Jezus’ leven en bediening
Gods stem wordt voor de derde maal gehoord
IN DE tempel is Jezus hevig verontrust bij de gedachte aan de dood die hem te wachten staat. Hij bekommert zich hierbij in de eerste plaats om de uitwerking die zijn dood op de reputatie van zijn Vader zal hebben, en daarom bidt hij: „Vader, verheerlijk uw naam.”
Daarop komt er een krachtige stem uit de hemel die bekendmaakt: „Ik heb hem verheerlijkt en zal hem wederom verheerlijken.”
De schare die erbij staat, is verbijsterd. „Een engel heeft tot hem gesproken”, zeggen sommigen. Anderen beweren dat het heeft gedonderd. Maar in werkelijkheid heeft Jehovah God gesproken! Dit is echter niet de eerste keer dat in verband met Jezus Gods stem gehoord werd.
Bij Jezus’ doop, drie en een half jaar eerder, hoorde Johannes de Doper God over Jezus zeggen: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd.” Vervolgens hoorden Jakobus, Johannes en Petrus enige tijd na het vorige Pascha, toen Jezus voor hun ogen een transfiguratie onderging, God verklaren: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd; luistert naar hem.” En nu, op 10 Nisan, vier dagen voor Jezus’ dood, horen mensen Gods stem opnieuw. Maar deze keer spreekt Jehovah zodanig dat een hele menigte het kan horen!
Jezus legt uit: „Deze stem is niet ter wille van mij geschied, maar ter wille van u.” Ze verschaft het bewijs dat Jezus inderdaad Gods Zoon is, de beloofde Messías. „Nu wordt er een oordeel aan deze wereld voltrokken”, vervolgt Jezus, „nu zal de heerser van deze wereld worden buitengeworpen.” Jezus’ getrouwe levensloop bevestigt feitelijk dat Satan de Duivel, de heerser van de wereld, het verdient „buitengeworpen”, ofte wel vernietigd, te worden.
Als Jezus op de gevolgen van zijn naderende dood wijst, zegt hij: „Nochtans zal ik, wanneer ik van de aarde ben omhooggeheven, mensen van alle soorten tot mij trekken.” Zijn dood vormt in geen enkel opzicht een nederlaag, want door middel hiervan zal hij anderen tot zich trekken, opdat zij zich in eeuwig leven kunnen verheugen.
De schare werpt echter tegen: „Wij hebben uit de Wet gehoord dat de Christus in eeuwigheid blijft; en hoe kunt gij dan zeggen dat de Zoon des mensen omhooggeheven moet worden? Wie is deze Zoon des mensen?”
Ondanks alle bewijzen, met inbegrip van het feit dat zij Gods eigen stem horen, geloven de meesten niet dat Jezus de ware Zoon des mensen, de beloofde Messías, is. Maar net zoals Jezus dat zes maanden eerder tijdens het loofhuttenfeest had gedaan, spreekt hij ook nu over zichzelf als „het licht” en moedigt hij zijn luisteraars aan: „Oefent geloof in het licht zolang gij het licht hebt, ten einde zonen van het licht te worden.” Na deze dingen gezegd te hebben, gaat Jezus heen en verbergt zich, blijkbaar omdat zijn leven in gevaar verkeert.
Dat de joden geen geloof stellen in Jezus vormt een vervulling van wat Jesaja zei, namelijk dat de ’ogen van de mensen verblind zijn en hun hart verhard is, zodat zij zich niet omkeren om gezond gemaakt te worden’. Jesaja zag in een visioen de hemelse hoven van Jehovah, met inbegrip van Jezus in zijn voormenselijke heerlijkheid naast Jehovah. Toch verwerpen de joden, als een vervulling van wat Jesaja schreef, in hun halsstarrigheid het bewijs dat deze Jezus hun beloofde Bevrijder is.
Daarentegen stellen zelfs vele regeerders (kennelijk leden van het joodse hooggerechtshof, het Sanhedrin) werkelijk geloof in Jezus. Nikodémus en Jozef van Arimathéa behoren tot hen. Maar de regeerders blijven, op zijn minst voorlopig, in gebreke voor hun geloof uit te komen, uit vrees dat zij hun positie in de synagoge zullen verliezen. Wat lopen zulke personen veel mis!
Vervolgens merkt Jezus op: „Wie geloof stelt in mij, stelt niet alleen geloof in mij, maar ook in hem die mij heeft gezonden; en hij die mij aanschouwt, aanschouwt ook hem die mij heeft gezonden. . . . Maar indien iemand mijn woorden hoort en ze niet onderhoudt, ik oordeel hem niet; want ik ben niet gekomen om de wereld te oordelen, maar om de wereld te redden. . . . Het woord dat ik heb gesproken, dat zal hem oordelen op de laatste dag.”
Jehovah’s liefde voor de mensenwereld heeft hem ertoe bewogen Jezus te zenden, opdat degenen die geloof stellen in Jezus, gered zouden kunnen worden. Of mensen worden gered, zal afhangen van de vraag of zij gehoorzaam opvolgen wat God Jezus heeft opgedragen te spreken. Het oordeel zal „op de laatste dag” plaatsvinden, tijdens Christus’ duizendjarige regering.
Jezus besluit met de woorden: „Ik heb niet uit mijzelf gesproken, maar de Vader, die mij heeft gezonden, heeft mij zelf een gebod gegeven met betrekking tot wat ik zeggen en wat ik spreken moet. Ook weet ik dat zijn gebod eeuwig leven betekent. De dingen die ik daarom spreek, spreek ik zoals de Vader ze mij heeft gezegd.” Johannes 12:28-50; 19:38, 39; Matthéüs 3:17; 17:5; Jesaja 6:1, 8-10.
◆ Bij welke drie gelegenheden was in verband met Jezus Gods stem te horen?
◆ Hoe zag de profeet Jesaja Jezus’ heerlijkheid?
◆ Wie zijn de regeerders die geloof stellen in Jezus, maar waarom belijden zij hem niet?
◆ Wat is „de laatste dag”, en op grond waarvan zullen de mensen dan geoordeeld worden?