelegen hadden. Herstelprojecten zouden ook kenmerkend zijn voor de jaren na 33 G.T. en 1919.
15 In 33 G.T. waren Jezus’ discipelen diepbedroefd over zijn arrestatie, berechting en dood (Mattheüs 26:31). Maar hun hele kijk veranderde toen hij na zijn opstanding aan hen verscheen. En toen de heilige geest eenmaal op hen was uitgestort, gingen zij aan de slag met de prediking van het goede nieuws, „zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” (Handelingen 1:8). Zo begonnen zij de zuivere aanbidding te herstellen. Op soortgelijke wijze heeft Jezus Christus vanaf 1919 het overblijfsel van zijn gezalfde broeders plaatsen laten herbouwen „die ruïnes waren van geslacht op geslacht”. Eeuwenlang waren de geestelijken van de christenheid in gebreke gebleven de kennis van Jehovah over te dragen; zij hadden die vervangen door overleveringen van menselijke makelij en onschriftuurlijke leerstellingen. De gezalfde christenen zuiverden hun gemeenten van gebruiken die bezoedeld waren met valse religie, opdat het herstel van de ware aanbidding kon vorderen. En zij begonnen met wat de grootste getuigenisveldtocht zou blijken die de wereld ooit heeft gekend. — Markus 13:10.
16. Wie hebben de gezalfde christenen geholpen bij hun herstellingswerk, en welke taken zijn hun toevertrouwd?
16 Dat was een formidabele opdracht. Hoe konden de betrekkelijk weinig overgeblevenen van het Israël Gods zo’n taak volbrengen? Jehovah inspireerde Jesaja tot de uitspraak: „Vreemden zullen werkelijk staan en uw kudden weiden, en de buitenlanders zullen uw landbouwers en uw wijngaardeniers zijn” (Jesaja 61:5). De figuurlijke vreemden en buitenlanders zijn „een grote schare” van Jezus’ „andere schapen” geblekena (Openbaring 7:9; Johannes 10:11, 16). Zij zijn niet met het oog op een hemelse erfenis met heilige geest gezalfd. In plaats daarvan hebben zij de hoop op eeuwig leven in een aards paradijs (Openbaring 21:3, 4). Zij hebben Jehovah echter lief en hebben taken als geestelijke herders, landbouwers en wijngaardeniers toevertrouwd gekregen. Zulke activiteiten zijn geen min werk. Onder leiding van de overgeblevenen van het Israël Gods helpen deze werkers bij het weiden, voeden en oogsten van mensen. — Lukas 10:2; Handelingen 20:28; 1 Petrus 5:2; Openbaring 14:15, 16.
17. (a) Hoe zullen de leden van het Israël Gods genoemd worden? (b) Wat is het enige slachtoffer dat nodig is voor vergeving van zonden?
17 Hoe staat het met het Israël Gods? Jehovah vertelt hun bij monde van Jesaja: „Wat u aangaat, de priesters van Jehovah zult gij worden genoemd; de dienaren van onze God zal men u heten. Het vermogen der natiën zult gij eten, en in hun heerlijkheid zult gij uitgelaten over uzelf spreken” (Jesaja 61:6). In het oude Israël voorzag Jehovah in de levitische priesterschap om slachtoffers te brengen ten behoeve van de priesters zelf en hun mede-Israëlieten. Maar in 33 G.T. gebruikte Jehovah de levitische priesterschap niet langer en stelde hij een betere regeling in. Hij aanvaardde het volmaakte leven van Jezus als slachtoffer voor de zonden van de mensheid. Sindsdien is er geen ander slachtoffer nodig geweest. Jezus’ slachtoffer is voor altijd van kracht. — Johannes 14:6; Kolossenzen 2:13, 14; Hebreeën 9:11-14, 24.
18. Wat voor priesterschap vormt het Israël Gods, en wat is hun opdracht?
18 In welke zin zijn de leden van het Israël Gods dan „de priesters van Jehovah”? De apostel Petrus schreef aan gezalfde medechristenen: „Gij zijt ’een uitverkoren geslacht, een koninklijke priesterschap, een heilige natie, een volk tot een speciaal bezit, opdat gij alom de voortreffelijkheden zoudt bekendmaken’ van degene die u uit de duisternis heeft geroepen tot zijn wonderbaar licht” (1 Petrus 2:9). Als groep vormen de gezalfde christenen dus een priesterschap met een specifieke opdracht: de naties vertellen over Jehovah’s heerlijkheid. Zij moeten getuigen van hem zijn (Jesaja 43:10-12). De hele laatste dagen door hebben de gezalfde christenen zich trouw van deze uiterst belangrijke opdracht gekweten, met als resultaat dat nu miljoenen personen met hen een aandeel hebben aan het getuigeniswerk over Jehovah’s koninkrijk.
19. Welke dienst zullen gezalfde christenen mogen verrichten?
19 Bovendien hebben de leden van het Israël Gods het vooruitzicht op nog een manier als priesters te dienen. Na hun dood krijgen zij een opstanding tot onsterfelijk geestelijk leven in de hemel. Daar dienen zij niet alleen als heersers met Jezus in zijn koninkrijk maar ook als priesters van God (Openbaring 5:10; 20:6). In die hoedanigheid zullen zij het voorrecht genieten de voordelen van Jezus’ loskoopoffer aan te wenden voor de getrouwe mensheid op aarde. In het in Openbaring hoofdstuk 22 opgetekende visioen van de apostel Johannes worden zij opnieuw aangeduid als „bomen”. Alle 144.000 „bomen” worden in de hemel gezien, waar zij „twaalf vruchtoogsten voortbrengen, elke maand hun vruchten opleverend. En de bladeren van de bomen [zijn] tot genezing van de natiën” (Openbaring 22:1, 2). Wat is dat een schitterende priesterlijke dienst!
Schaamte en schande, daarna verheuging
20. Welke zegen wacht de koninklijke priesterschap, ondanks tegenstand?
20 Sinds in 1914 Jehovah’s jaar van goede wil is begonnen, heeft de koninklijke priesterschap niets dan tegenstand van de geestelijken van de christenheid ondervonden (Openbaring 12:17). Niettemin zijn alle pogingen om een eind aan de prediking van het goede nieuws te maken uiteindelijk op niets uitgelopen. In Jesaja’s profetie werd dat als volgt voorzegd: „In plaats van uw schaamte zal er een dubbel deel zijn, en in plaats van schande zullen zij een vreugdegeroep aanheffen over hun deel. Daarom zullen zij in hun land zelfs een dubbel deel in bezit nemen. Verheuging tot onbepaalde tijd zal hun geworden.” — Jesaja 61:7.
21. Hoe zijn de gezalfde christenen een dubbel deel aan zegeningen gaan genieten?
21 Tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg het gezalfde overblijfsel schaamte en schande te verduren van de zijde van de nationalistische christenheid. Onder degenen die acht getrouwe broeders van het hoofdbureau in Brooklyn valselijk van opruiing beschuldigden, bevonden zich geestelijken. De broeders in kwestie zaten ten onrechte negen maanden gevangen. Ten slotte, in het voorjaar van 1919, werden zij vrijgelaten en later werden alle tegen hen ingebrachte beschuldigingen ingetrokken. Zo had het complot om het predikingswerk een halt toe te roepen een averechtse uitwerking. In plaats dat Jehovah toeliet dat zijn aanbidders blijvend schande te verduren hadden, bevrijdde hij hen en herstelde hen in hun geestelijke domein, „hun land”. Daar ontvingen zij een dubbel deel aan zegeningen. Dat zij Jehovah’s zegen genoten, maakte alles wat zij doorgemaakt hadden meer dan goed. Zij hadden beslist reden om een vreugdegeroep aan te heffen!
22, 23. Hoe hebben de gezalfde christenen Jehovah nagevolgd, en hoe heeft hij hen beloond?
22 Wat Jehovah vervolgens zegt, is voor hedendaagse christenen nog een reden om zich te verheugen: „Ik, Jehovah, heb gerechtigheid lief; ik haat roof met onrechtvaardigheid. En ik wil in waarachtigheid hun loon geven, en een voor onbepaalde tijd durend verbond zal ik jegens hen sluiten” (Jesaja 61:8). Door hun studie van de bijbel heeft het gezalfde overblijfsel geleerd gerechtigheid lief te hebben en het kwade te haten (Spreuken 6:12-19; 11:20). Zij hebben geleerd „hun zwaarden tot ploegscharen [te] smeden”; zij blijven neutraal in de oorlogen en omwentelingen waarmee de mensheid te maken krijgt (Jesaja 2:4). Zij hebben ook godonterende praktijken als laster, overspel, diefstal en dronkenschap laten varen. — Galaten 5:19-21.
23 Omdat de gezalfde christenen de liefde voor gerechtigheid van hun Schepper delen, heeft Jehovah hun „in waarachtigheid hun loon” gegeven. Eén aspect van dat „loon” is een tot onbepaalde tijd durend verbond — het nieuwe verbond — dat Jezus zijn volgelingen op de avond voor zijn dood aankondigde. Op basis van dat verbond werden zij een geestelijke natie, Gods speciale volk (Jeremia 31:31-34; Lukas 22:20). Krachtens dat verbond zal Jehovah alle voordelen van Jezus’ loskoopoffer aanwenden, met inbegrip van vergeving van zonden voor zowel de gezalfden als alle andere getrouwe mensen.
Uitbundige verheuging in Jehovah’s zegeningen
24. Wie uit de naties zijn „het nageslacht” dat gezegend wordt, en hoe zijn zij „nageslacht” geworden?
24 Sommigen uit de naties hebben beseft dat Jehovah’s zegen op zijn volk rust. Dat werd voorzegd door Jehovah’s belofte: „Hun nageslacht zal werkelijk zelfs onder de natiën bekend zijn, en hun nakomelingen onder de volken. Allen die hen zien, zullen hen herkennen, dat zij het nageslacht zijn dat door Jehovah gezegend is” (Jesaja 61:9). Leden van het Israël Gods, gezalfde christenen, zijn in Jehovah’s jaar van goede wil actief geweest onder de naties. Nu loopt het aantal personen dat gunstig op hun bediening heeft gereageerd in de miljoenen. Door nauw met het Israël Gods samen te werken, genieten degenen die uit de naties komen het voorrecht „het nageslacht . . . dat door Jehovah gezegend is” te worden. Hun gelukkige toestand is voor de hele mensheid zichtbaar.
25, 26. Hoe stemmen alle christenen in met de gevoelens die in Jesaja 61:10 worden geuit?
25 Alle christenen, zowel gezalfden als andere schapen, zien ernaar uit Jehovah eeuwig te loven. Zij zijn het van ganser harte eens met de profeet Jesaja, die onder inspiratie zegt: „Zonder mankeren zal ik mij uitbundig verheugen in Jehovah. Mijn ziel zal blij zijn in mijn God. Want hij heeft mij bekleed met de klederen der redding; in de schoudermantel der rechtvaardigheid heeft hij mij gehuld, gelijk de bruidegom die, naar priesterlijke wijze, een hoofdtooisel ombindt, en gelijk de bruid die zich met haar sieraden tooit.” — Jesaja 61:10.
26 De gezalfde christenen, gehuld in „de schoudermantel der rechtvaardigheid”, zijn vastbesloten zuiver en rein te blijven in Jehovah’s ogen (2 Korinthiërs 11:1, 2). Nu zij door Jehovah rechtvaardig zijn verklaard met het doel hemels leven te beërven, zullen zij nooit terugkeren tot de desolate toestand van Babylon de Grote, waaruit zij bevrijd zijn (Romeinen 5:9; 8:30). De klederen der redding zijn voor hen van onschatbare waarde. Hun metgezellen, de andere schapen, zijn eveneens vastbesloten zich aan Jehovah’s verheven maatstaven voor zuivere aanbidding te houden. Omdat ’zij hun lange gewaden gewassen hebben en ze wit hebben gemaakt in het bloed van het Lam’, worden zij rechtvaardig verklaard en zullen zij „de grote verdrukking” overleven (Openbaring 7:14; Jakobus 2:23, 25). Tot het zover is, volgen zij het voorbeeld van hun gezalfde metgezellen door elke verontreiniging door Babylon de Grote te vermijden.
27. (a) Welk opmerkelijk „uitspruiten” zal er tijdens de Duizendjarige Regering plaatsvinden? (b) Hoe spruit er reeds rechtvaardigheid uit onder de mensheid?
27 Jehovah’s hedendaagse aanbidders vinden het heerlijk zich in een geestelijk paradijs te bevinden. Weldra zullen zij ook in fysieke zin in een paradijs leven. Wij zien van ganser harte uit naar die tijd, die in levendige bewoordingen wordt beschreven in de laatste woorden van Jesaja hoofdstuk 61: „Zoals de áárde haar uitspruitsel voortbrengt, en zoals de túin al het daarin gezaaide doet uitspruiten, zo zal de Soevereine Heer Jehovah rechtvaardigheid en lof doen uitspruiten ten aanschouwen van alle natiën” (Jesaja 61:11). Tijdens Christus’ duizendjarige regering zal de aarde meemaken dat er ’rechtvaardigheid uitspruit’. Mensen zullen het zegevierend uitroepen en de rechtvaardigheid zal zich uitbreiden tot de einden der aarde (Jesaja 26:9). Wij hoeven echter niet op die glorierijke dag te wachten om Jehovah ten aanschouwen van alle naties lof te brengen. Onder de miljoenen personen die de God des hemels heerlijkheid geven en het goede nieuws over zijn koninkrijk verkondigen, spruit reeds rechtvaardigheid uit. Nu al schenken ons geloof en onze hoop ons alle reden om ons uitbundig te verheugen in de zegeningen van onze God.
[Voetnoot]
a Jesaja 61:5 zou een vervulling in de oudheid gehad kunnen hebben, omdat niet-joden de natuurlijke joden vergezelden bij hun terugkeer naar Jeruzalem en waarschijnlijk geholpen hebben bij de wederopbouw van het land (Ezra 2:43-58). Maar vanaf vers 6 schijnt de profetie alleen op het Israël Gods van toepassing te zijn.
[Illustratie op blz. 323]
Jesaja heeft de joodse ballingen goed nieuws te vertellen
[Illustratie op blz. 331]
Vanaf 33 G.T. heeft Jehovah 144.000 „grote bomen der rechtvaardigheid” geplant
[Illustratie op blz. 334]
Op aarde zal rechtvaardigheid uitspruiten