HOOFDSTUK 34
Jezus kiest twaalf apostelen
DE 12 APOSTELEN
Het is ongeveer anderhalf jaar geleden dat Johannes de Doper Jezus aanwees als het Lam van God. Toen Jezus met zijn bediening begon, werden een aantal oprechte mannen zijn discipelen, onder wie Andreas, Petrus, Johannes, misschien ook Jakobus (de broer van Johannes), Filippus en Nathanaël (die ook Bartholomeüs werd genoemd). Na verloop van tijd gingen nog vele anderen Christus volgen (Johannes 1:45-47).
Nu is voor Jezus het moment aangebroken om zijn apostelen te kiezen. Zij zullen zijn naaste medewerkers worden en een speciale opleiding van hem krijgen. Maar voordat hij zijn keuze maakt, gaat Jezus een berg op, waarschijnlijk bij het Meer van Galilea, niet ver van Kapernaüm. Daar brengt hij een hele nacht door in gebed en vraagt ongetwijfeld om wijsheid en Gods zegen. De volgende dag roept hij zijn discipelen bij zich en kiest uit deze groep 12 apostelen.
Zes zijn zojuist genoemd. Dan is er ook nog Mattheüs, die bij het belastingkantoor werkte. De andere vijf die hij kiest zijn Judas (ook Thaddeüs of ‘de zoon van Jakobus’ genoemd), Simon de Kananeeër, Thomas, Jakobus (de zoon van Alfeüs) en Judas Iskariot (Mattheüs 10:2-4; Lukas 6:16).
Inmiddels reizen deze 12 mannen al enige tijd met Jezus mee en hij kent ze goed. Sommigen zijn familie van hem. De broers Jakobus en Johannes zijn blijkbaar volle neven van Jezus. Bovendien zou de andere Jakobus, de zoon van Alfeüs, ook een neef van Jezus kunnen zijn. Sommigen denken namelijk dat Alfeüs de broer was van Jozef, Jezus’ adoptievader.
Jezus heeft er natuurlijk geen moeite mee de namen van zijn apostelen te onthouden. Maar hoe zit het met ons? Het helpt misschien als we onthouden dat er twee zijn die Simon heten, twee die Jakobus heten en twee die Judas heten. Simon (Petrus) heeft een broer Andreas, en Jakobus (zoon van Zebedeüs) heeft een broer Johannes. Zo kun je de namen onthouden van acht apostelen. De andere vier zijn een belastinginner (Mattheüs), iemand die later gaat twijfelen (Thomas), iemand die onder een boom zat toen hij werd geroepen (Nathanaël) en zijn vriend (Filippus).
Elf van de apostelen komen uit Galilea, waar Jezus zelf ook vandaan komt. Nathanaël komt uit Kana. Filippus, Petrus en Andreas komen oorspronkelijk uit Bethsaïda. Petrus en Andreas verhuizen later naar Kapernaüm, waar Mattheüs blijkbaar woonde. Jakobus en Johannes wonen ook in of vlak bij Kapernaüm en hadden in de buurt een vissersbedrijf. Judas Iskariot, die Jezus later zal verraden, is kennelijk de enige apostel uit Judea.